AO, )OP ;D .AR. Vrijdag 2 December 1892, Zevende Jaargang No. 368. inn-;iiii,i,Ainu,!;lis |ji agiTOisiI geldig Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES T. BOEKHOVEN FEUILLETON. Boer en Edelman. m»l tijdelijk aai» Hol htm. t. en bussen. bus. maken is. Een tre Tijk ƒ10. gekleurde Tijk, a Tijk en flink DIK ANTEN, ÏTARISis tzich een heer aar leest gezonde den tevreden e. vtien o. Louwerse rijl de Heer Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Voor Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMBïLSUIJSi. Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 centen 3/2 ma Boekaankondiging 5 Cent per regel en V3 maal. Dienstaanvragea en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitg-ever. Het algemeen stemrecht, of het kiesrecht van ge zinshoofden. Meermalen is de vraag reeds ge daan, of het kiesrecht van gezins hoofden een natuurlijk recht is, dat wil zeggen of elk huisvader reeds door zijn bestaan als zoodanig een van Godswege hem toegekend en dus in den diepsten grond onver vreemdbaar recht bezit om aangaan de het leduur van 's lands zaken mee te sprekenen daarop invloed uit te oefenen door het medekiezen van volksvertegenwoordigers. Op deze in de tegenwoordige om standigheden allergewichtigste vraag kan niet toestemmend geantwoord worden, en het is van belang hier op acht te slaan, teneinde straks geen verkeerd oordeel te vellen over de houding der antirevolutionaire Kamerleden bij de behandeling der aanhangige kieswetten. Meermalen kreeg het in den loop der eeuwen den schijnalsof alle burgers uit zichzelf het recht hadden 23 EEN TAFEREEL UIT DE FRANSCHE OMWENTELING. HOOFDSTUK IX, om mede de Staatszaken te bered deren. In de oude republieken van Griekenland, waar het vrije Staatsle ven zich het eerst ontwikkelde, hadden alle burgers (of polites) wat mede te zeggen in de zaken van het ge meenschappelijk leven. En ook in de oude steden, en in de eerste Staten van Amerika hadden resp. alle poorters en alle kolonisten ge lijk stemrecht. Maar vooreerst moet men wel in aanmerking nemen, dat die al gemeenheid van het recht om meê 's lands zaken te drijven, lang niet zoo groot was als men oppervlakkig beschouwd wel denken zou. En ten andere waren de omstandigheden waaronder die oude Staten leefden van dien aard, dat het moeielijk an ders kon. In de oude Grieksche Staten wer den nl. alleen zij als stemhebbende burgers aangemerkt, die afstamden van de familiën, welke oorspronke lijk de republiek gesticht hadden, terwijl alle andere ingezetenen onder had. geschikt bleven. In de oude ste den van Zuid- en Midden-Europa werd onderscheiden tusschen de poor ters en inwonersterwijl alleen de eerstgenoemden hun vertegenwoordi gers mochten kiezen (om met de ridderschap en de geestelijkheid 's lands zaken te bespreken.) En wat de eerste Staten van Amerika betreft, deze waren in den beginne zoo klein, dat de zaken ook zonder een erkende „Overheid," maar door gemeenschappelijk spreken en han delen toch geregeld marcheerden. In een Staat als die van Nederland doet zich de quaestie echter geheel anders voor. Ons land Heeft zijn geschiedenishet kreeg voor eeuwen een Vorstenhuisen alle onderscheid tusschen burgers eu burgers is bijna geheel weggevallen. Is nu de Vorst of Vorstin, die over Nederland regeert verplicht om bij alle bestuursdaden de volksver tegenwoordigers te hooren. Dat wil zeggen, zóó verplicht, dat de burgers het naar goddelijk recht steeds mo- gen eischen of verwachten? Yol- strekt niet. En nog veel mindej heeft het volk het recht om mede te regeerenmede de wetten in het land te stellen, mede de wijze van uitvoering te bepalen, en zoo meer. Zulk een recht ontstaat eerst, als het historisch bedongen is, en het zal zich als vanzelf laten gelden, wan neer een volk tot zekere hoogte van ontwikkeling gekomen is. In tal van Staten met een éénhoofdige regee ring is het volk nooit geraadpleegd over zijn belangen, en in Rusland geschiedt het nog niet. Maar het