Vrijdag 11 Augustus 1893.
Achtste Jaargang. No. 405.
An tirevo lutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCE S
T.BOEKHOVEN,
FEUILLETON.
DE VERSTOOTENEN
Jodenvervolging in Rusland.
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Abonnemexitsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER:
SOU MUAWIJIi
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 'V2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/s maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Wolksrechten.
In onzen tijd stellen zeer velen
hun vermeende rechten op den voor
grond, en hun plichten op den ach
tergrond.
Om deze reden worden zij, die
van de volksrechten gewagen, al
gauw in een rossigen gloed gezien,
gewantrouwd en verdacht gemaakt.
Toch mag men in deze niet allen
over één kam scheren, want er zijn
nu eenmaal volksrechten, en dus
steekt er op zichzelf hoegenaamd
geen kwaad in, daarvoor op te komen.
Zoo in het algemeen uitgedrukt,
zijn alle menschen het wel hierover
eens. Doch bij de vraag, welke
rechten het volk heeft te laten gelden,
en hoe dat gebeuren moet, loopen
de gevoelens der menschen en daar
door ook de partijen gedurig uiteen.
De revolutionairen in Frankrijk
en al hun geestverwanten wilden
„de rechten van den mensch" hand
haven. Dat was hun cloel. Zij wilden
's menschen bestaan daardoor verbe
teren en veraangenamen en van
drukkenden overlast bevrijden. Hun
werkprogram voor dit doel kent
geen hooger gezag dan het goedvin
den van den mensch zeiven, ot,
waar het een gemeenschappelijks
actie betreft, het goed vinden van de
numerieke meerderheid.
De antirevolutionairen daarente
gen strijden, ja óok wel voor „de
rechten van den mensch", doch dit
slechts als middel om te kunnen
rekenen met de rechten Gods. Zij
zoeken die menschenrechten dan ook
niet voor hun genot, maar allereerst
uit gehoorzaamheid aan God, en
zulks alleen voor zoover en op de
wijze zooals het door Hem is ver
ordineerd.
Dit maakt dus een groot verschil.
Toen in 1813, na een tijd van
zware beproeving, het huis van Oranje
weer aan het bewind kwam, hebben
de antirevolutionairen daarin een
souvereine beschikking des Heeren
geëerd. Koning Willem I werd niet
aangemerkt als krachtens den wil
des volks Souverein geworden, maar
als regeerende „bij de gratie Gods."
En van diezelfde gedachte gaan de
antirevolutionairen nog steeds uit,
ook al willen zij nog zooveel wijzi
ging brengen in den volksinvloed
Dit laatste mag dan ook geschie
den voor zekere volksrechten mag
gestreden. Immers, Koning Willem
I heeft bij het aanvaarden van de
hem opgedragen waardigheid zeil
bepaald, dat de rechten van het
volk zouden gewaarborgd, en de
vrijheid der natie tegen willekeur
en misbruik van gezag zoude be
schermd worden.
Natuurlijk liet de Yorst zich hier
door een teugel aanleggen. Maar nu
eenmaal die teugel door de Grondwet
aan de natie is toegereikt, nu is het
ook billijk, dat de natie hem ordelijk
aanvat, en vasthoudt, opdat dc dus
genaamde teugel van de natie over
de Yorsten, niet meer en meer wor-
den omgewerkt in een teugel, waar
mede het eene volksdeel het andere
pijnigt en afmat.
Waarvoor dient zulk een teugel,
als in de Grondwet is gegeven Om
tegemoet te komen aan de mensche-
lijke zwakheid der Yorsten. Immers
is het de roeping der Yorsten, niet
om in alle maatschappelijke en andere
levenskringen het leven te regelen,
maar wel om dat leven te beschermen
tegen willekeurige aanslagen, en om
zedelijken steun te geven alle po
gingen, door de natie zelve aange
wend om dat leven te verheffen en
tot meerdere ontwikkeling te brengen.
