IDS 2DJMDÜ1 n
Vrijdag 24 Februari 1803.
Zevende Jaargang No. 381.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
T. BOEKHOVEN.
FEUILLETON.
De Vluchteling.
4rJ
SOlfIMESLSMJK.
Alle stukken voor de Itedaetie bestemd. Advertentiën en verdere Administratie franco toe te Kenden aan den Uitgever.
Meert men terug- op zijne
schreden
Gelijk genoeg bekend is, beeft het
ongeloof in den loop dezer eeuw
het leven der volkeren beheerscht.
Een enkel land, een enkel gewest
uitgezonderd, is de godsdienst bij de
groote meerderheid der menschen in
verdenking gebracht, zijn grond en
zijn nut betwijfeld, zijn uitingen
bespot.
En wat zijn de gevolgen geweest?
Dat de maatschappij meer en meer
in de war is geraakt. Dat de felste
strijd is ontbrand tusschen kapitaal
en arbeid, dat honderden en duizen
den zonder werk en zonder brood
rond tobben, dat de gestelde mach
ten en overheden niet meer naar
behooren worden geëerd, en dat
het aantal dergenen, die slechts
van een ruwe omkeering van de
grondslagen des maatschappelijken
levens heil verwachten, als bij den
dag toeneemt.
"Wel stemmen wij toe, dat hierbij
ook nog andere oorzaken hebben
medegewerkt, dan alleen een anti
godsdienstig streven. Zoo b. v. heeft
De Herder
Yin. HET AYONDMAAL YANDEN
YLUCHTELINO.
het uitvinden van de stoommachines
en het toepassen van de leer der
electriciteit zeer groote veranderingen
in de handelswereld en in het par
ticuliere leven gebracht. Maar nooit
zouden deze vindingen van het men-
schelijk vernuft de vastigheid en orde
in de maatschappij zoo verschrikkelijk
bedreigd hebben, indien de ontwik
keling van den geheelen mensch,
of met andere woorden, indien de
vorming van het hart en de bewer
king van het geweien gelijken tred
hadden gehouden met de ontwikke
ling van het denkvermogen.
Thans echter zit men met de
gevolgen van het geen ^vroeger mis
dreven is. verlegen. En nu is goede
raad duur. De godsdienst en de
zedelijke ernst zijn helaas uit vele
levenskringen geweken. En toch
begint men hier en daar te beseffen,
dat het zonder godsdienst en zede
lijkheid niet mogelijk is om de
maatschappij overeind te houden.
Nu zouden wij zoo zeggen, is de
eenige weg om hierin verbetering te
brengen, dezedat men de kerken
en scholen zooveel mogelijk vrij
maakt en vrij laat, opdat het licht
van Gods Woord, het licht des
Evangelies weer onbelemmerd kan
uitstralen in de maatschappij. Of
anders uitgedrukt, het is een eisch
des tijds om de wetten des lands
ten aanzien van scholen en kerken
zóó te regelen, dat zij, die hun kroost
godsdienstig wenschen op te voeden,
niet behoeve mede te betalen voor
het onderhouden van genootschappen
en scholen (hoogere en lagere) die
feitelijk allen godsdienst ondermijnen
en tegenstaan.
Doch neen, liever dan aldus door
te tasten, schijnt men het voldoende
te achten in de conservatief-liberale
kringen, als de godsdiensttomis en
de godsdienst vormen weer wat in
eere gebracht worden.
Eenige dagen geleden heeft de
Minister van Eeredienst in den
Pruisischen Landdag verklaard, dat
alle kinderen, die de volkschool
bezoeken, gehouden zijn het daar
gegeven godsdienstonderwijs (wel te
onderscheiden van godsdienstig on-
deiwijs) te volgen. Ouders echter,
die tot geen kerk of kerkgenootschap
behooren, en die wenschen vrijgesteld
te worden van deze verplichting,
kunnen er van ontheven worden,
maar alleeD als het bewijs is over
gelegd, dat hunne kinderen te huis
voldoend godsdienstonderwijs ontvan
gen.
Het liberale „Nieuws van den
Dag" ofschoon naar het schijnt, met
deze Overheidsdwang niet bijster
ingenomen, verklaart zich toch zake
lijk voor hetzelfde gevoelen. Dit
orgaan betoogt namelijk, dat de
„practijk des levens" er toe dwingt
om kennis te nemen van hetgeen
de godsdienstige lieden voorstaan.
