MUHH IIa 2111^11311 UBi Vrijdag 9 December 1892. Zevende Jaargang No. 899. Antirevo Orgaan IN HOC SIGNO VINCES T. BOEK HOVEN. FEUILLETON- Boer en Edelman. Abonnementsprs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/2 maal Boekaankondiging 5 Cent per regel en k/3 maal. Alle stukken voor «le Redactie öe§temd, Adverteiitiëa en verdere Ad min latrat ie franco toe te en den aan den Uitgever. - Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. UITGEVER: SOMMELSJDIJM. Bienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 nun program betwist. zal zich herinneren, dat de liet nut van een van aetie ei nstig Men antirevolutionaire partij bij de stem bus van 1888 en bij die van 1891 heeft trachten te werken op de kiezers met een „program van actie" of werkprogram. Thans heeft de Protestantsche Noor dor abanter in een drietal arti kelen kort, klaar en krachtig uit eengezet, dat zulk een werkprogram niet doelmatig, niet gewenscht is. Met een beginselprogram is het geheel iets anders. Een program van beginselen, wijst met enkele woor den de banen aan, waarlangs hot volk bij de wetgeving wenscht ge leid te wordenterwijl het omtrent den tijd van uitvoering en de volg orde waarin de onderscheidene voor oplossing voorgedragen quaestiën be- hooren aangevat te worden, niets bepaalt. Maar een werkprogram voor een bepaalde parlementaire periode, zoo betoogt de Prot. Noordbr. is slechts een schijntje. Want het is onmogelijk om alle gegevens te verzamelen, die nooduj zijn om een stellig uitvoerbaar werkprogram op te stellen, en nog onmogelijker is het om er eene regeering die het niet zelf ontwierp, aan te binden. 24 Een tafereel uit de FRANSCHE OMWENTELING HOOFDSTUK IX UIT EEN GROOT GEVAAR GERED. „Nu wachtte mij ontwijfelbaar het hospitaal. Terwijl ik met deze gedachte worstelde, waren alle soldaten weg, en de kamer ledig. De aan gename koelte van een warmen zomeravond stroomde de venstors binnen. Deze schoone avonden, die ik zoo gaarne met een wandeling in Gods heerlijke natuur doorbracht, zou ik nu in het ziekenvertrek des Jliospitaals doorbren gen? Vol smart wierp ik mij in een innig smeekgebed voor Gods aangezicht en bad Hem vurig mij, als het zjjn wil mocht zijn, voor 't hospitaal te bewaren. Eindelijk stond ik op en wilde beproeven of ik niet de cantine bereiken kon, om bij mijn avondbrood nog een glas bier te drinken. Met veel moeite en de noodige onthouding van bet gebruik van mijn gekwetsten voet kwam ik er ook. Toen ik echter weer naar mjjn vertrek wilde, kon ik mijn voet in 't geheel niet meer met den grond in aanraking brengen. De minste beweging veroorzaakte mij d» vreeselijkste smarten. Alzoo moest ik op mijn gezonden voet en op mijne handen naar mijne kooi kruipen. Daar wierp ik mij nogmaals voor den troon van mijn God neder en smeekte om genezing en bewaring voor het hospitaal. „Innerlijk gerust, legde ik mij te slapen met de bijna zekere hoop, dat de trouwe Heer mijne bede zou verhooren. En inderdaad, toen ik 's morgens bij het trompetgeschal ontwaakte en uit bed kwam, was alle smart als weggevaagd en mijn voet zoo gezond als de andere. Zoo heeft de Heere God boven bidden en denken reeds menig gebed verhoord, dat uit de kazerne tot Hom opklom. „Bij den marsoh naar Millssimo bracht ik eens een onvergetelijken Zondag in een gehucht een lief plaatsje, door, dat om zijne prachtvolle natuur schilderachtig mocht heeten. De bevolking was Katholiek, en ik moest derhalve van eene Het volk heeft of kan hebben zekere hoofdgedachten omtrent som mige stukken van de politiek. Maar om te kunnen onderscheiden tusschen hetgeen uitvoerbaar en niet uitvoer baar is, daarvoor mist de groote massa de noodige kennis. Natuurlijk dragen alleen zij, die eenmaal in het Kabinet zitten ook kennis van allerlei bij-omstandigheden, waarop zij vroe ger niet gerekend hadden zij stuiten op moeielijkheden, die ofschoon niet te publiceeren, hen nochtans dwingen om hun vroegere plannen eenigszins te wijzigen. En het gevolg is dan, dat een deel der geestverwanten, bemerkende, dat alles niet uitgevoerd wordt op de wjze zooals het hun was voorgespiegeld, of wel dat een deel terzijde wordt geschoven, onte