Vrijdag 29 Juli 1892.
Zevende Jaargang No. 350.
Anl irevo lutionair
IMMiSai
Orgaan
sas rnumm
FEUILLETON
Boer en Edelman.
uitgever:
Alle stukken voor «Ie Redactie liestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever.
Ken goed voorstel.
Het Kamerlid Donner, gebruik
makende van zijn recht van initiatief
heeft aan de Tweede Kamer voor
gesteld om een wijziging te brengen
in de wet op de schutterijen.
In art. 42 van die wet wordt be
paald, dat in vredestijd de schutters
zich „bij voorkeur des zondags" zul
len oefenen.
De heer Donner stelt nu voor in
de plaats daarvan te lezen, dat de
oefeningen „niet des zondags" gehou
den worden.
Alle Christenen in den lande zul
len het aanhangig maken van dit
voorstel ten zeerste toejuichen, want
het is overbekend, dat de thans be
staande regeling op veel consciëntiën
drukt
Reeds uit eigen beweging hebben
vele commandanten ook andere da
gen voor den oefendienst gekozen
dan de zondagen, en hierin waren
zij volkomen vrij, want het wetsar-
tikel spreekt alleen van voorkeur.
En door in de week te schutteren
werd veel moeielijkheid gemeden.
Doch enkele commandanten schijnen
zich aan de gemoedsbezwaren van
anderen niet te storen en zetten hun
plan om op zondag te schutteren,
stokstijf door.
Het is bekend, hoe dit te Edam,
te Zaandam en te Purmerend tot
hoogst onaangename quaestiën aan
leiding gaf.
Te Purmerend bleef schutter Roos
standvastig den schuttersdienst op
zondag weigeren, omdat hij in zijn
geweten zich overtuigd gevoelde, dat
zulks op 's Heeren dag niet mocht.
Maar hij moest die weigering met
14 dagen gevangenisstraf bezuren.
Wetsivijziging is dus dringend
noodig.
Nu kan de liberale meerderheid
deze natuurlijk tegenhouden. Maar,
in aanmerking genomen de vrij al-
gemeene beweging ten gunste van
de zondagsrust, die er tegenwoordig
in ons land zoowel als in andere
landen wordt waargenomen, betwij
felen wij zeer of men dat zal aan
durven.
Trouwens, er zijn gelukkig ook
nog Avel een aantal „liberalen," die
liberaal genoeg zijn om ieder zijn
vrijheid van godsdienst te gunnen,
en die gaarne er toe zullen willen
medewerken, dat niemand verplicht
wordt om tegen zijn godsdienstige
overtuiging in des zondags te gaan
schutteren. "Welaan, deze heeren heb
ben nu een mooie gelegenheid om
van hun vrijgevige gezindheid te doen
blijken.
Overwegende bezwaren kunnen er
niet tegen het voorstel-Donner inge
bracht worden.
Want wel zijn velen van oordeel,
dat de burgerlieden des zondags het
best den tijd hebben voor den schut
tersdienst en dat zij in de week
allicht eenige geldelijke schade lijden,
als zij uit hun bezigheden loopen.
Doch deze bedenkingen hebben
niet veel om het lijf.
De meer gegoede burgers kunnen
best een paar uren hun geldelijke
verdiensten missen, en zij die wei
nig verdienen, verzuimen ook wei
nig. Als men op zondag alles moest
doen, dat in de week tijd en mits
dien ook geld eischt, dan zou er geen
rustdag bestaan.
Maar rust is in vele gevallen
kracht.
De rustdag is in Gods schepping
gegrond en is voor lichaam en geest
onontbeerlijk. De overheid heeft dit
te erkennen en toe te passen. De
Avare liberaliteit vordert het, en er
vloeit altijd voordeel uit.
De zonde der prostitutie of on
tucht neemt in ons land zoo zeer
toe, (in Amsterdam alleen wonen
Avel tienduizend onzedelijke vrouwen)
dat in vele christelijke gemoederen
de vraag is gerezen wat kunnen
wij daartegen doen? Men ziet het
in er moet iets gedaan worden.
En aanvankelijk is de strijd aange
bonden. Tal van heeren hebben zich
in de groote steden verbonden tot
commission om zich vlak bij de hui
zen van ontucht te posteerea of daar
heen en Aveer te wandelen, en tot
de vermoedelijke bezoekers van die
huizen een woord van waarschuwing
te richten.
