Vrfidag 10 Februari 1893.
Zevende Jaargang No. 379.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCE S
T.BOEKHOVEN.
FEUILLETON
De Vluchteling
"757
Abonnementsprs pel' drie naaanden franco per post 50 Cent.
Amerika by vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SOMMELSBMJIi.
Advertentiën yan 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/, maal
Boekaankondiging Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanyragon ea Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te «enden aan den lïigever.
Voet bij stuk.
Het was een goede gedachte van
de Standaard-redactie om eens een
opsomming te doen van de „valsclie
voorstellingen," die er tegenwoordig
vaak gegeven worden omtrent den
strijd voor en tegen de uitbreiding
van bet kiesrecht.
Het gaat met dezen strijd op echt
menschelijke wijze toe dat wil zeg
gen, men kan zoo aan alle kanten
opmerken, dat als het hart van een
mensch iets al of niet toil, zijn ver
standelijke redeneeringen zich al
spoedig daarnaar richten. Er wordt
dan, om aanhangers te winnen of
een deel van de waarheid verzwe
gen, èf er wordt om de eigenlijke
«paestie allerlei heen gehangen, waar-
~r de belangstellenden gevaar loo-
p.n het !o *-ch spoor bijster te raken.
N hebben wij er hoege-
no d niets op tegen, dat de kies-
r tzaak van alle kanten secuur
b ken wordt. Maar juist daarom
w nschen wij haar niet vermengd
te zien met allerhande andere stuk-
1> n van de staatkunde, die er niet
1 behooren. "Want daardoor ver-
He fierder
heldert men het gezicht op het on
derwerp niet. Neen, daardoor wordt
het gezicht eenvoudig benomen.
"Wij vreezen maar al zeer, dat,
als over eenigen tijd de kieswetten
in de Staten-Generaal in openbare
behandeling komen, de geleerde hee-
ren in zoo eindelooze redeneeringen
zullen vervallen, dat een meer prac-
tisch man onwillekeurig zal gevoe
len, dat men op die manier geen
stap vooruit komt. Daarom is het
zoo goed, dat alle noodelooze omhaal
bij het electoraal vraagstuk intijds
wat teruggeweerd wordt, om des te
meer dat vraagstuk zelf met ernst
en naar waarheid en naar beboette
te kunnen behandelen.
Drie sluiers of voorhangsels moeten
worden weggerukt.
Vooreerst het zeggen, dat het
gezag der Kroon zou gaan lijden
onder de uitbreiding van het kies
recht.
Ten tweede de averechtsche voor
stelling, alsof er tot hiertoe alleen
kundige hekwame kiezers waren ge
weest, en eerst nu de onkundigen
en de ongeschikten worden aange
diend.
En ten derde, alsof ons burgervolk
de neiging heeft om van de Staten-
Generaal een onkundige en wilde
hoop te maken.
Deze voorstellingen raken eigenlijk
kant noch wal. Alleen de onnaden-
kenden kunnen er mede op sleeptouw
genomen worden.
"Wat het eerste betreft, het
vermoeden, dat de Kroon wèl veilig
is, zoolang de rijke en deftige lieden
erom heen staan, maar niet of minder
veilig, als de „geringe man" er een
beetje dichter bij komt, is eenvoudig
krenkend voor den laatstgenoemde.
Zulk een ingewikkelde beschuldiging
rust in ons land volstrekt niet op
historischen grond, en is dan ook
weinig bevordelijk om de klove, die
er tusschen de hoogere en de lagere
standen ontstond, te versmallen.
Het waren juist de „kleine luiden,"
die aan Prins Willem van Oranje en
zijne opvolgers den hechtsten steun
boden voor de hooghouding van het
wettig gezag. Maar wat hebben daar
voor in onze eeuw de aristocraten
gedaan Wie hebben in de Grondwet
(art. 109) gezet, dat de wetgeving
door den Koning en de Staten-Ge-
neraal gezamenlijk wordt uitgeoe
fend Prof. Buys heeft er van ge
zegd, dat de Kroon tegenwoordig
in plaats van over gezag, feitelijk
alleen nog maar beschikt over zekere
dosis zedelijken invloed. Het gezag
van de Kroon is dan ook bijna tot
nul gereduceerdvoegt de Standaard
er bij. De democraten hebben niets
meer te doen om haar klein te kra
gen. En dit is zoo waar, dat de Tiji
die al het mogelijke bijeenbrengt
om de nieuwe kieswetten verdacht
te maken, niet ontkennen kan, dat
het werkelijk zoo is. Alleen werpt
dit roomsche orgaan nog tegen, dat
de Kroon later door toedoen van
de democraten ook nog haar zedelij
ken invloed kan inboeten, en dat
haar gezag nog beneden nul kan
dalenMaar op deze manier blijft
men aan den gang, en het is kort
weg diep krenkend, dat dergelijke
veronderstellingen thans reeds wor
den rondgestrooid omtrent de demo
craten ah zoodanig. En dat zonder
schijn of schaduw Aan bewijs.
