RS y, IN ad! A n 3AAR Vrijdag 22 December 1893. Achtste Jaargang No. 424. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGN O VINCES 0 IS Z9M91IWBW llii 'EAAT 57, tier 1893. Bot-Maatschappij. FEUILLETON. id enz. TBOEKHOVEN DE VERSTOOTENEN Jodenvervolging in Rusland. 'EN. likelen. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: SOMMELSMJK. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Alle stukken voor de Redaetie bestemd, Advertenties! en verdere Administratie franco toe tekenden aan den Uitgever. ftieuwe toestanden. Ons volk is kalm van aard. Het laat zich niet gauw uit zijn gewone denken en doen brengen. En als er wat gezegd of opgemerkt, als er vermaand of gewaarschuwd wordt, dan legt doorgaans de vraag: wie heeft dat gezegd?" wel zooveel ge wicht in de schaal, dat men de zaak zelve óf geheel óf gedeeltelijk uit het oog verliest. Op deze manier is er ook voortdurend dooi- de Ne- derlaüdsche staatslieden geleefd. Gedurende vele jaren hebben scherpziende mannen letterlijk voor speld hetgeen wij nu in de werke lijkheid zien, nl. een schrikbarende toeneming der sociale ellende, wer keloosheid, armoede, ontevredenheid, opstand, revolutiezucht en zoo meer. Voor hen zijn de hedendaagsche toestanden waarlijk niet erg nieuw. Hadden de leidslieden onzes volks genoeg acht geslagen op al die roep stemmen, dan zouden er intijds wet telijke maatregelen genomen zijn voor het beschermen van den arbei denden stand en voor eene recht vaardiger verdeeling van de lasten, aan het instandhouden van onze nationaliteit verbonden. Doch helaas neen, ondanks de harde lessen, in het begin dezer eeuw in de praktijk opgedaan, denk slechts aan de heerschappij van Na poleon heeft men zijn tijd ver beuzeld, alle gevaren licht geacht, de waarschuwers bespot en verdacht gemaakt, en bleef de meerderheid van hen, die veel invloed ten goede hadden kunnen uitoefenen, op doc trinaire wijze vasthouden aan een maal opgevatte denkbeelden, ja zoo onbeweeglijk voortarbeiden aan de verwezenlijking van die ideeën, alsof er geen wolkje aan de maatschappe lijke lucht te zien was. (De Fransch Kamer-President, de heer Dupuy khoven,Sommelsdy h die op 9 dezer, toen de anarchist Vaillant een dynamiet-bom in de Vergaderzaal wierp, nochtans op zijn zetel bleef zitten en koelbloedig de vergadering voortzette, ziedaar hun beeld.) In plaats van het zuivere regeeringswerk te behartigen, en de belangen van het yeheele volk te overwegen, met overlating van ingrijpende gewetenszaken aan dat volk zelfging men de rollen om- keeren. Op stoffelijk gebied, waar regeeringshulp niet hinderlijk maar noodig was, bleef het meest dringen de ongedaande belastingen werden op weerzinwekkende wijze verdeeld en 's Lands gelden vaak op betreu renswaardige manier besteed. En daarnaast kwam nu deze tweede fout, dat de Overheid het werk der ouders overnam en naar hare inzichten de volksjeugd ging opvoeden Nu kou den deze inzichten onder eene ge mengde natie als de onze altijd maai met de inzichten van een deel van ons volk overeenkomen. Het overig deel moest er door gekrenkt en benauwd worden. Daardoor enk moest de tweedracht in den boezem onzer natie hand over hand toenemen. Want hoe men ook pleitte en werkte, geheel de natie was van die averecht- sche Overheidshulp niet gediend. Dat kon niet om des gewetens toil. De liberalen begrepen dat wel niet. Maar het was toch zoo. Even stel lig als tegenwoordig vele bedaarde liberalen bevreesd zijn, dat de soci alistische wereld-beschouwing in de kinderen wordt ingeprent, even bang waren destijds