Doch zullen deze pogingen van de
natie zelve uitgaanmet andere
woorden, zullen de burgers in de
maatschappij hun plichten volbren
gen, dan is het noodig, datzijhieiin
zich vrij kunnen bewegen. Er zijn
huisgezinnen, er zijn gemeenten, er
zijn provinciën, er zijn kringen ter
beoefening van den godsdienst, voor
beoefening van kunst en wetenschap,
en in al deze kringen, inzonderheid
in de huisgezinnen, zijn bepaalde
personen door God, den Bestuurder
van aller lot en leven, tot een zekere
taak geroepen. De aardsche Yorst
heeft dit te erkennen, en er rekening
mede te houden. Hij mag dus niet
te diep in de huisgezinnen ot in andere
levenskringen indringendaardoor
loopt hij gevaar zich te vergrijpen
aan de instellingen Gods.
Als de revolutionairen vermeerde
ring van volksinvloed zoeken, dan
strekt dit uit den aard der zaak
(dewijl zij als uitgangspunt voor hun
politiek noch God, noch Zijn gebod
eeren) om de heerschappij van bet
volk uit te breidenen dat men
beducht is, dat de Kroon hierbij
schade zal lijden, is niet te verwon
deren. Doch dit kan de antirevo
lutionairen niet uit het goede spoor
leiden, want als zij vermeerdering
van volksinvloed vragen, dan is het
alleen om tot betere plichtsvervulling
te geraken, en niet om iets af te
doen van het zelfstandig gezag der
wettige overheid.
Op de graven onzer dooden leest onze
liefde een geschiedenis, doet ons geloof
een gebed en zingt onze hope een lied.
Het geloof noemt den grafpaal geen
eindpaal, maar een mijlpaal op den weg
en 't ziet er een arm aan, waarop staat
Naar huis.
Waar pas de Dood heeft aangetoond,
hoe weinig bezit beteekend, wordt vaak
over 't bezit het heftigst getwist.
Wat de Dood is voor den vromen
Het licht uitblazen, de venstors open
werpen en daar ligt dan het zonnige
land.
Uil de Pers.
Zoo de wind waait, waait mijn
rokje.
Deze dichtregel, vol schoone gedachten,
is het begin, het midden en het eind
van het meest geliefde versje uit der
Liberalen gezangboekje. Niets zegt ook
in zoo weinig woorden zooveel van een
liberaal hart.
De roerende volzin is een banier en
een pogram te gelijk en wat lasteraars
ook mogen beweren over beginselloos
heid in deliberalen hoek, 't is toch
maar waar, dat de liberale partij te
onzent slag op slag heeft getoond aan
die lijfspreuk getrouw te willen blijven.
Ja, ja, zoo de wind waait, waait hun
rokje. Er is een tijd geweest, dat de
liberalen zeer vijandig zich toonden tegen
Oranje. Wat zeg je daar? En ze blaken
tegenwoordig van Oranjegloed. Nu ja,
daar heb je 't. De wind is omgegaan.
Dat moet je bewijzen, Watergeus!
Goed. Ruim 50 jaren terug asjeblieft.
Willem I had afstand gedaan van den
troon en Willem II volgde hem op. Deze
vorst was niet dadelijk geneigd met het
liberale windje onder zeil te gaan. Hij
weigerde grondwetsherziening.
Daar stonden de brave Liberalen als
één man tegen de Koning op. Zelfs
dreigde De Arnhemsche Couranteen der
hoepelrokken van de liberale dame
MELLIW II met het schavot, indien hij
niet toegaf. Was dat oranjeliefde
En kom thans eens bij de oude juf
frouw. Ze is nu zoo Oranjegezind, als
de beste Oranjeklant maar denken kan.
Onder hetzelfde rokje, maar dat nu,
want de wind is omgegaaneen anderen
kant uitwaait, wou ze al wat nog Oranje
heet, wel bijeenvergaren, als een hen
haar kuikens onder de vleugels, om het
tegen weer en wind te beschermen.