Want zeker, we erkennen beslist,
dat er tegenwoordig in de lagere
kringen een aantal mannen rondloo-
pen, die elk middel om aan hun
ontevredenheid over de maatschap
pelijke verhoudingen lucht te geven,
goed genoeg achten. Mannen zelfs,
die hunkeren naar opstand en revo
lutie. Maar van wie hebben zij in
beginsel hun oproerigheid geleerd
Wie hebben hun het eerst de theorie
voorgehouden, dat het volk niet ver
der onderworpen behoeft te zijn aan
hooger gezag dan het zelf met meer
derheid van stemmen goed vindt?
Wie hebben Staat en kerk van elkaar
losgetrokken, het dogma van het
neutraal onderwijs doorgedreven, de
theorie' der „vrije liefde'' verkondigd
en de Kroon een „ornament" ge
noemd Deed het eenvoudige volk
dat, óf deden het de groote en ge
leerde heeren?? En dan achterna de ge
ringere volksklasse nog voor te stel
len als meer te vreezen, en gevaar
lijker van aard dan de rijken en
aanzienlijken, 't is hard,
zeer hard. Te meer, omdat de groote
massa onder de kleine burgerij ge
lukkig nog niets wil weten van een
openbaar verzet, maar alleen zijn
klachten inbrengt, en hulp vraagt,
eer [het voor goed te laat is. Er
ir ordt vervolgd.)
ii tmmMmm m mwmm vsmm
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
UITGEVER:
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
EN
DOOR
6) P. HOFFMAN.
WIE WAS DE VLUCHTELING
Vervolgens wendde hij zich hartelijk
tot zijn jongen vriend, die hem zoo veel
deelneming had betoond.
„God wil, naar het schijnt, mijn on
dergang niet, daar Hij mij zulk een
trouw beschermer, als gij, deed vinden.
Zeker heeft Hij nog voornemens met
betrekking tot u en tot mij. Maar laten
wij Leentje niet vergeten. Zij kon on
gerust over haar broeder worden, en gij
moet haar daarom geruststellen. Vooral
echter moet gij nooit hierheen komen,
of het moet volstrekt noodzakelijk zijn.
Ik wil anders hier niet blijven, en in
elk geval zal ik niet toestaan, dat gij
uw leven op het spel zet, om het mij
ne te redden. Wanneer gij mij eten
brengt, zal ik u altijd boven afwach
ten."
„Neen, waarde heer," antwoorde Her
man, „indien mijne bezoeken u bevreesd
maken dan kunnen wij ons op eene andere
wijze redden. Zie eens hier."
Juist onder de grot sprong een stuk
rots als een tafelblad te voorschijn, en
men had slechts een touw noodig om
daarop voedingsmiddelen en dergelijke
zaken meer van boven naar beneden te
laten zakken. Herman verzocht Lepage,
op zijne hoede te zijn, en deelde hem
mede, dat hij hoogstens binnen een uur
het teeken zou hooren. Daarop nam hij
afscheid, en steeg even vlug de in puin-
hoopen liggende trap op, als een eek
hoorntje in een door den ouderdom ver
weerden eik klimt.
Boven aangekomen, liet hij tot teeken,
dat alles gelukkig was afgeloopen, zijn
gefluit hooren, en spoedde zich toen
naar Leentje toe, die hem reeds met
ongeduld had afgewacht. Toen zij hem
tot hare vreugde vroolijk en gezond
wederzag, riep zij hem toe:
„Ik heb ook niet ledig gezeten, terwijl
gij uw best hebt gedaan."
En zij toonde hem een hoopje droge
mos en varens, welke zij gedurende
zijne afwezigheid met moeite had bij
eenverzameld.