De ervaring echter, die deze heeren
zij Avordcn „middernachtzende
lingen" genoemd opdoen, is al
lertreurigst. Gedurig worden zij val-
schelijk beschuldigd, dat zij „onrust"
op straat verwekken. De houders
van bordeele'n nemen de politie in
den arm, en deze maakt het dan
den zendelingen moeielijk. Komen
er later klachten over in den ge
meenteraad, dan laten de heeren
Burgemeesters en raadsleden zich
IN HOC SIGNO VINCES
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Voor Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
T. BOEKHOVEN.
Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 centen 3/2 maal
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/j maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan
Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
4 Een tafereel uit de
ERANSCHE OMWENTELING.
V
Gevangenneming van den pachter.
„Gode zij dank! laat hen schelden
en vloeken, razen en tieren, dat moeten
zij hoofd voor hoofd voor God verant
woorden; maar zij kunnen mijn meester
in Engeland toch niet krijgen en hem
dus geen kwaad meer aandoen. Wat een.
geluk, dat er nochtans een stukje grond
op aarde is, waar men in veiligheid wo
nen kan, als het er maar niet altijd re
gende, gelijk men mij wel eens gezegd
heeft. Doch al ware het zoo, hij is vei
liger in een land, waar het regent dan
waar zoozeer gemoord wordt."
Bij deze woorden zag Julius rondom
zich, om zich overtuigen, dat niemand
hem hoorde. Hij was gelukkig alleen,
en Julius bereikte zijne woning zonder
eenig ongeval.
De dagen snelden voorbij. Men zag
evenals voorheen Julius op den akker
werken, en als de zon ter westerkimme
gedoken en zijn landarbeid afgedaan was,
wist men, dat hij weder als vroeger zijn
avond in de keuken des kasteels door
bracht, waar een sober avondeten den
huisgenooten bereid werd. Om alle kwa
de vermoedens tegen hem weg te nemen
was hij den burgemeester een getuigschrift
van goed burgerdat hem toegestaan
was geworden, gaan vragenook bleef
hij als de waardige aangenomen zoon
van den goedhartigen pater Bernardus
de armen aan zijne tafel goed doen.
Al deze middelen van behoedzaamheid
droegen er veel toe bij, dat men in plaats
van hem te benijden en te verdenken,
integendeel zich verblijdde, dat het hem
zoo goed in de wereld ging.
Ongelukkig zou de rust van Julius
weldra verstoord worden
De zomer van St. Martin was geko
men eene schoone zon verlichtte het
woud met zijn veelkleurig gebladerte;
de vogelen vervulden de lucht met hun
vroolijk gekweel en bezongen de uitvaart
der warme dagen alles, alles in de na
tuur ademde kalmte en vredemaar die
kalmte heerschte waarlijk niet in de
harten en hoofden van de boeren van
Saint-Renne.
Eene vreeselijke tijding was daar ver
spreid de Pruisen en Oostenrijkers, zei-
de men, waren Frankrijk binnengerukt,
vernielden alles in hunne woeste vaart
en sleurden alle kostbaarheden met
zich mede.
Rondom den ouden eik hadden al de
patriotten zich vereenigd; men weidde
over het bericht uit; de een zeide er
dit, de andei dat vanaller oogen
schitterden, en allerlei bedreigingen
kwamen over de lippen van velen. De
ruwe verwensching„weg met de aris
tocraten! naar het schavot met hen!"
was de algemeene kreet, waarvan de
lucht weergalmde. De aristocraten waren
het die naar hunne meening de vijande
lijke legers in Frankrijk gebracht hadden.
De woede en verontwaardiging waren
zoo groot, dat men eerst niet de tegen
woordigheid van een man bemerkte, die
wel als een boer gekleed was, maar wiens
blanke en gladde handen zeker nooit
eene spade gehanteerd hadden. Deze
had eene menigte geheel onbekende men-
schen bij zich, die de roode muts, als
het zinnebeeld der omwenteling, en een
gordel droegen, waarin een paar pistolen
staken.