reeds vele christelijk gezinde medeburgers van de liberale wereldbeschouwing. Doch hun tegen streven hielp niet veel, omdat zij in de minderheid waren, en de Rijks schatkist stond alleen voor de meer derheid open. Deze had zich nu eenmaal voorgenomen de natiën te beschaven, verstandelijk te ontwik kelen. Verheffing van bet verstand had, zoo dachten zij, de belofte der toekomst. Daardoor zouden on deugd en armoede wijken, en alzoo zou onze natie eene heerlijke toe komst tegemoet gaan. Men moest den liberalen bij het naoogen van dat ideaal niet in den weg treden, of het scheen wel, dat men aan hun leven kwam. Zoo werd ons volk dan in twee groote kampen verdeeld. Zij die met den liberalen niet mee deden, werden eenvoudig voor „cle- ricaal" uitgescholden en onder de achterlijken, de dompers gerekend. Maar onderwijl ging de heerlijke tijd voorbij. Jaar na jaar sleet weg, zonder dat er iets van beteekenis voor de stoffelijke welvaart van de lagere volksklassen werd gedaan. Voor dat droevig verzuim moeten wij nu boeten. De sociale nood en de daarachter spokende oproerige j est vinden een groot deel van de toongevers in onze maatschappij fotaal onvoorbereid en ongewapend. Op zulke nieuwe toestanden had men niet gerekend. Men dacht van trap tot trap in welvaart toe te zullen nemen, en hoordaar klinken de noodkreten van noord tot zuid. Maar is het dan wonder, dat som mige „leiders" de kluts nu geheel kwijt raken, en zooals de heeren de Beaufort en van Houten onlangs, waar zij meenen voor de volksbelan gen op te komen, eigenlijk een mal figuur maken. Toch, al gaat het wat tragelijk, de heeren die voortaan nog wat te zeggen willen hebben in Staat en Maatschappij, zullen zich naar de nieuwe toestanden moeten gedragen, want al zijn die toestanden ook voor hen nieuw, zij zijn voor de mindere standen helaas reeds vrij oud en worden steeds nijpender. Van een „mal figuur" spraken we, en is dat soms te sterk. Maar wat zou men zeggen van brand meesters, die als de brandklok luidt en de vlammen slaan uit de huizen, heel bedaard tegen de spuitgasten gingen fluisteren: laat ons nu eerst eens onder elkaar uitmaken of het inpompen van bluschwater wel zal helpen, en welk systeem voor de blussching het best zal zijn. Waarlijk, de tijd van lang praten dient eenmaal op te houden. De katheder heeft reeds eene halve eeuw te lang geregeerd. De kranke maat schappij roept om medicijn. Geef haar die, geef haar die spoedigof anders treedt meer en meer da dood hij hare leden in. Mr. Goeman tiortgesins beoordeeld van radi - cale zijde. De heer Borgesius is tamelijk vlot in de taal, en zijn stijl is soms zeer boeiend. Hij gaat dikwijls uit spre ken voor het volk, vooral in verkie zingsdagen, en maakt dan zooveel indruk, dat vele van zijne partij- genooten hem voor één van de kun- digste en scherpzinnigste Kamerleden houden. In de Kamer schijnt dat echter anders te zijn. Ten minste, toen Dr. Sehaepman aan den voora vond der verkiezingen van 1891 te Delft optrad om den antiliberalen candidaat aan te bevelen, sprak hij met heel wat meer lof over de zeld zame talenten van den liberalen can didaat aldaar, den heer Tak van Poortvliet, en hij vond het al heel zonderling (of anders een bewijs, dat de liberalen ook hun kleine pasmunt goed weten te gebruiken) dat zij dezen heer voornamelijk als den „Dijkgraaf" van Delfland aan bevolen, en niet als staatsman, of schoon hij toch zeker op de lijst der liberale staatslieden No. 1 zou staan zoo voegde Dr. S. er bij in dien de liberalen maar niet in het geval verkeerden van een