„Terwijl gij voor de woning hebt ge
zorgd, heb ik voor het bed zorg gedra
gen," voegde zij hem toe. „Deze varens
zijn beter dan bladeren."
„Veel beter!" zeide hij, getroffen door
haren ijver, en hij nam een bundeltje
der varens op zijne schouders. „Vreest
niets, Leentje, ik zal zeer spoedig terug
komen. De varens draag ik niet naar
het hol naar beneden, maar laat die
boven naar de laagte zakken aan een
touw, dat ik gelukkig heb gevonden."
Na verloop van een uur bevond Her
man zich reeds weder op de rots, en
liet het afgesproken teeken hooren.
Oogenblikkelijk volgde het antwoord,
ofschoon de beide vrienden elkaar niet
konden zien. Maar dit hinderde overigens
niets. Herman had beneden eene plaats
opgemerkt, waar hij het best en zekerst
aan het werk kon gaan. Dicht tegen
den rand van de rots, juist over het hol
stond namelijk een kleine kastanjeboom,
die naar den afgrond overhing, alsof hij
er de diepte van wilde meten. Dit
boompje diende Herman als een herken-
ningsteeken en hier liet hij voorzichtig
aan het touw een pot vol met melk naar
beneden zakken. Angstig luisterde hjj
naar een teeken van Lepage, omdat hij
niet wist, of zijn touw laDg genoeg zou
zijn. Hij had nog slechts een klein einde
in de hand, daar volgde gelukkig het
vurig verwachte handgeklap en verwit
tigde hem alzoo, dat alles was gelukt.
Op de melk volgde thans de wollen de
ken, daarna volgde het bundeltje varens,
en eindelijk in een biezen korfje door
Leentje vervaardigd, de spijzen, die de
broeder en de zuster voor hun bescherme
ling hadden bewaard. Het was meer,
dan zij voor zich zeiven behielden. Maar
zij hadden immers de melk der geit,
en 's avonds konden zij thuis op eene
warme soep rekenen.
„Wat is do arme man, niettegenstaan
de alles wat wij voor hem doen konden,
toch te beklagendacht Herman.
Daarop begon hij zijn zak en den
mand met pijnappels te vullen, die er
gelukkig in overvloed waren. Toen hij
gereed was, brak de avond aan. Gaarne
ware Herman nog eens naar Lepage
gegaan, om hem een goeden nacht te
wenschen; maar hij zag daarvan af we
gens het ver gevorderde uur, en ook
omdat zijne zuster hem in elk geval
reeds zeer ongeduldig afwachtte.
De arme vluchteling bleef alzoo alleen
in zijne treurige eenzaamheid. Aange
name en liefelijke gedachten waren het
niet, die hem afleiding bezorgden. Ech
ter hoopte hij op God en op de trouwe
zorg van de deugdzame kinderen, die
hem met zulk een christelijke liefde
hadden ontvangen en verzorgd. Nadat
hij den zegen des Heeren op hunne
hoofden had afgesmeekt, legde hij zich
eindelijk neder, en, tegen zijne verwach
ting, bracht hy den eersten nacht in zijne
wilde schuilplaats zeer rustig en goed
door. Beter tegen wind en regen beschut
en op eene betere ligplaats dan vroeger,
sliep hij zacht tot aan den morgen door,
terwijl droomen van toekomstig geluk
zijnen slaap veraangenaamden.
YI.
KL UIZENA ARSLE YEN
Herman en Leentje hadden toch bij
al hunne zorgen niet geheel en al hun
ne gewaarwordingen kunnen verbergen.
Jeanne sloeg hen in stilte gade, sprak
ook met den grootvader er over, en
zou misschien werkelijk achter het ge
heim zijn gekomen, indien Herman aan
hare verdenking geene andere wending
had gegeven.
„Iets verontrust mij," zeide hij op
zekeren dag tot zijne zuster, „dat is de
wollen deken, die ik uit de kist heb
genomen. "Wanneer Jeanne merkt, dat
deze er niet meer is, dan hebben we de
poppen aan het dansen."
„Dan zult gij wel doen, ronduit te
zeggen, dat gij die aan een armen drom
mel hebt geleend," antwoordde Leentje.
Op den avond van denzeifden dag
volgde Heiman den raad zijner zuster
en bekende aan zijn grootvader en aan
Jeanne, dat hij de deken had genomen,
om ze aan een armen man te geven,
die zonder deze had moeten bevriezen.