De redactie verhaalt, vernomen te
hebben van een hoogleeraar in de
geschiedenis, dat één zijner studenten
niet eens wist, wat de Goede Vrijdag
beteekentalsmede, dat zij zelve een
jongeling van 20 jaar had ontmoet,
die bij het zien van de bekende
schilderij „Golgotha" van Géröme
heelnuchter vroeg: wat is Golgotha"?
En toch had deze jongeling zoo het
heette „voortreffelijk onderwijs" ge
noten.
Zulk een onkunde nu op gods
dienstig gebied keurt het Nieuivs
van den dag af en daarom wil de
redactie ook onderwijs in den gods-
beter zullen verstaan. Yoor de be
oefening der letteren en voor bet
verkeer in de maatschapp j acht zij
dit onderwijs zeer noodig. Ook voor
hen, die den godsdienst niet houden
voor „den edelsten aanleg van den
„mensch, voor de beste beweegkracht
„van zijn handelen, voor de rijkste
„bron van zijn troost en voor de
„hoogste wijding zijner vreugde."
Gij merkt dus, lezer, op bekend
heid met den. godsdienst wordt èn
in Duitschland, en hier te lande in
de liberale kringen de nadruk ge
legd.
Maar de historie dezer eeuw heeft
het overvloedig bewezen, dat met
vormen van den godsdienst alleen geen
maatschappij te redden of te herstel
len is. Welke geur of kleur blijft er
ook aan vormen, waaraan geen
levende inhoud' wordt toegekend?
Wat baat godsdienstwetenschap als
de kracht van den dienst Gods wordt
geloochend of indien men geen
zekere bron meer weet aan te wijzen
voor het opdoen van een vasten
onomstootelijke kennis omtrent het
geen een nnnsch behoort te doen
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnenientsprs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nnmmers 5 Cent.
UITGEYER:
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en *72 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekencbnaar de plaatsruimte die zij beslaan,
j Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
EN
DOOR
8) P. HOFFMANN.
JEANNE KOESTERT ARGWAAN.
„Goede, beste meidDat doet mij den
ken aan de nieuwe schoenen, die grootva
der nog nooit heeft aangehad. Die zouden
mijnheer Lepage heerlijk tepaskomen!
Gij weet wel, hoe jammerlijk het met
zijne laarzen is gesteld."
„Wat hoor ik daar?" zeide thans eene
stem buiten de deur, die den kinderen
maar al te goed bekend was, en deed hen
sidderen. Maar reeds voordat Jeanne bin
nentrad waren alle verdachte voorwerpen
verdwenen. Jeanne opende de deur hal
verwege, maar te gelijk viel haar iets
anders te binnen en nu mompelde zij in
zich zelve:
„Die arme kinderenIk stoor hen in
hunne toebereidselen, hoe kon ik zoo
geheel vergeten, dat het morgen den
negentienden is!"
Hierop sloot zij weder de deur en begaf
zich naar hare kamer terug.
„Dat is waar ook!" zeide Herman.
„Morgen wordt grootvader drie en zestig
jaar oud en ik ondankbare heb er in het
geheel niet aangedacht."
„Ik heb het niet vergeten." zeide Leen-
tje, „zie eens, wat ik hem ten geschenke
zal geven."
Daarop nam zij uit een kasje eene
muts van bruine wol, en liet die aan
Herman zien.
„Gij breit dus voor iedereen," zeide
bij. „Maar wat zal ik nu geven?"
„Den bloemeruiker, die daar in het
venster staat," antwoordde Leentje. „Dien
heb ik voor u gereedgehouden."
Herman omhelsde Leentje, die hem
ceDe gelukkige reis wenschte en hem
hartelijk de hand drukte.
Iets later, toen alles in huis sliep, zelfs
Castor, de kettinghond, verliet Herman
de hut, en trad in de open lucht. De
nacht was even helder als de dag, toch
werd de jongeling door niemand bemerkt,
want aller oogen in het dorp waren ge
sloten.
