li 01 W msmSSÊ MMWM Vrijdag 21 April 1893. Achtste Jaargang. No. 389 Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGN O VINCES- T. BOEKHOVEN. ÉOMMELSSÏffJH. FEUILLETON. De Vluchteling. Abonnementsprs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij T«#ruitbetiaing f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Alle stukken voor de Redactie hegteiud, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uiige ver. Voet bij stuk. Re Herder Centraal- Com Hé en Mamerclub. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Jj Advertentiën van 1—5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/:j maal. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. 'Reeds meermalen wezen wij er op, hoe noodig het is om politieke en kerkelijke zaken uiteen te houden. Immers, dit kan door de antirevo lutionairen geschieden, omdat de antirevolutionaire politiek als zooda nig zich niet bemoeit met liet inwen dig bestuur der kerken. Dit is een afzonderlijk terrein, dat zij geheel aan de deskundigen en aan de ambtsdragers overlaten wil. Daarom is ook in art. 20 van het antirev. program verklaard, dat er geen Staatskerk, onder welken naam en in welken vorm ook, in stand ge houden behoort te worden, en dat de financiöele banden, die er thans nog tusschende Overheid en sommige kerkgenootschappen bestaan, na uit betaling van al het rechtens verschul digde behooren /osgemaakt te worden. En nu kan men wel zeggen, dat dit laatste sommige kerken benadeelt, maar alleen de oppervlakkigen zullen aldus oordeelen. Die kerken toch, welke alleen kunnen staande blijven of tot uitwendigen bloei komen door dat de landsoverheid haar kassier is hebben toch geen wezenlijk bestand. Echte kerken putten alles wat zij noodig hebben uit Christus, haar Koning. In Hem is alles wat de enkele en de gezamenlijke geloo\igen EN DOOR 19) F. HOFFMANN. XVI. EENE NIEUWE SCHUILPLAATS. Twee of drie dagen verliepen in eene angstige spanning. Herman hoopte wel het beste, want hij stelde een ©nbepaald vertrouwen in de bekwaamheid zijns vriends. Evenwel moest hij overdag zuchten en de nacht bracht hem verschrik kelijke droomen. Op den vierden dag riep Francisca haren broeder. „Zie eens, schijnt het u niet toe, alsof het vensterluik daar ginds niet meer geheel open is?" zeide zij. „Ja, waarlijk," antwoorde Michiel, die het oog eens jagers had, vroolijk, „men heeft het iets dichter naar het venster getrokken. „God zij geloofd riep Francisca, „Dat wil zeggen, dat het beter met Leentje gaat.. Het gelukkig nieuws werd spoedig aan Herman over verteld, die het met een vroolijk hait ontving. Drie dagen bleef het luik in denzelf den stand, op den vierden dag werd het een weinig meer geslotende herstelling maakte dus voortgang. En op den vol genden morgen vond men het luik ge heel dicht gemaakt. De zieke bevond zich buiten gevaar, en Herman zegende zijn vriend. Drie dagen na dit zoo verblijdend teeken keerde Lepage in alle stilte naar zijne schuilplaats terug. Michiel bracht hem tegen middernacht naar huis. Herman merkte daarvan niets, want hij had gedurende de ziekte van zijne zuster weinig slaap genoten,en hij voor een verzoend, een hersteld en een geheiligd, Gode toegewijd leven noodig hebben. Krachtens dit leven vloeien ook de geldelijke offers samen, die noodig zijn voor het in stand houden van den dienst des Woords en voor het verzorgen der nood- druftigen. Heeft nu de staat van sommige kerken geld in bewaring, wel nu, dan worde dit kapitaal uitgekeerd maar niemand kan zeg gen, dat het kerkelijk wezen iets met zulk een uitkeering te maken heeft. De gezamenlijke geloovigen moeten toch gerekend worden tin staat en bereidvaardig te zijn om hun eigen