Dadelijk waren de blikken op den
aangekomene gericht, het opperhoofd
naderde, mengde zich midden onder de
boeren, zette zijne muts af en haar om
hoog zwaaiende schreeuwde hij als een
man uit de lagere volksklasse: „lieven
de zonen des wouds! leve de vrijheid!"
Men herkende den vrij heidlievenden
dorpeling en juichte hem van allo kan
ten met geestdrift toehet was de bur
ger Renne, voorheen onder den naam
van graaf van Saint Renne bekend.
Sedert hij tot lid der Staten was verko
zen, had de graaf Parijs niet verlaten,
omdat hij, zooals hij zeide, zijn vaderland
wilde redden. Om de waarheid te zeggen,
hij diende alle partijen, of eigelijk
slechts die, welke de meeste kans had
van de macht in handen te zullen krij
gen of houden.
Als een man zonder gewetensbezwaren
en grondbeginselen was het hem gelukt
zijne zoogenaamde volksgezindheid te
handhaven en wereldkundig te r aken,
zoodat men hem dadelijk tot chef van de
commissie benoemde, die al de aanhan
gers der oude begrippen in Neder-Nor-
rnandië moest opsporen en gevan
gennemen.
Burger Renne, tot dien belangrijken
post geroepen, begaf zich weldra naar
het dorp, waarheen bloot persoonlijken
beweegreden hem uitsluitend trokken.
„Burgers!" sprak hij, na de hand van
den president der club, zijn vroegeren
houthakker, stevig te hebben gedrukt;
„burgers! uw toorn is wettig, en uwe
verontwaardiging tegen de aristocraten,
die Frankrijk als met vreemde legers
hebben overdekt, is een schoon bewijs
van uwe vaderlandslievende gevoelens.
Ja aan den adel alleen hebben wij al
de onheilen, die ons bedreigen, te wijten;
zij en de vrienden, die zij nog in het
land hebben, zijn het die ons in de
moelij kheden brengen, waarin wij ons
thans bevinden. Ik heb gezegd en herhaal
het: de vrienden, die zij in het land
hebben; ik zal er nog bijvoegen: en zij,
die zij belast hebben hunne belangen te
verdedigen. Ik vraag u, waar is de slech
te burger Vigne, en waarom is zijn vriend
Julius Debois hier niet?"
„Julius is een rechtschapen man een
goed burger! Hij heeft het domein
waai van hij thans heer en meeter is
van het geld, dat hij bespaard heeft, ge
kocht," riepen eenige boeren.
Maar de overigen zwegen stil.
„Ja," hernam Renne, „ik hoop ook,
dat Julius een rechtschapen burger is,
evenwel is 'tvoor mij en anderen eene
vreemde zaak, dat Julius Dubois het
domein van een aristocraat heeft gekocht,
het zou toch in alle gevallen niet kwaad
kunnen zijn, dat hij er voor de recht
bank eens rekenshap van gaf. Wij wen-
schen niet, dat door verborgen en gehei
me handelingen iemand de roemrijke
zaak der vrijheid bederve.. Maar, waar
is Dubois?"
„Aan den arbeid."
„Hij houdt er van om stillekens thuis
te blijven;ik geloof niet, dat hij veel
moed bezit."
„Het is mij waarlijk aangenaam te
zien," sprak Renne, „dat gij goene te
kwade gedachten van Dubois hebt."
Hij had begrepen, dat hij, om tot zijn
doel te geraken, met wijsheid en voor
zichtigheid moest handelende boeren
zouden inderdaad eene openbare beschul
diging en eene ruwe en wederrechtelijke
gevangeneming niet aangenomen hebben.
Hij hield dus op met van Dubois te spre
ken, maar vertelde aan de boeren, wat
er te Parijs voorgevallen was, daarna
fflIMcniaebteeiKdiii^.
hief hij de Marseillaiseaan, en bracht
den boeren zijn afscheidsgroet, die we
gens het verge\Torderde nachtelijke uur
zich haastten om hunne woningen te be
reiken. Hij zeide men ging den
nacht in het ravennestdoorbrengen,
aldus noemde hij ais ijverig patriot, het
kasteel zijner voorvaderen.
Gevolgd van zijne makkers, die een
deel der bende uitmaakten, verdween hij
in de duisternis des wouds.