Nooit had Heiman den weg zoo vlug
afgelegd, als heden. Hij scheen vleugels
te hebben. Zonder op het stof te letten,
dat hem spoedig tot op de knieën bedekte,
liep hij door het dorp, over de nabij zijnde
helling naar de weide. Somtijds werd hij
verblind door de schitterende stralen der
maan, wanneer zij plotseling door de wol
ken brak; maar spoedig weder was hij
door schaduwen omgeven, die even zoo
snel weder verdwenen, als zij gekomen
waren. Herman zag deze lichten en scha
duwmassa's over de aarde glijden, waar
zij elkaar schenen te verslinden. Nog
meer verraste hem in het bosch deze
gestadige afwisseling van schaduw en
licht. De hoornen en de bosschen, nu eens
helder verlicht, dan weder verduisterd,
zwaaiden in den wind, als levende wezens,
bewogen duizende armen en duizende
hoofden, en lieten een zeldzaam geluid
hooren, dat nu als gezucht, dan weder
als droef gesteun in de verte weerklonk.
Yoeg daarbij nog het treurige ruischen
der takken, het kraken van het droge
loof onder zijne voeten en het zwaarmoe
dig geschreeuw der nachtuilen, kan het
dan wel verwondering baren, dat Herman
zich zeer onaangenaam gestemd gevoelde.
Hij was blijde, toen hij de rots had bereikt
en aan den voet van den kastanjeboom
eenige oogenblikken kon uitrusten. Yan
hier kon hij de geheele holte overzien.
Nooit was zij hem zoo wild voorgekomen.
De beek in den afgrond glinsterde als
een vurige slang. Het spel van licht en
schaduw op de grijze rotsen, de zwarte
pijnboomen, het roodbruine of door den
herfst vergulde bladerwerk der bosschen,
alles scheen hem zoo zonderling toe bij
deze zeldzame verlichting, dat Herman
zich in eene tooverwereld verplaatst waan
de. Eindelijk wierp hij met inspanning
van alle krachten eiken aanval van vit
en afkeer van zich, en liet driemaal het
gewone teeken hooren geen antwoord
volgde daarop.
Hij herhaalde het luider, zoodat hij
de echo in de bergen deed weerklinken
alles bleef echter stil. Nog eens beproefde
hij het, maar zonder een ander, beter
gevolg,
„Zou hem een ongeluk overkomen
zijn vroeg hij zich angstig af.
Door een treurig voorgevoel bevan
gen, wachtte hij niet langer, maar liep
naar de trap en daalde haastig naar be
neden, terwijl hij op de rotsen zijn
steunpunt koos. Wie hem gezien had
op dezen verschrikkelijken weg bij het
onzekere en bedriegelijke maanlicht,
diens bloed zou tot ijs zijn gestold. Elke
mistred moest onvermijdelijk den dood
ten gev olge hebben, en daarenboven was
de rots door den regen gedurende den
dag uiterst glad en glibberig geworden.
Niettemin kwam Herman frisch en
gezond op de plaats, waar het touw was
vastgebonden. Hier aarzelde hij een
oogenblik, door de duizeling aangetast.
Maar slechts een oogenblik! Toen ver
zamelde hij zijne krachten, schaamde
zich over zijne zwakheid, greep moedig
bet touw met beide handen vast, en
liet zich langzaam in de diepte naar
beneden glijden. Z.jne vermetelheid
werd door het geluk begunstigd, het
gevaarlijkste gedeelte lag achter hem
maar toen hij zich nu in veiligheid be
vond, maakte zich eene nieuwe bezorgd
heid van hem meester. Wat zou hij in
de grot zien? En wanneer hij zijn onge-
lukkigen vriend vond, hoe zou deze hem
ontvangen Hij trad langzaam nader
en liep voorzichtig het hol in. De maan
scheen helder op den achtergrond. Welk
een gelukLepage sliep gerustAlle
vrees van Herman bleek voorbarig te
zijn geweest. Voorzichtig sloop hij na
derbij, en waagde den voet nauwelijks
neer te zetten, uit vrees dat Lepage zou
ontwaken en hem verwijten zou doen.