geldelijke huishouding te besturen. Meermalen hebben wij aan niet- predikanteu in de Ilerv. Kerk gevraagd gelooft gij nu werkelijk, dat het nuttig of noodig is, dat de geldband tusschen den Staat en uwe kerk in stand gehouden wordt?" doch steeds was hun antwoord „neen, dat niet." Nochtans blijven sommige zich noemende antirevolutionairen zich maar steeds inbeelden, dat de antirev. politiek hunne kerk eeniger mate bedreigten zij onthouden, door deze overweging geleid, dan hun steun aan die antirevolutionairen, welke bij het programin de oude organisatie wenschen te tlijven. haalde het verzuimde thans in. Eerst des morgens vernam hij de lichte ademhaling zijns vriends. Gaarne had hij hem gewekt, om hem met liefkoozingen te overladen maar de goede Lepage had zijne nach ten aan het welzijn van Leentje opge offerd, en Herman gevoelde daarom, dat hij nu zijne rust niet moest storen. Ein delijk echter kwam toch het oogenblik, waarin de beide vrienden hun weder- zijdsche vreugde over het wederzien kon den uitdrukken, en zij deden het met warme woorden. Lepage achtte zich zeer gelukkig, dat hij tdoor de uitoefening van zijne wetenschap zijne weldoeners zulk een goeden dienst had bewezen, en zoo een bewijs had kunnen geven van zijne hartelijke dankbaarheid. XVII. DE GOEDE OVERSTE. Na de vroolijke oogenblikken van het eerste wederzien volgden weder treu rige dagen. De beide gevangenen zucht ten over de langdurige scheiding van hunne vrienden en over hunne ge- dwongene werkeloosheid. In die zoo veel bewogen tijden scheen hun deze wer keloosheid, ofschoon die geen kwaad deed, bijna als iets strafbaars toe. „Zal ik dan niets meer voor mijne naaste kunnen doen?" zuchtte Lepage. „En ik," antwoordde hem Herman met een krijgshafdgen ijver, „zal ik nooit voor mijn vaderland kunnen vech ten Daar verspreidde zich op zekeren dag plotseling het gerucht in üet dorp, dat een aantal jonge recruten op marsch naar Spanje door het dorp kwamen, en daar even als in den naasten omtrek zouden worden ingekwartierd. Michiel geraakte door dit bericht in zulk eene opgewondenheid, dat zijne vrienden hem nauwelijks tot zwijgen konden brengen. „Zeker," zeide Lepage aangedaan, „ze ker is het schoon voor het vaderland te sterven, en in alle tijden is dit de wensch der edelste zielen geweest. Ik zie reeds Dit is treurig, want daardoor ont staat verbrokkeling van krachten, die toch al niet groot zijnen tegen zulk een verlating van de historische antirev. beginselen moet telkens en nadrukkelijk gewaarschuwd worden. Wat wij hier bestrijden, bestaat waarlijk niet alleen in onze verbeel ding. Bij verkiezingen komt het meermalen aan het licht. Te Strijen is onlangs bij een gemeenteraadsverkiezing een strooi biljet verspreid, waarin de eene candidaat aanbevolen en de andere tegengewerkt werd, speciaal met het oog op hun verhouding tot een zekere kerk. Te Loosduinen hebben eenige leden der Ilerv. Kerk, toen zij hun kerkgenootcn niet voor den gemeen teraad konden gecandideerd krijgen, nevens de ofhciëele antirev. kies- vereenigingnogeen tweede opgericht, en deze tweede vcrecniging was nu kortelings bij de provinciale verkiezing- in het district Ylaardingen spel- breokster, door bij den candidaat Schippers nog een tweeden candidaat, Jhr. Beelaerts van Blokland te stellen. Gelukkig ging deze vlieger slecht omhoog. Jhr. B. kreeg slechs 24 sfemmen, maar dat deze anders zoo in de poli'iek doorknede man zulk een tegen-candidatuur niet weigerde, blijft ons nog steeds een raadsel. dat gij er naar haakt, u in de gelederen van deze jonge krijgers te scharen, en met hen de vijanden van Frankrijk te overwinnen! Welnu, voeg u bij hen, mijn vriend! Wij kunnen u helaas! niet