vreden wordt, en de vrienden in het Kabinet beschuldigt van gebrek aan moed cn hetgeen daarmede samen hangt. Ook de kanerleden komen zoodoende in een moeieljke positie. Z j worden meer dan het volk buiten de Kamer gewaar van de redenen, die een Minister soms nopen tot verandering van zijn voornemens maar terwijl zj ceneizjds de regee ring, die hun bevriend is, moeten steunen, dienen zj anderzjds, om het volk te bevredigen, elke afwijking van het werkprogram telkens weer godsdienstoefening, naar mijnwensch, afzien. Ik zong echter in de eenzaamheid een Protestantsch lied en mocht daarin troost vinden, 's Namiddags bezocht mij een oude krij smakker, met wien ik op eene brug plaats nam en onder een vertrouwelijk gesprek den avond doorbracht, totdat het trompet- gesehal mij te slapen riep. „'s Anderendaags ging het verder voort, totdat wij aan eene plaats kwamen, waar de bevelvoeren de luitenant-generaal onze ruiterijdivisie wilde doen blijven. Daar hielden wij dan ook stand. Een onderofficier, die de voorzichtigheid liefhad, had mij en nog «en anderen degelijken ruiter mede in zijn kwartier genomen, doch zoo, dat alleen onze paarden bij elkander ingekwartierd waren, terwijl de personen ergens elders een onderkomen von den. De man waarhij de paarden waren, was een bemiddelde boerde tuin, van 't woonhuis en de schuur geheel gescheiden, was door eene houten omheining en eene stevige deur afgesloten. „Vier dagen had ons escadron in dat dorp gele gen, toen het bevel van oprukken tegen den vol genden dag tot ons kwam. De onderofficier liet mij den laatsten avond blijken dat het hem lief zou zijn, als iemand stalwaeht hield, hoewel hij nie mand bevelen wilde; want reeds begonnen de paarden, die in de eerste dagen zeer vermoeid wa ren, levendiger te worden. Derhalve moest men voor die, welke in een stal stonden, goed zorg dragen. Mijn paard was als dat van den onderoffi cier van een wild en boosaardig karakter. Het mijne, een prachtige appelschimmel, stond aan het achtereinde van den stal, het groote dikke en brui ne ros van den onderofficier vooraan. In de wegens den warmen zomernacht geopende deuren hadden wij een knuppel Jals sluitboom van deD stal gesto ken. Alzoo waren de noodzakelijkste maatregelen tot verhoeding van een ongeval getroffen. Evenwel beloofden wij onzen goeden superieur, dat wij beide dezen nacht niet meer in kwartier gaan, ma ir wegens het warme weer in de schuur kam peeren zouden, om in de nabijheid der paarden te zijn. Wij-waren nog bezig afscheid van onze vrienden te nomen, toen een ordonnans van onzen een eind verder liggenden majoor voorbijreed, om onzen ritmeester bet opmaroheoren tegen vier uren van den volgenden morgen te bevelen. _.Jlings gaf de trompet het signaal van groot appèl, ook de liberalen moesten gehoor den eono in herinnering te brengen. Als voorbeelden haalt de Prot. Noordbr. aan, de militaire en de schoolquaestie. Bij de militaire quaestie waren de heeren Seret, Schimmelpenninck en A. van Dedem het zelfs in 1891 nog niet eens; de roomsch- katholieken hadden hun eigen ge dachten minister Bergansius, die later optrad dan die stellers van het werkprog am had weer andere ideeën; wor- staatscommissie trad tus schen heide. Wat gaf dus hier de vaste bcleidmg in een werkprogram, vraagt de P. Nbr. Ook in de schoolquaestie ging het in menig opzicht anders dan men eerst gedacht had. Dc minister Mackay ofschoon vóór '88 diep in de zaak ingewijd, moest toch, na in zijn Kabinet haar nog eens overwogen te hebben, zijn lijnen afbuigen. Om de hier boven gemelde redenen, zou de Prot. Nbr. willen, dat onze partij die werkprogrammen voortaan maar achterwege liet, en evenals Groen van Prinsterer in ons land en Gladstone in Engeland de actie bij de verkiezingen rondom één punt samenirok. Overigens eischt de redactie vertrouwen in de bevriende regeeringspersonen, en wil geen om en de eerste wachtmeester kondigde „reveille" aan tegen twee uur. Reeds sloeg het tien uur. Als men derhalve nog wat slapen wilde, was het hoog tijd. „Mijn kameraad, een goedaardig Casconjer, vergezelde mij in ons kwartier; de hof werd gesloten, nog oens naar de paarden omgezien en toen op de kooi. De kleine deur van de schuur bleef open, daar binnen op het stroo maakten wij ons leger in orde en legden er ons op. Nog eens beval ik den trouwen Zielenher der ons en onze paarden in zijne Yadorhoede aan en zonk weldra in diepen slaap. 