Vrijdag 24 Maart 1893.
Achtste Jaargang No. 385.
Antirevolutionair
Orgaan
Éh
g
IN HOC SIGNO VINCES
T. BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
De Vluchteling.
Abonnementsprs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij voeruitbetlaing f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
SOMiUEL&DIJH.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Antirevolutionair en
daarom democratisch.
Yaak wordt er in deze dagen,
met het oog op de aanhangige
kieswetten, gesproken en geschreven,
alsof een goed antirevolutionair ei
genlijk niet in democratische rich
ting zoude mogen sturen.
Deze bewering kan alleen juist
zijn, indien men uitgaat van de ver
onderstelling, dat een demoratische
volksinvloed de bestaande toestan
den plotseling en met gewelddadige
middelen omver zoude werpen.
Doch dit laatste is op geen stuk
ken na bewezen. Het is lang niet
waarschijnlijk. Men mag daar dus
niet van uitgaan.
Maar weet ge, wat uit gemelde
bewering helder blijkt Dat er te
genwoordig een groote afstand is,
ja een veel te groote afstand tusschen
de verschillende volksklassen. Deze
hebben te lang verwijderd van el
kaar geleefd. Zij namen niet genoeg
notitie van eikaars belangen. En nu
is het vertrouwen zoover weg, dat
men een geregelde politieke samen
werking tusschen de rijkeren en de
minder gegoeden nauwelijks meer
denkbaar acht, en er allerlei geva
ren van ducht.
Als het volksleven gezond is,
dan komt de tegenstelling van aristo-
I)e Herder
cratisch en democratisch niet te pasl
Wel kan men dan onderscheiden
tusschen deze twee, maar eene te
genstelling is geheel iets anders.
Rijken en armen, meer en minder
gezegenden met aardsche goederen
vormen de verschillende geledingen
van het groot geheel der maatschap
pij maar even goed als de deelen
van hetzelfde lichaam, hoe verschil-
end in vorm en functie, toch alle
elkaar helpen, en gestadig op elkaar
inwerken, zoo moest er ook besten
dige saamleving zijn tusschen de
verschillende standen der maatschap
pij een gedurig inleven in eikaars
belangen een gedurig elkaar rauen,
helpen, dienen, steunen.
De werkelijkheid is helaas anders.
Maar nu dat toch eenmaal zoo
is, waarom zouden de hoogere stan
den nu op den duur moeten geacht
worden geheel het volk te vertegen
woordigen En waarom zou het
nu revolutionair zijn (in .een kwa
den zin nl.) dat voortaan ook aan
de werklieden en kleine burgertjes
mede invloed wordt gegund op de
verkiezing van onze w/^wvertegen-
woordigers? Immers, de belangen
der lagere klassen kunnen thans niet
steeds geacht worden begrepen te
zijn in de belangen der hoogere stan
den. Deze twee zijn te veel partij
tegenover elkaar geworden. En nu
moet er wel weer, vooral door chris
telijke invloeden verbroedering en sa
menwerking tusschen de hooger en
lager geplaatsten gezocht worden,
maar juist daarvoor schijnt thans al
lereerst noodig te zijn, dat alle stan
den gelegenheid krijgen zich uit te
sprekenook bij de stembus. De
aristocratie zal dan gaan gevoelen,
dat zij, om haar overwegenden in
vloed in 's lands raadzalen te behou
den, wel rekenen moet met de bil
lijke verlangens van de „kleine lie
den". Niet, dat daardoor op eens
de geheeïe maatschappij zooveel
veranderen of verbeteren zal, maar
het kan ten minste één der hulp
middelen worden, waardoor de maat
schappij weer een weinig tot haar
natuurlijke rust komt.