belang van den Yorst zelf brengt het mede om aan een meer vol wassen volk de gelegenheid te ver schaffen, zich voor den Troon aan gaande zijn belangen uit te spreken, want het is bijna niet mogelijk om zonder dezen maatregel een ontwik kelde natie rechtvaardig, wijs en goed te besturen. Gelijk een vader van een groot gezin in kritieke oogenblikken mst zijn oudste zoons, en een voornaam fabrikant met zijn afdeelingshoofden in overleg treedt, evenzoo ligt dit van nature ook op den weg van een Gebieder ot Ge biedster ovei een geheel volk. Het meêspreken over 's lands zaken is echter altijd voor het volk een door omstandigheden van de Overheid ontvangen en geen oorspronkelijk natuurrecht. Alleen tehooren in zake het medezeggenschap van het volk, die rechten welke eenmaal historisch geworteld en op goede gronden verleend zijn, voortdurend geëerbiedigd te worden. Hiervoor ligt trouwens een waarborg in die Staten, waar een constitutie of Grond wet is, en waar de Yorst of Yorstin dezelfde bezweert. En wat voorts de wijze van samenstelling of de verkiezing van die colleges van raadpleging betreft, zoo pis het volstrekt geen natuurrecht voor elk mensch, dat hij daaraan deel verkrijge. Als het organisch geheel van het volk maar vertegen woordigd is bij den Troon, dan doet het er weinig toe, of de vertegen- stuks a 25 cont. 3 stuks 50 cent. ircy ofmoeder's invloed woont, gebiedt de Hoer eh. Prijs fl,30. •n Sabiua. Brieven van tan hare vriendin uit de liet Hoogduitsch door A ijs f 4,50. Negerhut, met illustra- Eslcol, opgezameld voor Pelgrins Tweede druk :amer. Bladen uit het >ord van M Cohen S tua rt van Zinnendorf Uit iven 2 dln Prijsf 4,— segera prentjes ofmeer i z n Gedichten Prijs Zes mundeu in Ame- rk van 50 bladz. Prija inden f 2,40 schrift Geïll bijbelsch Met poëzie van Vak i Costa, Hazebhoek, 5 en arbeid, met 4 gekl. ilde inNew-York, met iet Woord Gods Haar voorbericht van 3 J denkdag of Neeriands en geïllustr omslag Alard Historisch ver- irming Met eeu woord ebroek prijs fl,90 ei'land toegezonden UITGEVER: UIT EER GROOT GEVAAR GERED. „Omdat ik zoo gaarne zou willen weten, wat er van u worden zal?" „Ik geloof, dat deze wenscli ongeoorloofd is, en 't is maar goed, dat God zulks voor u en mij verborgen houdt. Als wij de toekomst kenden, hoe zou ze, als zij voor ons droevig werd, ons verdrieten, en als zij ons aanlokkelijk toelonkte, hoe hartstochtelijk zou zij 011s maken. De toe komst is des Heeren. en om u de waarheid te zeggen, vader, al was er mogelijkheid op om de toekomst te leeren kennen, ik zou trachten om mij aan de kennis daarvan te onttrekken." „Is u dat waarlijk ernst, mijn kind?" „Thans ja!" „Maar zeg mij, zoudt gij niet gaarne eene aanzienlijke dame willen zijn, die satijnen en fluweelen kleeren dragen, in eene prachtige koets rijden en in een rijk kasteel wonen kon?" „Wij wonen immers al in een kasteel," ant woordde Lucia. „0 Ja; maar ik ben toch maar een boer, en gij zijt niets meer en niets minder dan eene boerendochter. Zou het niet veel beter en aan genamer voor n zijn, als men u mevrouw de gravin heette, wat dunkt u? Wel Lucia, als mij het geluk te beurt viel u zoo te hooren noe men; zou er aan mijne zijde niets meertewen- soben over blijven." Lucia begon to lachen. „Scheer er maar niet dón gok mede; want dat zou wel kunnen gebeuren, hoor eens, ik zal u een geheim mededeeleneen edelman en wel de graaf van Saint-Renne heeft om uwe hand gevraagd." „Vaderlief! wat zegt gij daar?" riep Lucia uit en keek Dubois aan met een blik vol verba zing en schrik. „Wat scheelt u, mijn kind!" „0 Ik weet niet wat mij scheelt, maar dat „Zoudt gij dan niet gaarne eene aanzienlijke dame willen worden?" sprak Julius. „Reen, nimmer „Waarom niet?" „De echtgenoot Tan een Saint-Renne nimmer! Waaraan denkt gij, vader Hebt gij mij dan niet gezegd, hoe slecht de graaf u bejegend heeft, toen gij i» den kerker waart?" „Dat is vergeten en vergeven, geliefd kind." „Maar, vader „Wilt gij mij dan