Ze heeft duizenden over voor opge
smukte Oranjefeesten en wil de kiesrecht-
dochter Nadia; welwillend werden wij
daar ontvangen en brachten er den nacht
door. Intusschen was het mij in de ge
dachte gekomen, dat er niet ver van
Kargopol een broeder van onze huis
houdster Barbara moest wonen, waar zij
nu en dan eenige weken ging doorbren
gen; tevens herinnerde ik mij, dat die
zelfde persoon ongeveer twaalf jaar in
dienst was geweest bij mijn vader en
door dezen zeer werd geprezen om zijne
trouw. Zoo besloot ik dan mij tot u te
wenden om hulpmag ik op u rekenen,
Michiel
„Ik ben geheel tot uw dienst," ant
woordde de aangesprokene zonder beden
ken, „doch wat zou ik voor u kunnen
doen
„In de eerste plaats zoudt ge mij in
een of ander voertuig naar Archangel
knnnem brengen, en ten tweede mij
voorzien van boerenkleeding, dan kan
ik voor een zoon of knecht van u doorgaan;
ook zoudt ge, wanneer wij den uitgang
van het bosch bereikt hebben, vooruit
kunnen gaan, om mijn broeder van mijn
komst te verwittigen, en hem te verzoeken
mij des nachts te wachten en daartoe
den toegang tot zijn huis aan de achterzijde
open te laten, daar ik gaarne in stilte
en ongezien zijn woning wilde binnengaan,
om in geen geval ook hem in gevaar
te brengen. Zoudt ge dat alles, tegen
ruime belooning natuurlijk, willen doen?"
„Ook zonder belooning ben iic daartoe
bereiden als gij het wenscht zullen wij
morgenochtend vroeg vertrekken."
mm W w
u mm
6.) OF DB
HOOFDSTUK
II.
DB VLUCHTELING.
De onbekende begon nu een gesprek
over visschen en jagen, landbouw en
handel, totdat de boer, die zijne nieuws
gierigheid niet langer bedwingen kon,
er een eind aan maakte door rechtstreeks
te vragen, wat nu eigenlijk het doel
zijner komst was.
„Alvorens u dit mede te deelen," was
het antwoord, „zou ik gaarne alleen met
u zijn."
Michiel zag hem uitvorschend aan,
wreef zich met de hand over 't voor
hoofd, en mompelde: „Wanneer kan ik
hem toch gezien hebben?" Toen stond
hij op, en zeideBuiten in het veld zal
niemand ons kunnen beluisteren, wees
dus zoo goed mij daarheen te vergezellen,
mijnheer." Beiden verlieten de woning
en liepen eenigen tijd zwijgend voort,
tot eindelijk de onbekende plotseling
staan bleef, den boer aankeek, en vroeg
„Michiel 8trobolowsk, zoudt gij, ter
wille van uwe zuster Barbara, een on
gelukkige willen helpen?"
De boer zag hem verbaasd aan, en
riep uit: „Barbara mijne zuster
kent gij haar
„Reeds vijf en twintig jaar heb ik
haar gekend," was het antwoord, „zij
werd huishoudster bij mijne ouders, toen
ik zes jaar oud was."
„Hoe! zijt gij dan een zoon van mijn
vroegeren meester P"
„Juist, Michiel, ik ben zijn jongste
zoon, Samuël Waisoovitz."
„Inderdaad 1" hernam de boer pein
zend, „uwe trekken wijzen het ook uit;
en hoe gaat het den ouden heer?
Het is nu twee en dertig jaar geleden,
dat ik hem verliet om mij in 't huwelijk
te begeven. Sedert heb ik hem niet weer
gezien; doch Barbara heeft mij telkens
goede berichten medegebracht aangaande
hem en zijne familie, wanneer zij hier
eenige dagen kwam doorbrengen. Nu
echter is zij sedert vier jaar niet bij ons
geweest; gaat het hem nog steeds
goed
„Acht maanden geleden althans wel;
toen heb ik eenigen tijd in Moskou door
gebracht Helaas! het zal waar
schijnlijk mijn laatste bezoek daar ge
weest zijn! Mijn lieve ouders, ik zal ze
niet wederzien op aarde, of ook zij zou
den alles moeten verlaten en heentrek
ken naar het vreemde land, waar ik vrij
heid en een nieuw bestaan ga zoeken."
Het gelaat van Samuël Waisoovitz
vertoonde een uitdrukking van diepe
verslagenheid, en hij zweeg eenige oogen-
blikken, in treurig gepeins verzonken,
terwijl Michiel hem aanstaarde met een
mengeling van medelijden en verbazing.