'tZal on geveer twaalf uur geslagen zijn, toen ik door eene stem, die duidelijk mijn naam noemde, gewekt werd. Ik gaf een luid antwoord en sprong op. 'tWas mij alsof er aan den ingang der schuur van binnen een onderofficier stond, die op een verwijtenden toon tot mij zeide: „Gij ligt hier in een diepen slaap, en daar ginds kijkt het paard van uw chef den Btal uit!" „Als de wind zoo snel was ik op do beenen en in den tuin, blootsvoets want om de laarzen aan to trekken daartoe gaf ik mijzel- ven geen tijd. Nog ging de gedaante in onder officiersuniform voor mij uit; daarop was het, alsof het de zoon van onzen gastheer was, ver volgens nog maar eene schaduw en eindelijk niets meer. Maar alles was het werk van een oogenblik. Toen ik aan den stal kwam, zag ik het bruine paard van mijn olief juist over don dwarsboom in den hof. Ik joeg het weg en het liep naar mijn klepper terug: overal nu luid gehinnik en groote onrust! Ik kreeg het beest op zijne plaats, maar toen ik het daar vastbin den wilde, rukte het zich weder los en snelde naar het achterste gedeelte van den stal. Ik zag nu, dat ik alleen en op bloote voeten niets uit richten kon; terwijl ik had gemeend, dat mijn kameraad mij jp mijn roepen antwoord gegeven had en mij ook dadelijk gevolgd was. Derhalve was ik boos, dat hij mij alleen liet tobben. Toen hij echter op mijn roepen voorzichtig de laarzen aantrok, moest ik tot mijne verbazing hooren, dat hij te voren geen geluid vernomen had. „Zoodra het paard vastgebonden was, verhaal de ik hem al het gebeurde. Nu werd den hof onderzocht, maar alles was afgesloten; alles lag mogelijke bemoeiing met hun arbeid. Wat zullen wij tot deze dingen zeggen Ongetwijfeld is er zeer veel in deze redeneering, dat houdt snjdt. Doch aan den andere zijde moet ook erkend, dat de omstandigheden vaak den deskundigen buiten de Kamers en buiten de regeenng dringen om mee de 1 jnen te trekken en om op spoed aan te houden. Becritiseer nu eenmaal tot den last, dien de regeeringspersonen op zich nemen. En daarvan is de critiek van de vrienden lang niet uitgesloten. Intusschen is het goed en nuttig, dat de feilbaarheid van deze vrien den -critiek eens in het licht wordt gesteld. Dit heeft de Prot. Nbr. gedaan. Zj haar daarvoor onze dank gebracht. te worden, behoort Deze hh. zijn de antirev. militaire specialiteiten. „Atecliaffing; van privilegiën." Dikwijls worden tegenwoordig de min dere standen in de maatschapp j beklaagd, en woi'dt de wenscli óf de eisch geuit, dat de „privilegiën" voor de hoogere standen zullen afgeschaft worden. Nu, wenschen en eischen is gemak kei jk genoeg, maar uitvoeren dat is vrij wat moeieljker. Ook vordert men niet met leuzen en in den diepsten sluimer; geen enkele klank ver hief zieh in den stillen middernacht. Met het zalige gevoel, dat de lieve God door de dienst zijner heilige engelen mij voor onaangenaamhe den bewaard had, onder lof en dank gliep ik in, maar mijn kameraad kon van [vrees zijn oogen niet meer sluiten. Toen ik later aan de overige soldaten het voorval vertellen moest, was het natuurlijk: „dat is een toeval of een droom ge weest! Wat zal God om paarden zioh bekom meren?" liet gaat velen ongeloovigen als een zeker geleerde, die eens durfde verklaren„Al had er ook een wonder voor mijne oogen op de straat bij klaarlichten dag plaats, dan zou ik het toch niet gelooven." Anderen echter spotten wel; maar nemen toch later dergelijke wenschen ter harte." Zoo ongeveer sprak Romane dien avond, en zijne woorden maakten een Igoeden indruk. Onder den invloed van den tijd en de afwe zigheid van den graaf had Dubois eenigermate zijne ij dele gedachten weder vaarwel gezegd, en lang zamerhand moest opnieuw de keuken de plaats voor de zaal innemen. Eén ding verwonderde die jboeron zeer]: Ro mane schertste maar zeer zelden; gewoonlijk was hij deftig, ernstig, ja somber zelfs, men zou gezegd hebben, dat eene groote smart over hem was heengegaan. „Het