Met het eerbiedigen der „overhe
den'' heeft het sturen in democra
tische richting, mits goed opgevat,
weinig te maken. Zeker, er kan
misbruik van gemaakt worden, even
zeer als er reeds zoo lang van het
stur m en aristocratische richting
misbruik gemaakt ismaar dat be
hoeft niet, want de volksvertegen
woordiging als zoodanig bedoelt in
de* verste verte geen verzet tegen
de overheden en machten, die door
God zijn gesteld. Integendeel, zij
bedoelt de Overheid te helpenen
dit geschiedt het best, als alle ran-
gen en klassen der maatschappij er
toe medewerken.
Het sturen in democratische rich
ting is dus niet revolutionair, maar
komt veeleer met de leer der anti
revolutionairen overeen.
Alleen wake men hierbij tegen
overheerschingonverschillig van
welken kant die komt.
„Radicaal11 boren libe
raal
Er wordt aanmerking op gemaakt,
vooral ook na de jongste verkiezing
in Leeuwarden, dat de antirevolu
tionairen het tegenwoordig meer be
grepen hebben op de radicalen dan
op de liberalen, en men vraagt, of
wij b.v. in zake het hooger onder
wijs en de vrijlating der kerk op
den duur wel meer te wachten heb
ben van dQ radicalen dan van de
liberalen.
Hiertegen j wij kunnen
vragen, of wij zelfs van een deel
der antirevolutionairen (het meest
conservatieve deel) wel ooit veel te
wachten hebben voor kerk en hoo-
geschool.
Maar dit is zeker, van de oud-
liberalen hebben wij in dit opzicht
niets te verwachten.
Al wat de radicalen onze partij
dus tijdelijk aanbieden, al gebeurt
het ook alleen met het doel om zei-
gelijkendorwijze gesproken, enkel
winst.
En verhangen zij later de hekkens,
welnu dan gaat ook tegen hen de
strijd.
Maar voor het tegenwoordige is
er catueel een groot verschil, en
priverpiëel geen verschil tusschen
die twee tegenpartijen.
Want dat het uitroepen van een
„godsdienst boven geloofsverdeeld
heid" even belemmerend is voor
den waren godsdienst als een open
lijke nagatie van alle religie, is
reeds honderd maal betoogd.
Gedachten.
lA
Deze Courant verschijnt eiken Yrijdag.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
EN
DOOR
14) F. HOFFMANN.
XIII.
HET ZOEKEN NAAR HE GROT.
„Laat mij begaan," zeide de behen
digste van de vier bewakers van Her
man. „Als er iemand naar beneden
gekomen is, dan kan ik het ook."
Het jonge menseh bezat inderdaad een
groote behendigheid. Vastberaden ging
hij voorwaarts, greep het touw, zwaaide
zich als een adelaar in de diepte en
bereikte zonder ongeval de grot. Het
was een verschrikkelijk oogenblik voor
Herman. De gerechtsdienaars, die hem
oplettend gadesloegen, zagen tranen in
zijne oogen staan, tranen door harte
lijke vriendschap afgeperst.
Na eenigen tijd verscheen het jonge
mensch weder voor het hol. Hij zag er
ontsteld uit, maakte allerlei teekens en
riep eindelijk: „Er is niemand hier, de
grot is leeg!"
Herman meende te droomen en wist
niet, of hij moest weenen of lachen. Had
Lepage misschien de hand aan zijn
leven geslagenom de bespieding te
ontgaan Maar neenEen Christen
begaat geen zelfmoordOf zeide het jonge
mensch, door medelijden bewogen, een
leugen? Zijne wild in het rond starende
oogen pleiten voor het tegendeel. Hij
zag er uit alsof hij uit de wolken was
gevallen, en de andere schenen niet min
der aangedaan.
„Er is niemand in het hol verborgen
hernam het jonge mensch.
„Niemand?" zeide een agent. „Maar
hebt gij dan tenminste geen sporen ont
dekt, dat er kort geleden iemand in is
geweest P"
„Niets heb ik gezien, maar ik heb de
grot ook niet zoo nauwkeurig opgeno
men. „Gij moogt mij echter gelooven,
de plaats is zoo leeg als mjjne hand!"
„Hoogst zonderling!" sprak de agent
tot zijnen ambtsbroeder.