koopman, die beurtelings aan verschillende stalen hetzelfde nummer moet ge ven, om ze toch maar alle aan den man te brengen. In dezelfde rede werd echter de heer Borgesius op eene vrij wat min der streelende wijze geciteerd. Een zeker blad had hem één der bekwaam ste opmerKers, een vertreffelijk staats man genoemddoch Dr. S. stak hiermede wel eenigszins den draak. Ook heeft de Standaard er reeds meermalen op gewezen, dat de heer Borgesius, vooral in verkiezingsdagen, er maar „op los praat," en lang geen fijne keur laat gaan over het geen hij zoo al voor den dag brengt. Van de leepste staatslieden zal men zoo iets nooit hooren zeggen. In verband nu met het boven staande trok het onze aandacht dat de Amsterdammereen oordeel over den heer Borgesius uitspreekt, hetwelk, als het eene lofverheffing moet heeten, ook al eene zeer ge reserveerde is. De heer B. had zich in de Ka merzitting van 5 Dec. zeer druk ge maakt met de woorden van den veranderlijken philosoof, Mr. van Houten, en nu roept de radicale Amsterdammer uit„Die onnoozele Mr-. Borgesius, om daarin vollen ernst op van Houten's grapjes te antwoor den." En voorts zegt het blad „Van Houten wist wel, toen hij Borgesius uitkipte om mee te spelen welk vleesch hij in de kuip had. Iemand, op wiens hart een vriend, die hem zijn feilen toont, hem vaak bestraft en nooit verschoont, geen groot vermogen heeft, tenzij om, hem boos te maken „Niet Borgesius,maar Mr. Kerdijk kleuren, zooals enz. wij instaan zijn den tot vaste en zijn alle onze erkt. gelieve men ;e letten zijnde VEER. flakkee en Goedereode DIENST lharnis en Hellevoetsluis 0) en luur lar Hellevoetsluis ,40) en nm 2 uur(l,4C. aar Middelharnis nm. 2,45 uur (2,25) ct naar Stellendam r (10,25) naar Stellendam nr (2,55 den Waterstaat F. L. ORTT. ►BUITCAN®, iar Rotterdam, Dinsdag voorm. 5 uur taar Rotterdam ,45 ure, ,15 aar Rotterdam, 0 ure. aar Stellendam, Lmsterdamsche tijd ig van iedere maand er ,8t. tELHARlVIS. n Dinsdag vm. 5,80 uur ge dagen vm. 6,30 Dagelijks nm. 2, uu r n de laatste Donderdag December. ERtfEMING. Middelharnis 8,15 u 1,30 uur LEYOETSLUIS. VLAARDINGEN nar ischenliggende plaat3en tardingen III." Oet. 1893 oorbehouden. 0INGEN: er treinen. Locale tijd 6,06 uur. 12,03 7,16 het Station lETSLUIS Locale tijdj 7,52 uur. 3.50 9.10 mgeveer 30 min. na hit 5 min. na het vertrek u!t AARTJES Oravenhage, Amsterdam )ek van Holland zijn bij cnjgbaar. Yoor Militairen a Helder. rloopend geldig. 1 zoo billijk mogelijk de AgentenH. P. v. d DRSYELD, Nieuwesluis m de Directie te Vlaar- DÉ DIRECTEUR Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. 25.) OF DE HOOFDSTUK VIII. VERDRIJVING DER JODEN UIT DE DORPEN. Daar kwamen de jongens te voorschijn. Na than klemde zich angstig aan zijn moeder vast, maar Levi, die juist aan 't droomen was ge weest, dat hij David was en den reus tegemoet ging, ti ad recht op den grooten, breedgesehou- derden man toe, dien hij zeker voor Goliath aanzag, en hief dreigend de kleine vuist omhoog, gereed tot den aanval. „Wacht, brutale rekel!" riep de commissaris uit, woedend over zooveel vermetelheid, durf jij ook al in verzet komen, evenals je vader!" Meteen pakte hij den knaap beet, die nu ge heel ontnuchterd, begon te schreeuwen van angst en smeekend zijn vader aanzag. Deze trad nader en zei beleefd, hoewel bevend van verontwaar diging: „Mijnheer, zou ik de reden mogen weten van uw nachtelijk bezoek?" „Ha, ha!" lachte de aangesprokene„de reden weten! Wel, wel, hoe onnoozel Denk je soms, dat ons geduld onuitputtelijk is en «ij dat ge talm nog langer