verdriet aan doen, Luoia weet gij niet, dat de kinderen hun ouders moeten gehoorzamen?" „Ongetwijfeld weet ik dat, ik wil u ook^ niet ongehoorzaam zijn," antwoordde Lucia, wier oogen met tranen gevuld waren; maar lieve vader,ik wil bij u, en Maria blijven; ik heb geen lus'' om te trouwen. Ik heb het thans goed, overheer lijk goed, en om het beter te krijgen, daar ver lang ik niet naar?" „Weet gij dat wel, maar wat hoor ik, wat is dat?" riep Julius uit, terwijl hij het oor eende aan een vreemd gedruis, dat uit eene dichte groep hoornen aan de zijde van den weg ischeen te komen. „Ik geloof, dat het een das is die in een strik geloopen is. Wacht een oogen, blik!" Julius vloog de struiken in. Lucia bleef alleen, terwijl hare oogen verschrikt naar die zijde gekeerd waren, vanwaar het ge druis kwam. Rauwelijks waren in angstige span ning eenige oogenblikken voorbijgegaan, of zij zag eensklaps van een anderen kant een verbazend grooten grijzen wolf langzaam uit de struiken- te voorschijn komen. Luoia begreep aanstonds, dat baar eenige kans van redding daarin bestond om snel in een boom te klauteren. Goede raad was duur, zij vloog naar den eersten den besten, klemde zich aan zijne takkenvast en trachtte naar boven te klimmen, terwijl het bosoh van hare doffe en wanhopige kreten weergalmde maar do wolf had zich reeds op het meisje geworpen. Reeds werd zij de verscheurende tanden van het mon ster in haar mantel gewaarzij viel bewusteloos ter aarde. Doch in hetzelfde hachlijke oogen- blik dat het verscheurende dier zich op haar wierp om haar te dooden, schoot een jeugdig soldaat uit de struiken te voorschijn, en de wolf, door een sabelhouw in den buik getroffen, storte evenloos neder. „Lucia, mijn lieveling!" riep Julius uit die in datzelfde oogenblik toegevlogen was, „Lucia!" „Hier ben ik „Hoe is het, mijn lief kind?" „Heel goed, vader!" „God zij gelooid en gedankten hij hief haar voorzichtig op. „Ik dank u, duizendmaal, goede vriend!" zeide hij tot den soldaat, „ik dank u, dat gij mijn kind gered hebt." „Ik ben blijde, dat ik bijtijds toegeschoten ben; nog nooit heeft mijn geweer eene betere zaak gediend." „Gij moet met ons medegaan, mijnheer," zeide Julius, „wij zijn maar twee uren van huis, en onze wagen komt daar ginds aan. Wij wonen op het kasteel Devignedat kent gij zeker wel ten minste als gij uit deze landstreek geboortig zijt, en ik heet Dubois. Komaan, Luoia, vraag hem ook, of hij met ons mede wil gaan?" „Zeer gaarne wil ik van uw vriendelijk aan bod gebruik maken," antwoordde de soldaat „Mijn vader en mijne moeder woonden in deze omstreken en zijn voor jaren reeds overleden. Ik zou hier wellicht nooit weder gekomen zijn, als niet ons regiment] hier deze streken door trekken moest eh de begeerte bij mij opkwam, om de plaatsen weder te zien, waar ik mijne kinderjaren heb doorgebracht." „Hoe heet gij?" vraagde Julius. „Mijn naam is Hormaue de Rormandiër." „Mijne ouders herinner ik mij, hebben in Opper Rormandië eene familie gekend, die zoo heette," sprak Dubois„het was wellicht de uwe niet, maar wat geelt het ook, gij zijt mij even lief na den dienst, die gij mij en mijn huis be wezen hebt." In dat oogenblik was de wagen aangekomen. „Wat ligt daar voor een beest!" riepen Olauda en Jan te gelijk uit. „Een wolf, jongelui!" sprak Dubois. „Gij hebt eene flinke jacht verzuimd." De verbazing van de dienstboden was groot, toen zij de geschiedenis van den wolf hoorden en het gevaar vernamen, waaraan hunne jeug dige meesteres, aan allen oven dierbaar, door Gods bijzondere hulp ontsnapt was. Zij besloten het dier als krijgstrofee mede te voeren, en toen allen eene plaats in den wagen genomen hadden, reed men voort. Een uur later kwam men op het kasteel lan. Iedereen ontving [Romane met blijdschap en hartelijke toegenegenheid, vooral de oude min, die, na God te hebben gedankt, met bewogen gemoed den moedigen jongeling dank zeide, welke het leven van hare geliefde vriendin gered had. Maar al had