Hij zette zich naast hem neer, beschouw
de hem aandachtig en luisterde naar zijn
gelijkmatigen en rustigen adem. Welk
eene opgeruimdheidDe bijbel ligt nog
0 pen geslagen naast de uitgedoofde lamp
Ook bemerkt Herman eenige notenscha
len aan zijne voeten, de weinige over
blijfselen van den schralen maaltijd van
dien dag. Terwijl hij zijn oor naar den
slapende nijgt, hoort hij hem vriende
lijke woorden mompelenHerman
Leentje! Het zijne uwe dierbare namen,
die zijne lachende lippen fluisteren. En
plotseling drukte Herman, door den on-
wederstaanbaren aandrang van teerge
voeligheid overmeesterd, Lepage in zijne
armen.
„Mijn vriend, ik ben het! Herman
is het, die u wat eten brengt."
De vluchteling ontwaakte en kreeg
dadelijk zijne volle tegenwoordigheid
van geest.
„Gij zijt het, Hermangijriep hij
uit. „Hoe veel angst veroorzaakt gij mij
Bij deze woorden drukte hij de han
den van den jongen herder tusschen de
zijne en sloeg zijne oogen met de leven
digste uitdrukking der hartelijkste dank
baarheid en toch vol verwijt op zijn
jongen vriend.
„Ik zie het wel, ik moet vertrek
ken," ging hij voort, „wij moeten schei
den
„Nooit! Nooit, dierbare vriend!"
„Ik wil aan uwe vriendschap geloo-
ven, maar gij houdt geen woord tegen
over mij. Meent gij dan, dat ik liever
uw leven opoffer, dan een maaltijd te
willen missen
„Vergeving, waarde heer! Het zal de
laatste keer zijnIk zal nooit weder
zonder uwe toestemming komenMaar
vergeef mij nog ditmaal!"
De beide vrienden omarmden elkaar
teeder.
„Thans wil ik henengaan," zeide
Herman opstaande„de maan schijnt
helder, maar daar boven komen wolken
te voorschijn die haar spoedig zullen
omhullen. Zoo lang zal ik niet wachten.
Gij ziet dus dat ik een verstandige jon
gen ben."
„Drink eerst nog eens," sprak Lepa
ge, en reikte Herman eene houten
schaal met een weinig brandewijn en
water aan.
„Dank u! Nu ben ik weder frisch,"
antwoordde Herman. „Yoor het overige
"r
zult gij daar in dea korf het een en
ander vinden, dat u van dienst kan zijd.
Vaarwel goedennacht
Opgeruimd sprong hij op, maar Le
page wilde hem tot naar de gevaarlijke
plaats volgen om zich te overtuigen, of
hij gelukkig overkwam. Het gelukte hem
inderdaad en onmiddelijk daarop klonk
van boven het teeken dat hij ook het
laatste gevaar zonder ongeluk was te
boven gekomen.
Diep getroffen keet de Lepage naar
zijn hol terug. Evenwel deed de natuur
hare rechten gelden. Eens in den slaap
gestoord, bemerkte de dokter zeer spoe
dig, dat hij gedurende den dag van een
zeer schraal voedsel had geleefd. Hij nam
den korf, zette dien aan den ingang van
de grot en keek zijne schatten na. Al
les was voortreffelijk gerangschikt,
hier de kleedingstukken, daar de levens
middelen. Zonder dralen greep de dok
ter naar de laatste, want hij werd
inderdaad door grooten honger gekweld
en hij gebruikte de melk, het brood en
het geitegebraad met uitmuntenden eet
lust. Toen richtte 'uij zijne opmerkzaam
heid op de schoenen en kousen en be
schouwde een en ander met diepe ont
roering.
„Die heeft de lieve kleine meid voor
mij gebreid," zeide hij hartelijk bewo
gen en streek met zijne handen over
het zeer welkome geschënk van de
zorgzame jonge vriendin.
Herman van zijnen kant kwam weder
gelukkig thuis. Hier blafte Castor ech
ter, de klink rammelde, de deur knar
ste en den nachtelijken wandelaar mocht
wel eenige vrees bekruipen dat men
hem had gehoord. Hoe het zij, een per
soon hoorde hem ten minste bepaald.
Leentje namelijk had reeds lang zeer
beangst en ongerust de terugkomst van
haar broeder afgewacht. Toen zij wist,
dat hij in zijne kamer was, hoestte zij
tweemaal, hij gaf op gelijke wijze ant
woord. "Weinige oogenblikken sliepen
beiden zacht en kalm en genoten den ge
heelen nacht tot den volgenden morgen
eene verkwikkende rust.
(Wordt vervolgd.)