kunnen dulden? Drie maanden geleden hadt je reeds moeten vertrekken, en n°g sta je verbaasd, dat wij eindelijk dwang gaan gebruiken? ha, ha! Zet dien bengel in den wagen!" beval hij nu aan den binnontreden- den beambte, „en zorg dat hij niet ontsnapt! Een oogenblik stond de ontstelde vader gereed, de uitvoering van dat bevel met geweld te verhin- ren, doch hij bedwong zioh, overtuigd, dat verzet niet andeis dan vreeselijke gevolgen kon hebben, wellicht voor zijn geheele gezinimmers, wat moesten de zijnen beginnen, zoo hij eens verbannen werd, wat heel lioht het geval zou kunnen wezenMaar zijn arme jongen zou doodziek wordenhij kwam zoo warm en wel uit bed, en er woei een ijzige noordoostenwind. Snel greep hij een dikke winterjas, een bonte muts en Dog eenige warme kleedingstukken, liep er mee naar buiten en reikte ze den jammerenden knaap toe in het voertuig, met de woorden„Huil maar niet, mijn jongen, ga rustig zitten en stop je er warmpjes in, hoor Vader komt gauw weer bij je Intusschen was Lea neergezonken op een stoel, buiten haarzelve van schrik en ontzettingdoch opeens vloog zij op Racheltje word haar uit de armen gerukt! „Als je baar terug wilt hebben, loop den wagen dan maar na," riep de barbaarscho commissaris haar honend toe, terwijl hij het schreiende kind wegdroeg, door de voorkamer hoen, naar buiten. Juist keerde Baltikof door den gang naar de woonkamer terug, doch vond er niemand dan Ruth, die roerloos daar stond, als van hare zin nen beroofd. Radeloos van angst was Lea den commissaris nageloopen, hem smeekende om erbarming: „Mijn kinderen, ach ik bid u, geef mij de kinderen terug!" gilde zij, „dan zullen wij terstond van hier gaan!" „Nu loop dan maar vast mee," antwoordde hij spottend, en greep meteen den kleinsten knaap, die zijne moeder gevolgd was, tilde hem in den wagen en riep, na er zelf ook ingestapt te zijn: „Vooruit, voerman, we zijn klaar!" En Baltikof, die weer teruggesneld was, kwam juist bijtijds om het logge voertuig te zien ver- trekken, waarin zijn drie lievelingen werden weggevoerd. „Haal ze terug, Levi! haal ze terug!" riep Lea handenwringend uit. „Dat kan niet," sprak hij, naar binnen vlie gende om jas en muts te halen, „maar ik zal den wagen naloopen, dan weet ik tenminste, waar hij ze brengt!" „Ik ga mee!" zei Lea vastbesloten, en liep in allerijl mee naar binnen om een bonten mantel om te slaan. Daar zat haar zuster, buiten staat iets te doen of te zeggen. „Arme Ruth," sprak Lea gejaagd, „ik moet gaan en zien, wat hij met mijn Racheltje doet!" De aangesprokene knikte f lechts even met het hoofd, en Lea ijlde weg, zonder zelfs te luisteren naar de dringende bede van haar echt genoot om hem alleen te laten gaan. Het scheen, of zij niets hoorde dan het geratel der wielen over den hohbeligen weg. en in hare verbeelding het jammergeschrei harer kinderen. In 't eerst holde de wagen voort, als had de voerman er vei maak in, zijn paarden te laten wedijveren met de wilskracht eener wanhopende moeder. En waarlijk, Lea scheen met bovennatuurlijke kracht bezieldOnvermoeid draafde zij voort als een gejaag hertdoch weldra moest zij het opgevenhijgend naar adem stond zij stilhet zweet gutste 'haar van 't voorhoofd, niettegen staande de felle koude, en zij voelde zich nau welijks in staat verder te gaan. Levi was voort- geloopen, zonder om te zien; hij hoopte den wagen, die wat langzamer begon te rijden te kunnen bijhouden, en bleef dus niet wachten op Lea, wel wetende, dat ook zij niets liever wenschte, dan dat hij het voertuig zoo dicht mogelijk volgde. Eindelijk