„Gij twijfelt toch niet aan mijne woor
den riep het jonge mensch levendig.
„Gelooft gij dat ik lieg?"
„Neen; maar toch wil ik zelf zien.
Een van u moet mij volgen
„Neem u in acht," schreeuwde het
jonge mensch beneden. „De weg is gevaar
lijk
„Denkt gij, dat ik mij daardoor laat
afschrikken vraagde de agent, die er
nog vrij jeugdig uitzag ofschoon hij reeds
vijftig jaren telde.
Hij daalde naar beneden, eerst bevreesd,
maar toch buitengewoon vast besloten, om
zich niet belachelijk te maken. Toch
beefden zijne knieën, toen hij gelukkig
over de gevaarlijkste plaats van de trap
gekomen was, en hij kon het overig ge
deelte van den weg slechts afleggen met
behulp van het jonge mensch aan wiens
arin hij zich krampachtig vastsloot. Zijn
angst was veel te groot, dan dat hij het
hol nauwkeurig kon onderzoeken. Mis
moedig wierp hij zich op den grond neer,
jammerde op de beklagenswaardigste wij
ze en scheen geheel buiten ziohzelven.
Toen hij in den afgrond naar beneden
zag, hief hij oogenblikkelijk weder sid
derend de oogen op naar omhoog.
„Ongelukkige, die ik benjammerde
hij. „Het zal met mij even zoo gaan,
als met Poignant! Ik heb mij moedwillig
in het ongeluk gestort!"
Moed, burger!" wekte het jonge mei sch
hem op. „Houd uwe zinnen bijeen! Gij
kunt niet hier blijven! Onze plicht is
vervulddaarom voorwaarts, weder naar
boven
„Neen, neen, ik wil alleen gaan,"
zeide de agent onder krampachtig beven
en liep als een zinnelooze vooraan.
De moed der vertwijfeling hielp hem
voorwaarts, en hij bereikte zonder on
geval het touw waarlangs hij naar boven
moest klauteren. Hij pakte het met beide
handen en begon den tocht naar boven.
Al hooger en hooger steeg hij. Zijne
kracht hield aan, tot hij bijna het bo
venste gedeelte van de trap had be
reikt.
Plotseling echter stiet hij een schreeuw
van vertwijfeling uit, hij kon niet
verder. In dit oogenblik pakte eene be
hulpzame hand hem vast, ontrukte hem
aan het verschrikkelijk dreigende gevaar,
en trok hem eensklaps naar boven, waar
hij geheel uitgeput neerzonk. Het was
niemand anders dan Herman geweest,
die hem het leven had gered.
XIY.
DE OPLOSSING YAN HET RAAD
SEL.
De verhaalde gebeurtenissen hadden
zich als een loopend vuurtje door het
dorp verspreid en brachten een groote
opschudding te weeg. De dood van Poig
nant deed iedereen huiveren, maar nie
mand beklaagde zijn lot. Herman word
door allen bewonderd. Niemand betwij
felde de tegen den braven jongen inge
brachte beschuldiging, maar des te meer
verheugde men zich, dat zij niet kon
bewezen worden. Zijn grootvader werd
door de buren van het voorgevallene
onderricht, want Herman was weder naar
de gevangenis gebracht, om daar nog
eens verhoord te worden. Maar de mee
ning der agenten ten zijnen opzichte was
zeer tot zijn voordeel veranderd. De
dankbaarheid van den eenen, en de be
wondering van den anderen won Her
man aller harten. Nochtans begon het
verhoor eeuige minuten na den terugkeer,
en wel in tegenwoordigheid der vier
jongelieden.
„Wat kunt gij," vroeg de agent, dien
Herman het leven had gered, „op de
aanklacht van den burger Poignant ant
woorden
„God heeft voor mij geantwoordlaat
mij na Hem zwijgen."
„Het is waar, dat wij in het hol nie
mand gevonden hebbenmaar vanwaar
dat touw, hebt gij het daar niet
vastgemaakt
„Ik zal daarover zwijgen ten einde
geen tweeden ongelukkige in verdenking
te brengen."
