iR. 1 Vrijdag 15 Juni 1894. Negende Jaargang No. 450. M W 2 DJil-il DiiijJDi! CIS M ÜIBÏÏiM IMBIM Antirevolutionair Orgaan FEUILLETON. I f IN HOC SIGN O VINCES TBOEKHOVEN I. HOEVENAARS VAN LITH, Rotterdam. HoofdadresBinnenrotte 137, DE VERSTOOTENEN Jodenvervolging ïn Euslani I Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bljveeruiibetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMELeS&IJK. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Alle stukken voor de Redactie bestemd. Adverteastiën eas verdere Administratie traaaeo toe te Kenden aass den Uitgever. üïiet partij of' beginsel, maar partU én beginsel. Het deed ons genoegen in de Standaard een uiteenzetting te vin den van hetgeen ook wij een paar weken geleden in ons opstel „Tak- tiek" aan onze lezers voorhielden, nl. dat men niet tegelijk goed an tirevolutionair kan zijn, èn zich onverschillig aanstellen omtrent het bestaan onzer partij als zoodanig. Neen waarlijk dat kan niet, om de eenvoudige reden, dat onze partij leeft uit vaste beginselen, welke haar werking uitoefenen in de 'personen tot onze partij behoorende. Laat ons deze zaak nog even aanstippen. Onze partij is bevoorrecht met het bezit van een program. En dit program hangt niet als een vlag luchtig te waaien boven de partij, maar het is een product van het leven der partijgenooten. Niet van alle tegenwoordige leden der partij, natuurlijk. Maar van hen, die vijf tien a twintig jaar geleden vóóraan stonden door hun kennis èn hun geestesgemeenschap met de christe- lijk-historisch gezinden. Dat program is geen werk van twee of drie dagen, maar het is de langzaam gerijpte vrucht van aanhoudende bepeinzing van de staatkundige roeping der christenen in Nederland. En toen deze vrucht er eenmaal waswerd het program tegelijk een standaard in het midden der gelijk geziuden. Uit de verhouding tot dezen standaard, uit het zich bewegen in de richting daar heen öf daar van af kon men meê- en tegenstanders onderkennen. Dit program is dus het zedelijk eigendom geworden van de partij. Overeenkomstig dit program is de partij ook uitwendig georganiseerd. En het is nu deze aldus opgegroeide en georganiseerde partij, welke zeg genschap heeft over de beteekenis van de program-artikelen. Men moet ons dus niet langer komen vertellen, dat een antirevo lutionair staatsman wel met eere antirevolutionair kan blijven heeten, al legt hij het program in een af wijkende richting uit, en al poogt hij ook de georganiseerde partij tegen te werken, en een eigen aanhang te gewinnen. Dit laatste te beproe ven, is zeker zijn burgerlijk en chris telijk recht, maar dan moet hij hef doen op de basis van een nieuw gesteld program en mag het op den duur nooit doorgaan voor een deel van den bouw, die ru3t op het oude program. Dit is evenzoo op kerkelijk gebied. Een tijd lang kan er tweedracht en spanning zijn in het óéne lichaam, doch ten laatste moet de éénheid en samenwerking der verschillende krachten en functiën terugkeeren, óf het moet tot een breuke komen. Wie dus de beginselen onzer partij liefheeft, zie toe, dat hij de organi satie van die partij niet veronacht zaamt. Dit wil niet zeggen, dat de an tirevolutionairen moeten zorgen dat zij een groote partij krijgen. Och neen. Beginseltrouw doet soms een tijdelijk machtige partij tot een klein groepje wegslinken. Maar dat is geheel iets anders dan dat men door eigen onverschilligheid of geharre war over allerlei bijzaken van elkaar vervreemd raakt. „In ons isolement ligt onze kracht'' was de leuze van onzen onvergete- lijken staatsman Groen van Prinsterer, die vóór alles Evangeliebelijder wilde zijn, en die ook hierin het verheven voorbeeld van den lleere Jezus wilde volgen, dat hij niemand door een schijn van voordeel bij zich wilde houden, indien de band van ware geestesgemeenschap ontbrak. Doch er is ook een isolement, waarin geen kracht ligtnl. «lat het welk wortelt in eer- en zelfzucht, in stijfhoofdigheid en gebrek aan liefde. Helaas, er wordt van dit laatste soort isolement zoowel onder onze staatslieden als onder 's Heeren be lijders in de Kerk soms droevig veel openbaar. liet is intusschen onze plicht, om het tegen te staan. Ons volk lijdt er slechts schade van en Gods Naam wordt er smaad- heid door aangedaan- Eenzijdige beeldspraak. Om de