„Gij hadt ons aan zulk een goed werk
moeten laten deelnemen," zeide de groot
vader. „Zeker twijfelt gij er niet aan,
dat ook Jeanne en ik gaarne de deken
hadden gegeven, zelfs op het gevaar die
niet weder te bekomen. Overigens moet
gij uw klein geheim nu maar voor u
houdenik wil er niet verder naar on
derzoeken."
„Het zal voor een armen buurman
zijn," zeide Jeanne toen de kinderen
naar bed waren gegaan.
„Wel mogelijk," antwoordde de groot
vader. „Ik ben er niet nieuwsgierig naar,
wie het is."
„Ik heb vermoeden op den kolenbran
der," ging de meid voort, „zij moeten
op den weg naar de weide voorbij zijne
hut, en zooals ik hoor, moet hij sedert
eenigen tijd ziek zijn."
Toen op den volgenden morgen de kin
deren vroeg naar de weide wilden gaan,
liet de grootvader, die nog in bed lag,
Herman roepen.
„Gelooft gij niet, lieve jongen, zeide
hij, „dat uwen armen zieken man eene
flesch goeden brandewijn welkom zal
zijn
„O, zeker, grootvader," antwoordde
hem de knaap met een kloppend hart.
„Welnu, ga dan naar den kelder en
haal er eene. Gij weet wel zij staan
rechtstaf geheel achteraan, achter de
kleine deur. Neem er eene van de derde
rij dat is de beste."
„Wat ziet Herman er tevreden uit
zeide Jeanne, toen zij hem met de kost
bare flesch uit den kelder zag terugkeeren.
„Zou ik u ook iets Runnen geven?"
„O, zeker!" riep Leentje haastig uit.
„Gij hebt heden vroeg gebakken,
geef ons een versch brood. Gij hebt ook
heele versche boter, geef ons daar een
stuk vanDe arme man heeft aan alles
zoo groot gebrek. Maar zult gij wel al
les kunnen dragen, meisjelief. Het is
een heel eind weegs van hier naar uwen
kolenbrander. Maar wat zeg ik daar?
Wat gaat het mij aan?"
„Dat doet er niets toe," antwoordde
Leentje blozende, „geef het maar, ik zal
het wel dragen
Zoo verliep er eene geheele week, eu
de arme kluizenaar, van het noodigsto
voortdurend voorzien, scheen zich lang
zamerhand in het hol op zijn gemak te
gevoelen. Hij bezat hooi en stroo in over
vloed voor eene zachte legerplaats, en
zelfs tot het versperren van den ingang
van het hol. Hij had een kom, een scho
tel en een houten lepelvan tijd tot
tijd een slokje van den goeden brande
wijn strekte hem zeer tot verkwikking
en aan voedingsmiddelen liet Herman
het hem niet ontbreken.
Gedurende de geheele week durfde
Herman slechts een keer in de grot naar
beneden afdalen. Hij vond tot zijne
vreugde zijn gast vrij wel op z;jn ge
mak en tevreden met de schuilplaats,
waarin hij geheel alleen met zijne ge
dachten en beschouwingen moest leven.
„Slechts de avonden va'len mij zeer
lang," zeide Lepage zuchtend.
„Daar hebt gij iels om u bezig te
houden," antwoordde Herman. „Het is
een bijbel uit de zestiende eeuw, dien ik
toevallig uit haar stoffig omhulsel heb
bevrijd. En hier is nog wat
Hij greep in zijn zak, en bracht eene
kleine lamp voorzien van een nieuwen
pit en een fleschje vol met olie te voor
schijn.
„Dat heb ik van mijne eigen lamp
bespaard," ging hij voort. „Ik ga een
weinig vroeger dan gewoonlijk naar bed,
en sta een weinig later op."
„En mij hebt gij daardoor het groot
ste genoegen gedaan," antwoordde Lepa
ge bewogen. „Waarlijk, nooit zal ik al
het goede kunnen vergelden, dat gij mij
hebt bewezen."
„O, mij behoeft gij niet te danken,
het was Leentje, die het eert op de ge
dachte kwam, u een bijbel en eene lamp
te bezorgen."
„Leentje? dat goede kind God
zegene haarBedank haar voor mij,
Herman, en zeg haar, dat ik al de gun
sten des Hemels voor haar zal afsmeeken