de jeugdige soldaat Dubois zulk eene onvergetelijke en onwaardeerbare dienst niet bewezen, toch moest hij aller genegenheid afgedwongen hebben. Hij had een alleraange naamst en hoogst vriendelijk voorkomen; boven dien behoorde hij tot oen dergenen, die de ver bonden legers van de grenzen verjaagd en de Fransche banieren van den Tiber tot- de Elbe hadden doen wapperen. Hij had een belangrijk aandeel genomen aan eenige geduchte veldslagen en droeg twee ordeteekenen,'als bewijzen van zijne onstuimige, ongeëvenaarde dapperheid. Het was een feest voor het geheele gezin Romano van de veldtochten te hooren vertellen, die hij gemaakt had. Men vereenigde zioh 's avonds bij het vuur, om hetwelk vele buren zioh ook kwamen scharen, die met belangstelling naar de verhalen van den jeugdigen held luisterden. Eén avond was voor de familie van Dubois een der aangenaamste. Romane had beloofd haar de nederlaag van de Oostenrijkers bij Lodi op den lOden Mei 1796 mede te deelen. Was het wonder dat een dergelijk verhaal algemeene be- angBtelling wekte. De overgang over de Adda- brug was reeds wijd en zijd in Frankrijk als eene der grootste krijkgsdaden uit de geschie denis der wereld verheerlijkt. Ook Romanes woorden getuigden van groote gezwollenheid en overdrijving, ook hij verhaalde, dat, toen een groot aantal Oosienrijksche kanonnen, waarmede de driehonderd schreden lange brug gedekt was, dood en verderf braakten, Berthier en eenige andere generaals zioh aan het hoofd der Fransche troepen plaatsten en te midden van het ontzet- tendste vuur over de brug stormden, vruchten van ditroemrijke gevecht waren de inname van Milaan en de verovering van Lombardije. Vier dagen na de reusachtige worsteling bij Lodi hield de groote veldheer Bonaparte zijn intocht te Milaan, w elke stad tot betaling van twintig millioen franks ge dwongen werd. „Maar zeg mij, Romane, „is uw lust voor den soldatenstand nog even groot als toen gij voor 'teerst het zwaard aangordet?" vraagde Dubois. „O lang niet, ik wensch niets vuriger dan het stille landleven. Sinds mijne oogen voor beter® dingen geopend zijn, heb ik afkeer gekregen van al wat naar zwaard en kruit riekt en van allenj die er mede in aanraking komen." „En waarom?" zeide de oude Maria. „Als men," zoo spri k Romane o. a. „ook maar één dag eene kazerne heimelijk bezoeken en daar al de sohandeliike handelwijzen in raad en daad nagaan kon, zou men gelooven, dat ieder gods dienstig gevoel daar in de kiem verstikken en de Geest Gods zulke verpestende plaatsen ont vluchten moest, waar Hij in zijne tempels, de mensohelijke lichamen namelijk, zoo gruwelijk onteerd wordt. Ik kan u, lieve vrienden, veel goddeloosheid vertellen, maar ook veel goeds [van godvreezende soldaten; want gelukkig bereikt Gods trouw ook die verblijven, waar zijn naam dagelijks bespot wordt, en Hij komt zijne vrienden te hulp, die uit die sombere plaatsen der ellende om zijn licht smeeken. God, wie niets onmoge lijk is, daalt ook [neder om zijne wonderen te doen. Daarvan is het volgende verhaal een bewijs. Eens haddén wij, vertelde mij een'vriend, toen jk te Milaan ingekwartierd was, bijna een gehee- leu namiddag ons zoodanig in het springen op een houten paard geoefend, dat wij er ook, toen wij vrij waren, nog niet kondon uitscheiden. Ook ik beproefde nog een sprong van achteren op 't paard, maar bezeerde mijn voet dermate, dat ik het wel had willen [uitschreeuwen. Terwijl ik mijn paard voederde, werd de pijn dragelijker en scheen geheol te zullen bedaren. Opgeruimd ging ik naar mijne kamer, haalde mijne avondsoep, plaat ste mij op mijn leger en at haar met smaak op. Toen ik evenwel op mijn voet loopen wilde, kreeg ik zulk eene stekende pijn in al mijne ledematen, dat ik mij weer te bed begaf. Som bere gedachten stegen in mijn hart op. Schenkt God gezondheid, dan is het soldatenleven nog dragelijk, maar een ziek soldaat is dubbel arm* Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1892 | | pagina 1