„Ik zal u vertellen, Michiel, wat er
gebeurd is, en waarom ik hierheen ge
komen ben," hervatte hij eindelijk,
„luister: Het is u misschien niet onbe
kend, dat er sedert eenige jaren op ver
scheidene plaatsen in ons land geheime
samenkomsten zijn ontdekt, welke ten
doel hebben een geheele omkeering in
den staat te bewerken. Wat mij betreft,
ik heb geleerd, dat het sceeds enze plicht
is den Keizer te gehoorzamen en onder
worpen te zijn aan de Overheidik be
hoef u dus niet te zeggen, dat ik nooit
aan dergelijke samenkomsten heb deel
genomen. Nu gebeurde het, omstreeks
een week geleden, dat een aanzienlijk
heer, wien ik eens een gewichtige dienst
bewezen heb, op 't kantoor bij mij kwam,
schijnbaar met het doel om over zaken
te spreken, doch inderdaad om mij al
pratende een stukje papier toe te schui
ven, waarop slechts te lezen stond„Vlucht
heden nog gij word ^verdacht ver
brand dit!" Ge kunt u mijn schrik
voorstellen bij jhet lezen van dat vree-
selijk bericht, en wat te doen Zou
ik aan de waarschuwing gehoor geven
Was het niet beter rustig te blijven, dan
door vluchten de verdenking nog grooter
te maken? [Zou ik vrouw en kinderen
en alles verlaten en een onzekere toe
komst tegemoet gaan op het woord
van één persoon, die zich wellicht ver
gist kon hebben? Deze en dergelijke
vragen brachten een hevigen tweestrijd
teweeg in mijn gemoed, waaraan ik een
einde trachtte te maken door mijne vrouw
het geheim te gaan mededeelen. Kloek
en verstandig als zij is, bracht zij den
tijd niet nutteloos door met jammeren
en weeklagen, maar zette zich, toen de
hevigste ontroering voorbij was, neder
tot kalm beraad. „Uw onschuld zal u
niet baten," sprak zij, „wanneer er
vermoeden op u rust; gij weet het, Sa
muël, dat „verdenking" en „verbanning"
tegenwoordig samengaan, en daarbij komt
nog, dat een Jood meestal veel aankla
gers en weinig verdedigers vindt; ga
dus heen, hoe smartelijk de scheiding
ook vallen mogevlucht, eer het te laat
is!" Na rijp overleg kwamen wij toen
Lessen en Wenken.
Bereid uw huis, want gij gaat sterven
bereid uw hart, want gij moet leven.
Yeel kisten noodig tot verhuizen;
maar eenmaal is één kist genoeg.
Wij noemen 't sterven wel eens i n-
slapen; maar is 't misschien wakker
worden
tot het besluit, dat ik door de bosschen
zou vluchten jnaar Archangel, om ver
volgens door bemiddeling van mijn broe
der Nathan, die daar woont en dagelijks
in aanraking komt met zeekapiteins, aan
boord te gaan van een Deensch ot Zweedsch
schip en zoodoende Duitschland te be
reiken. Mijne vrouw zou intusschen, met
behulp van vrienden, onze bezittingen
verkoopen en naar Berlijn vertrekken,
waar familie van haar woont, en daar
hoop ik haar weer te zien. Dienzelf
den dag, tegen het vallen van den avond,
verliet ik mijne woning aan de achter
zijde, liep door velden en tuinen, en
bereikte gelukkig het woud, waar ik
voorloopig veilig was; doch vreeselijke
dagen en nachten heb ik er doorgebracht.
Te slapen leggen durfde ik mij niet, uit
vrees voor de wolven, wier akelig gehuil
ik gedurig vernam; en overdag moest
ik, hoe vermoeid ook, groote afstanden
te voet gaan, om zoo spoedig mogelijk
ver van Petersburg, mijne woonplaats,
te gerakenook durfde ik mij in 't eerst
nergens vertoonen om een onderkomen
te vragen. Zoo ging ik dan steeds voort,
beangst, vermoeid, verkleumd van koude
menigmaal, en eindelijk nog hongerig
ook, want de medegenomen voorraad
levensmiddelen raakte spoedig uitgeput.
Tot overmaat van ramp begon het vreese-
lijk te regenen, zoodat de weg onbegaan
baar en ik doornat werdten einde raad
waagde ik het om een schuilplaats te
verzoeken in een ledige tarantasse, waar
mee ik een goed eind vooruit kwam.
De koetsier had gehoopt dien avond
Kargopol te bereiken, doch,door de duis
ternis overvallen, zocht hij onderkomen
bij een boer, wiens zoon, naar ik ver
nomen heb, de echtgenoot is van uw
(Wordt vervolgd.