dingen van het inwendi ge, het afgetrokkene, het hoogere leven te verklaren, kunnen zekere beelden, ontleend aan het natuurlijk dagelijksch leven, zooals dit door lie den van allerlei stand en ontwikke ling gekend wordt, vaak een uitne- menden dienst bewijzen. Ook kan er door vergelijking van verschijnselen, regelen en omstandigheden uit ver schillende maatschappelijke levenkrin gen somtijds veel licht voor den aan- dachtigen beschouwer opgaan. Doch dan is het altijd een eerste vereischte, dat men passende beelden gebruikt, en ze voorstelt in frisschen, on ver minkten, volledigen vormdat men ze niet wringt naar één vóóruit be paalden kant, om aldus het doel van zijn redeneering te bereikenwant dan krijgen zij iets afstootends, en bederven zij veeleer de discussie dan dat zij haar zouden vergemakkelij ken. Doze gedachten kwamen bij ons op, toen wij in „de Nederlander," in een betoog, strekkende om te doen zien dat niet alle menschen evenveel recht behoeven te hebben, en dat de zaken in ons land heel goed kunnen gaan, al heeft niet ieder burger het kies recht, het beeld aantroffen van de vaart op een scjiip. De geheele scheepsbevolking, zegt de redactie heeft recht op goede besturing van het vaartuig, maar het zou dwaas heid zijn, als de passagiers gingen denken, dat zij allen het recht had den om het schip te besturen, of over het werk van den kapitein en de stuurlieden van oogenblik tot oogen- blik te oordeelen. Op zichzelf is hiertegen letterlijk niets te zeggen. Maar past nu zulk een beeld bij de quaestie, welke „de Nederlander" er door op wil helde ren? Kennelijk toch heett de redactie niet het oog op de wild-revolutionair gezinden, die denken, dat alle men schen gelijkelijk in staat zijn om te regeeren, en dat zij daartoe dus ook het recht hebben moetenmaar in het algemeen op hen, die sterk ge zet zijn op finale uitbreiding van het kiesrecht. Welnu, verlangen deze lieden dan, dat alle scheepspassagiers beurtelings het schip zullen besturenof ook, dat zij allen een oordeel zullen vel len over de onderdeelen van het werk ..'V a. 5 uur. uur. uur. 8,30 uur. 2,uur. m. 3 uur_ 23 Juni. 5,*uur angelegd teot. extra ïvondi- doren 1 ets. kal- 0 ct. scha qual,- qual. 22 alve kilo ilo melk en er zen F Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. uitgeyer: Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. 7 O O Binnenrotte SO en 3e Lombardstraat 46. Schoenfabriek Lederhandel. I. Hoevenaars van Lith. Binnenrotte 48 en 3e Lombardstraat 43. Schoenmagazijn. En gros Export. I. Hoevenaars van Lith. Binnenrotte 13? en Oppert 146. Schoenmagazijn. I. Hoevenaars van Lith. Hoogstraat 39©. Schoenmagazijn. 1. Hoevenaars van Lith. Raamstraat 54. Schoenmagazijn. J. Hoevenaars van TAth. Schledamschedijk 86. Sehoenmagazijn. I. Hoevenaars van Lith. v. d. Duinstraat 49. Schoenmagazijn. 1. Hoevenaars van Lith. Amsterdam. Banlels Stalpertstraat 66. SchoenmagazijD. I. Hoevenaars van Lith. ZIERÏKZEE, Poststraat 116. Sehoenmagazijn. L. Hoevenaars van Lith. ELEEMEEf. (Eiland Sehoawen.) Schoen magazij n I. Hoevenaars van Lith. 49.) OF DE HOOFDSTUK XII. WEDERZIEN, „Weet gij hier in den omtrek soms een klein logement, waar ik eenige dagen zou kunnen vertoeven „Ja wel, mijnheer, mijn zoontje zal u even den weg wijzen. Benjamin", vervolgde zij tot een knaap van omstreeks tien jaar, „ga eens even mee met mijn heer." „De knaap was terstond gereedbloots hoofds en barrevoets vertrok hij, want schoenen en muts waren gansch en al versleten. Weldra bleef hij stilstaan voor een huis van één verdieping, met een zeer onbehagelijk voorkomen. „Hier is het, mijnheer," sprak Benja min, waarna hij aarzelend staan bleef. Waiscovitz begreep hem, tastte in den, zak, gaf hem eenige kopeken, en na zijn vroolijken groet beantwoord te hebben, trad hij binnen. Juist had hij plaats genomen op een houten bank in een klein, morsig vertrek, toen hij een norsche stem hoorde zeggen: „Neen, vrouwtje ga maar verder, wij kunnen den ganschen dag wel aan het geven blij vener komen hier wel hon derd bedelaars op één dag!" „Ach, mijnheer," antwoordde een zach te, klagende stem, „ik heb zoo'n honger heb medelijden met een oude vrouw!" Nathan sprong opdie stem had hij meer gehoordOnwillekeurig opende hij de deur, en daar zag hij dezelfde vrouw, wier aanblik hem