is alsof er iets bijzonders met hem ge- gebeurd is," zeide Maria soms, die evenals Julius hare gewone en geliefdkoosde plaats bj den schoorsteen had ingenomen. „Het is waarljk jammer, dat hij, zoo jong nog, reeds zulk een last van zorgen te torschen heeft." Eenige dagen later, toen zj zioh alleen be vonden zeide zj Mjnhoer Romane, hebt gj nimmer op uwe reizen en zwerftochten in Italië eon jongeling ontmoet, die Gaston Dovigne heette „O jawel, dien ken ik," hernam de jeugdige soldaat; „hij bevindt zich in mijn regiment. Maar zeg mj eens, waartoe deze vraag?" „Om de doodeenvoudige reden dat hj de zoon was van hem, wien dit kasteel in eigendom toe kwam, alvorens mijnheer Dubois het kocht. Ik h id hem met mjne melk gevoed, opgekweekt, en wat een verdriet heeft het m j veroorzaakt, toen machtspreukeu, als deze geen werkelijken inhoud hebben. En wat nu de leuze „afschaffing van privilegiënbetreft, deze beteekent óf weinig of wat kwaads. Vat men haar zóó op, dat men er mede wil uitdrukken, dat alle burgers ge lijk moeten zijn voor de wet, en gelijke rechten moeten kunnen uitoefenen, dan mag terecht gevraagd wordenwelke zijn dan toch die vele voorrechten, die de wet opzettelijk aan den -adel of aan de rijken toekent. De adel heeft eenvoudig niets meer voor bij de andere standen, en de rijk sten hebben alleen eenige kans om lid van de Eerste Kamer te worden, terwijl voorts het kiesrecht en het koopen van plaatsvervangers voor de militie tot hier toe nog gebonden zijn aan een iveinig be zit. Maar overigens maakt de wet geen onderscheid, en sluit zij niemand van hooge betrekkingen of van zekere rechten uit. Gesteld nu, dit weinig je ongelijkheid wordt ook nog opgeheven, en vooral de afschaffing der plaatsvervangers is een billijke eisch zal dan de positie der mindere standen zooveel aangenamer zijn Neen, zeggen de socialistisch gezinden, dat nietmaar daarom moet de wet ook zóó gesteld, dat de bezittingen gelijkelijk worden verdeeld niet alleen gelijkheid van rechten maar gemeenschap van goe deren is ons doel De wereld afplatten dus Maar dat willen de antirevolutionairen nietwant dan komt er geen orde, maar een chaos van hopelooze verwarring. Als er geen rijken en armen, geen ge bieders en onderhooiigen meer zijn, dan ik vernam,, dat hij zijn vader verlaten heeft om de zaak van den vijand te dienen." „Velen hebben hetzelfde gedaan. En hoewel ik dit niet altijd goedkeur, toch is het waar, dat er gevallen zijn, dat de zonen niet altijd dezelfde gedachten mogen en kunnen omhelzen als hun vader." Bij deze woerden legde Romane zich gemak kelijk in den leuningstoel. „Ongetwijfeld, maar dit was met den jeugdi gen Devigne niet zoo hot geval; de kinderen, die hunnen ouders ongehoorzaam zijn, kunnen geen zegen van God verwachten." „Neen, dat geloof ik ook," riep Julius zoo hard uit, dat Lucia het verstaan kon. „Mijnheer Roman», ik zeg u, dat de jonge Devigne nim mer iets goeds zal kunnen doen, als hij geen berouw heeft en niet tot zijn vader terugkeert." „Zijn voder? maar die is lang dood!" sprak de soldaat met eene jdoffe en eenigszins ontroerde stem, dio hen allen zeer trof. „Dood!" riep Julius, „hoe weet gij dat, mijn vriend „Naar ik met zekerheid weet, heeft Gaston De vigne zes maanden geleden, toen wij voor Man tua lagen, die tijding ontvangen. Zijn vader was met het schip „de Leliebloem" uit Liverpool vertrokken om zijn geluk te Quebec te beproe ven. Er waren veel passagiers aan boord, niet een is den dood ontkomen! een storm hoeft hen allen in do golven begraven." De aandoening van allen was groot bij het vernemen van dit onheil. Maria snikte en smolt als tranen wegwat den jeugdigen soldaat be treft, hij verliot de kamer en werd door Julius gevolgd, die naar meer uitvoerige bijzonderheden zeer nieuwsgierig was. De gedachte om de landen en het kasteel van zijn ouden meester in eigendom te bezittsn had zijne droofheid verstikt; en deze tijding, die voor eenigen tijd hem smartelijk zou getroffen hebben, deed hem slechts eenige vragen doen en eenige algemeene e,i nietsbeduidende woorden spreken, die het harte koud lieten. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1892 | | pagina 1