eohter was ook hij genoodzaakt den pas te vertragen, en steeds grooter werd de afstand tussohen hem en zijne kinderen. Opeens zag hij witte vlokjes dwarrelen en een vreugdekreet ontsnapte hemde sneeuw zou immers den zwaarbeladen wagen belemme ren, en hij werd er niet door gehinderd, zoo meende hij; en voort liep hij weer zoo snel zijne beenen hem dragen konden. Al harder en harder begon het te sneeuwen, zoodat Levi moeite had voor zich uit te zien. Plotseling slaakte hij een kreet van pijn hij was uitgegleden en voor over op den grond gevallenmet moeite kon hij weer opstaan en niet dan met groote inspan ning zijn weg vervolgen. Intussohen hotste de wagen voort, terwijl de voerman zijn paarden nu eens met vleiende woordjes en dan weer met vloeken en schelden tot spoed zocht aan te sporen. Eindelijk hield hij stil, op bevel van den oommissaris. „Zijn we niet dicht bij Witobsk?" vroeg deze. „Ja," antwoordde de voerman, „nog een kwar tier, dan hebben wij de stad bereikt." „Zoo, pak hier dan maar uit," hernam de ander, „ik wed, dat de ouden hun gebroed ach terna zijn gevlogen; zij zullen de jongen wel vinden en dan geen nest meer bouwen op ver boden plaatsen, ha, ha! Dit gezegd hebbende, pakte hij Levi, die bevend in een hoekje zat metj Racheltje op zijn knie, hij den arm, zette hem uit den wagen, en beval den beambte eveneens te doen met de andere kinderen. Daarna werd het medegenomen huisraad op den weg neerge zet en de toebt hervat. Doodelijk bevreesd, dat de verschrikkelijke man hen weer meenemen zou, gaven zij geen geluid, voordat de wagen uit het gezicht was; zelfs Racheltje deed al haar best om niet te schreien, want nog zag zij de dreigende vuist en hoorde zij de ruwe stem, waardoor haar telkens het zwijgen was opgelegd onderweg. „Zijn hier geen wolven vroeg Nathan ang stig rondziende. „Ginds in 'tbosch zijn ze wel," antwoordde Levi fluisterend; „laten wij heel stil zijn!" „Niet huilen, Racheltjezei Nathan zacht tot zjjn zusje, daar het kind hoe langer hoe luider begon te snikken. „Ik wou zoo graag naar moederriep zij schreiend uit, terwijl Levi haar opnam en in een stoeltje zette, dat daar stond. „Het is nog te donker," zoi hij, „wij kunnen nu niet naar huis gaanmaar vader zal ons wel gauw komen halen, hoor!" De kleine vleide nu haar kopje tegen Nathan aan, die zijn arm om haar heensloeg en dioht bij haar bleef staan. „Wat is zij warm!" riep hij uit, toen zijn hand in aanraking kwam met haar gezichlje; en inderdaad haar koontjes gloeiden en haar handjes waren klam. „Nu, ik hen verkleumd," zij Levi, „en als vader mij die dikke jas niet gegeven had, zou ik zeker bevroren zijn, mijn voeten zijn het al haast, geloof ik." „De mijne ook," zei Nathan, die voortdurend stond te trappelen; „en hoe gelukkig, dat voder zijn bonten mantel in den wagen had gelegd, anders zou ik in mijn nachtgoed hier staan, en dan bevroor ik zeker." „Maar dan had ik natuurlijk mijn jas aan u gegeven," zei Levi, die eohter hartelijk blijde was er nu zelf mee gedekt te zijn. Gelukkig voor de kinderen, dat de wind was 'gaan liggen en het nu sneeuwde, anders zouden de goede zorgen hunner ouders wollicht toch onvoldoende zijn gebloken om hen tegen den fellon vorst te besohermen. Weldra waren zij overdekt met een dikke laag sneeuw, die mede tot hesohutting kon dienen, terwijl de witte massa overal in 'trond, en het gedwarrel om hen heen, de duisternis minder verschrikkelijk ma ikto en afwisseling gaf in de angstwekkende eenzaamheid. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1893 | | pagina 1