vergezellen! Niettemin raad ik u den aandrang van uw hart te volgenOnze gevangenschap zou nog bedroevender zijn, indien zij onze vrienden moest ver hinderen, om het Vaderland te dienen." Michiel aarzelde nu niet langerhij begaf zich onverwijld naar den overste van het regiment om zich aa 1 te melden en werd tot zijne innige vreugde aan genomen. De overste werd door de uit putting der jonge soldaten en door de ziekten in zijn verderen marsch opgehou den. De fgezonde lieden oefenden zich dagelijks in het exerceeren. Eene afdee- liug van deze soldaten hielden hunne exercitiën voor het huis van Corbier. Herman beschouwde hunne wapenoefe ningen met eene levendige belangstelling. De oorlogskoorts van Michiel had heui aan gestoken, en voor hem was er helaas geen middel, om van deze ziekte te genezen. Alle soldaten, die hij zag, schenen nau welijks twintig jfüar oud te zijn, vele van hen waren zelfs nog jonger. „Er zijn er genoeg onder," zeide hij bedroefd, „die niet grooter of sterker zijn, dan ik, en toch mag ik hen niet volgen." „Ik geloof niet," antwoordde Lepage, „dat uw grootvader u gaarne op zoo jeugdigen leeftijd reeds onder de solda ten zou zien." „Ah," antwoordde Herman zuchtend, „wanneer het alleen om zijne toestem ming te doen ware, zou ik mij gelukkig achten, want die zou ik wel verkrijgen." Eiken avond kwam Michiel en vertelde van zijne heldendaden. Hij was nauwe lijks in de regimentljjst ingeschreven, of hij koesterde reeds de hoogste achting voor zijn overste. „Hij is zulk een brave man!" riep hij uit. „Als gij het maar eens wist! En thans, bij de jongste verkiezing te Harlingen, voorde Tweede Kanier, gingen weer eenige kerkistisch gestemde lieden aan het kerkelijk koord trekken door den heer De Vries als lid der Hero. Kerk tegenover den heer Heemskerk voor te stellen. De heer De Vries heeft zich toen heel wat royaler gedragen dan Jhr. B.; hij heeft openlijk zijn „diepe verontwaardiging" over zulk een poging uitgesproken, en met warmen aandrang de candidatuur van den heer Heemskerk (vroeger in Rid derkerk zoo kennelijk door kerkis- tische bemoeiing uitgevallen) te steunen. Er zijn dus ook moed gevende teekenen. Maar het gevaar is noch tans niet denkbeeldig. Daarop te wijzen is mitsdien plicht voor allen, die 's lands belang niet willen opof feren aan kerkistische lief hebberijen. ERRATUM. In ons vorig hoofdartikel sloop een zinstorende drukfout. In kolom 2 staat „Wat is dan het waarheidselcment in de geavanceerd revolutionaire theorieën? Niet, dat alle menschen van nature ge lijk zijnen trekken van overeenkomst hebben." Dit laatste moet luiden„Niet, dat alle menschen van nature gelijk zijn; maar wèl, dat zij trekken van overeen komst hebben." Hem jagen de bajonetten der vijanden geen vrees aan. Hij spreekt rond uit, en behandelt de schurken zooals zij het verdienen. „Men laat het zijn regiment," zeide hij, „aan kleeding en aan brood ontbreken, en men tracht ons daarente gen met mooie praatjes tevreden te stel len." „Weet gij, wat hij onlangs tot een agent vau het schrikbewind heeft gezegd, die ons hier in het dorp weder met aller lei onderzoek wilde lastig vallen „Burger," zeide hij barsch tot hem, „laat deze goede lieden, die zich opof feren, om onze soldaten te voeden, stil hun gang gaan en verontrust hen niet. Zeg aan degenen, die u hierheen hebben gezonden, dat zij in plaats van eerlijke lieden te kwellen, ons liever kleederen en schoenen moesten zenden, want wij moeten barrevoets door de sneeuw mar- cheeren. Werp slechts een oog op mijne soldaten! Als dat zoo voortgaat zal mijn regiment spoedig geheel vernietigd zijn Dat is waarlijk al te erg," zeide Le page. „Zco vele lijdenden in mijne