een uur te voren zoo had doen ontroeren. Verschrikt was zij aehteruit getreden bjj die onverwachte verschijning. Hebt gij niemand om voor u te zor gen?" vroeg Waiscovitz deelnemend. Eensklaps veranderde de uitdrukking van haar gelaat, waarvan de doffe moe deloosheid verdween, om plaats te maken voor verbazing en ontroering. Met ttrek ken blik zag zij hem aan. „Mijnheer", sprak zij met bevende stem, „hoe is uw naam, als ik vragen mag?" „Moederriep hij uit in plaats van antwoord te geven, want nu kon hij zich niet meer vergissen, zóó was haar blik geweest op dat vreeselijk oogenblik, toen hij haar voor het laatst had gezien bij de hoeve van Jasparonuitwischbaar was die blik in zijne ziel geprent. Ook zij had hem herkend bij het hooren van zijn stem. „Nathan Waiscovitz is mijn naam," sprak hij, op haar toetredend, toen ze hem bleef aanstaren. „Zijt gij waarlijk Nathan mijn zoon stamelde zij, en de armen naar hem uit strekkend, zakte zij ineen. Do plotselinge vreugde was haar te veel. Eenige weken na het hierboven ver melde, spoedden zich twee jonge dames voort naar het centraal-station te Eerlijn. „De trein is al in aantocht, Olga!" sprak de oudste, wier gelaat haar deed kennen, als behoorende tot het uitver koren, maar thans verachte volk. „Ja," antwoordde de aangesprokene, „maar wij zullen toch wel bijtijds komen ik ben blij, dat ze hier zoo goed ont vangen zullen worden. Kijk," riep ze [opeens vei rast uit, „daar komt oom Scheidel aan 1 Hij ziet ons al De aangeduide persoon, in wien wij niemand anders dan Dokter Scheidel her kennen, scheen deze ontmoeting zeer aangenaam te vindenalthans hij trad met haastige schreden op de beide dames toe, en verwelkomde haar hartelijk. „De Israëlieten zijn een uur geleden reeds aangekomen," sprak hij, wel ver moedende wat hen daarheen had gevoerd, want hij wist, dat zij zich meermalen naar het station begaven om de Rus sische bannelingen te zien aankomen; de oudste dame vooral in de hoop, dat er bekenden bij mochten wezen. „Laat u dit niet al te veel teleurstel- len, juffrouw Rebekka," vervolgde hij vriendelijk, ziende hoe haar gelaat betrok, „zij bevinden zich zeker nog allen in liet logement, waar hun een maaltijd was bereid; wilt u mij toestaan u daar heen te vergezellen P" Met een blos van genoegen nam zij dit voorstel aan, vooral toen Olga zich bereid verklaarde met haar mede te gaan. Intusschen zal de lezer wel met ver wondering gevraagd hebben, hoe dokter Scheidel opeens uit zijne ballingschap ontkomen was. Hij zelf zou u daarop niets anders kunnen antwoorden, dan dat hij op zekeren keer, na vijf jaar in Archangel onder politie toezicht te zijn geweest, opeens aanzegging gekr.gen had te kunnen gaan, waarheen hij wilde. Slechts het verblijf te Moskou en St. Peteisburg was hem verboden. Na eenig overleg was hij toen tot het besluit ge komen zich in Berlijn te vestigen, waar zijne familie woonde, en dit te meer, daar zijn zuster, de echtgcnoote van den heer Petrowitz, overleden was. Haar eenige dochter Olga had zich op verlangen haars vaders naar een tante te Berlijn begeven, daar zij anders vooral des win ters, geheel zonder toezicht zou geweest zijn. Deze tante bezocht dikwijls de familie van den heer Alexandrowitsch, dokter Scheidel's vriend en Nathan's medebanneling, waar Rebekka Waisco vitz huishoudster geworden waszoo j had Olga haar dan al zeer spoedig ont moet en de kennismaking met haar her nieuwd. Hieruit was weldra een innige vriendschap ontstaan, toen ook Olga den Heere Jezus als haar Heiland had leeren kennen. De drie ods bekende personen waren weldra ter bestemder plaatse aangekomen en bevonden zich in een ruim vertrek, waar grijsaards, jongelingen, vrouwen met zuigelingen, jonge meisjes en kin deren in bonte mengeling dooreen zaten, lagen of stonden, terwijl hier en daar gelapte zakken van veelkleurige stof op den grond lagenveel waarde had die bagage niet, [al bevatte zij hunne gansche bezitting. Ju'st werd er voor de tweede maal brood en visch binnen gebraoht, waarop de ongelukkige bannelingen gretig aan vielen, als hadden zij nog niets gehad. In een oogwenk was alles verslonden, en geen wonder, de meesten van hen hadden dagen lang honger geleden. Wordt vervolgd.) SÉ

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1894 | | pagina 1