„Maar men is geen goed burger, wan
neer men weigert aan het gerecht de
noodige inlichtingen te geven."
„Hebt gij de vrijheid lief?"
„Yan ganscher harte."
„Zijt gij voor de Republiek!"
„Lang moge zij leven!"
„En toch wilt gij haar hare vijanden
niet uitleveren?"
„Hare vijanden staan aan do grens van
Frankrijk! Ik zou gaarne mijn leven
opofferen om hen af te slaan."
„Dit zijn goede gevoelens," zeide de
agent, en de vier jongelieden lieten een
goedkeurend gemompel vernemen.
Door deze bijvalsbetuigingen bemoe
digd, wendde de agent zich tot zijnen
ambtsbroeder en zeide
„Burger, binnen eenige jaren kan uit
dezen knaap een flink soldaat groeien!
Zou het niet jammer zijn, de Republiek
daarvan te berooven
„Laten wij hem vragen, welk gebruik
hij van zijne vrijheid zal maken P"
„Ik zal mijne vrijheid als een goed
Fransch burger aanwenden, door de voor
standers der dwinglandij te helpen ver
nietigen."
„Leve Herman!" riepen de vier jon
gelieden na deze woorden. „Hij denkt
V t) tJL UU V LtJ JiU Lli tJ-LIvidl lö j V Cl
Ieder waar Staatsman eert ze en acht
ze hoog, even als ieder vroom mensch.
Verstand en ervaring bewijzen, dat zede
lijkheid bij 'fc vo'k zonder goddienst niet
kan bestaan.
Zalig de moeders die hare kinderen
leeren biddenZalig de kinderen die de
lessen én vermaningen hunner moeders
niet vergeten.
Bestraf degene wier mond u zou ver
leiden tot het kwaad.
Een iegelijk leere hier wat het zeggen
wil, een wacht voor zijne lippen te hebben.
Zijt oprecht, eenvoudig en eerlijk, weet
dat het kwade alleen door het goede wordt
overwonnen. Zijt getrouw in het kleine
en uw loon zal groot zijn.
De aarde is een huis der goddeloozen
geworden, waarin geen vrede woont.
er over zooals wij!"
Nu volgde er eene broederlijke om
arming. Herman omarmde de agenten en
de getuigen, en werd toen in zegepraal
naar de hut van zijn grootvader gebracht,
en wel door dezelfde lieden, die hem
gisteren in de boeien hadden geklonken.
Slechts een hunner ontbrak hier, maar
niemand dacht meer aan hem.
Evenwel was het zonder twijfel alleen
de dood van den verschrikkelij ken veld
wachter geweest, die aan de zaken van
Herman zulk eene gunstige wending
had gegeven. Iedereen haalde vrijt,
ook de agenten schenen er opgeruimd
over nu zij van den lastigen bemoeial
ontslagen waren, en lieten hunne tot nu
toe betoonde strengheid achterwege.
Toch liet degene, wien Herman het
leven had gered, den grootvader in het
geheim weten, dat hij voor zijn ambts
broeder niet geheel kon instaan, en dat
hij het daarom zeer geraden achtte Her
man voor eenigen tijd uit het ouderlijke
huis te verwijderen.
Op den terugkeer van Herman in zijne
familie volgden toneelen van de aap-
doenlijkste teederheid.
Jeanne was buiten zich zelve van
vreugde, en verzocht Herman om ver
geving voor hare onvoorzichtigheid.
Na de eerste stormachtige ontboeze
mingen vertelde Herman wat er tusschen
hem en Constant Lepage was voorge
vallen, en drukte er zijne levendige
verwondering over uit, dat men heden
vroeg het hol onbewoond had gevonden.
„De Hemel zelf moet hem gewaar
schuwd hebben," meende Jeanne.
„Neen, niet de Hemel," antwoordde
Leentje blozende, „ik was het."
(Wordt vervolgd).