nabij heid, zooveel zieke soldaten, en ik kan hun geen hulp verleenen." „Welk een brave man is deze o\er ste," zeide Herman. „Hij berispt de boozen en verdedigt de goedenHij behandeld zijne soldaten als een vaderAch, wie onder hem kan dienen, mag zich gelukkig achten Op den volgenden dag tegen negen uur des avonds, toen de gevangenen en Francisca juist aan het avondmaal zaten, stormde Michiel zeer aangedaan naar binnen en zeide zonder zich neder te zetten, of zonder te groeten „Dokter, neem het mij niet kwalijk! Ik neb met den overste over u gesproken." „Ongelukkige, wat hebt gij gedaan!" riep zijne zuster dadelijk verschrikt uit. „Blijf bedaard, Francisca," viel haar broeder haar in de rede, „ik heb zijn naam niet genoemd en veel minder zijne schuilplaats verraden. En al had ik dit ook gedaan, wat zouden wij daardoor te De Standaard heeft de vraag ter tafel gebracht of de verhouding tus schen ons Centraal-Comité en onze Kaïnerclub niet op anderen voet behoort to worden gebrachten zulks, omdat die verhouding tegenwoordig te gedwongen en onwaar is, en in de werkelijkheid niets oplevert De Club konft er door de werkzaamheid van het Centraal-Comité. Dit Comité toch organiseert do stembus-actie door heel het land, ontwierp het program, óok voor de antirev. Ka merleden. Bovendien waren er altoos zes Club-leden tevens in het Centraal- Comité, waren de beide assessoren Clubleden, en had de Club het recht, twee leden uit haai' midden aan te wijzen om met het moderamen over politieke belangen te raadplegen Alles dus heel mooi geregeld op het papier. En toch, in de werkelijkheid be staat er in den laalsten tijd zoo goed als geen saamwerking meer tusschen deze beide lichamen. Van het recht om twee leden voor onderling over leg aan te wijzen, maakt de C!ub geen gebruik. Soms wordt er een officiiiele brief gewisseld tusschen Club en Centraal-Comitéals er weer een stemming op handen kwam, was vreezen hebben. Indien gjj mijn overste kendet, zoudfc gij wel anders spreken. En ik behoor tot zijne gunstelingen. Gij zult zien, spoedig zal ik korperaal zijn Dezen avond was mijn arme overste zeer bedroefd. Eiken dag ziet hij bet aantal zijnor zieken toenemen, en de dokter, dien men heeft toegezegd, schrijft hem, dat hij bevel heeft ontvan gen naar de Vendée te gaan. Ik was juist tegenwoordig, toen de brief werd bezorgd, omdat ik het een en ander voor den overste had te schrijven. Ilij liep met groote stappen in zijne kamer op en neder, en braakte los in verwenschin- gen tegen de ellendelingen, die hem zoo schandelijk in den steek laten. „Mijne kinderen! Mijne arme kinderen!" zeide hij en hij wrong zich de handen van woede. „Kinderen zoo noemt hij name lijk zijne soldaten. Ten laatste, mijnheer Lepage, waren wij alleen, en toen zeido ik hem in vertrouwen, dat ik een uitstekenden geneesheer, een oprecht pa triot kende, die zich helaas moet schuil houden. „Is het een voortvluchtige vraagde bij mij. „Hij moet maar komenHij moet dadelijk komenGeen haar op •zijn hoofd zal gekrenkt worden, ik sta er met mijne sabel borg voorToen dacht hij eenige oogenblikken na, en ging rustiger voort: „Kent men hem hier Neen, antwoord de ik, men kent slechts zijn naam, niet zijn persoon. Dan moet hij komen en zich noemen, indien hij lust gevoelt, antwoorde hij en klopte mij vriendelijk op den schouder. „Uitmuntend!" riep Lepage zeer ver heugd uit. „Ik noem mij naar mijn eersten doopnaam doeter Johan, en bied de Republiek mijne diensten aan. Er moge naderhand gebeuren, wat er wil De plicht roept mij, weifelen zou hier eene misdaad zijn! Vaarwel Francisca! Vaarwel Herman Slot volgt.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1893 | | pagina 1