Julius Dubois, die den geheelen dag op
den akker gearbeid had, zat voor een
groot vuur in de keuken des kasteels.
Het kasteel was een van die hechte
en uitgestrekte geAvrochten van bouw
kunst uit de middeleeuwen die de tijd
slijt, maar niet sloopt. Het was door
groote grachten of sloten omringd; die
met gras en waterplanten dichtbegroeid
waren Achter het hoofd- of middelgebouw
strekte zich een groote boomgaard uit,
die met eene zachte helling zich aan het
woud aansloot.
Daar deze landstreek veel zon en der
halve veel groen had, begrijpt men licht,
dat de eigenaars des kasteels de woning
boven de sombere en naakte huizen van
de stad gekozen hadden.
Evenwel was de laatste afstammeling
der Devigne's genoodzaakt geweest deze
geliefkoosde woning te verlaten en verre
weg in ballingschap te gaan. Sedert zijn
vertrek waren de kamers onbewoond ge
bleven, al de blinden gesloten en dien
avond zou het huis het voorkomen heb
ben gehad van geheel verlaten te zijn,
had men niet uit twee der vensters een
rood schijnsel zien te voorschijn komen.
Deze beide vensters waren die van de
keuken, een groot gewelfd vertrek met
een van die ouderwetsche schoorsteenen
voorzien van een breeden mantel, waar
onder drie of vier reusachtige blokken
brandhout lagen, die een geduchten vuur
gloed van zich gaven.
Julius zat voor het vuur. Hij had.
den ouden gebeeldkouwden leuning
stoel, waarin de baron gewoon was gaar
ne te zitten, niet genomen. Deze gemak
kelijke zetel bleef op zijne gewone plaats,
alleen een lage en eenvoudige stoel dien
de hem tot zitplaats, terwijl hij rustig
en tevreden zijne pijp rookte en de wolkjes
in allerlei kringetjes omhoog blies.
Naast hem zat Jan Closnet, bezig om
het tuig van een der paarden van de
hoeve te herstellen. Claude Lemette hielp
hem in dat werk.
De zuster aran Jan, Johanna, was niet
verre van lien druk aan het breienen
in het warmste hoekje van het vertrek,
vlak tegenover den leuningstoel van den
heer Devigne, deed Maria, de oude min
van den laatste, het spinnewiel snorren
een waarlijk lief figuur. Zij was overigens
eerder eene vriendin dan eene dienstbo
de des huizes.
Eindelijk zat op een taboeretje naast
haar Lucia, het eenige kind van Dubois,
dat de boeren „Meiroosje" noemden, zoo
lief zag zij er met haar blond hoofdhaar
en groote blauwe kijkers uit.
Lucia las uit een groot zeer versleten
boek, dat zij op hare knieën vasthield.
Zij stotterde nu en vergiste zich somtijds
zoo, dat men onwillekeurig om de ge
brekkige uitdrukking der woorden lachen
moest. Nu en dan hield zij op en keek
de oude min vragend aan, dan liet deze
ook op hare beurt het spinnewiel zwij
gen, boog zich naar het lieve kind en
hielp haar het woord te ontcijferen, dat
zij uit vreeze van uitgelachen te worden,
zoo lang inhield. Maria was de ondenvij-
zeres van Luciazij was overigens van
al de personen, die zich daar bevonden,
de eenige, die lezen kon. Pater Bernar
dus had wel gepoogd Julius Dubois lezen
te leeren; maar ondanks alle pogingen,
was deze laatste nooit zoo verre gekomen,
om de letters in zijn geheugen te pren
ten. Bovendien was hij zoo druk dat de
noodige tijd om zich te oefenen hem ten
eenemale ontbrak.
Maar Lucia had daartoe beter den tijd,
en Maria had zich belast om haar in den
grooten Bijbel te leeren lezen, die sedert
meer dan honderd jaren in het bezit barer
familie gebleven was, en dien zij zorgvul
dig bewaarde, niet slechts omdat hij haar
aan hare moedige en vrome voorouders
herinnerde, die edele Hugenoten, die
ondanks de afschuwlijkste vervolgingen
aan hun geloof getrouw waren gebleven.
Lucia las langzaam, met aandacht en
een blijmoedig gelaathet was de geschie
denis van Jozef, het vuur knetterde en
knapte lustig voort, toen men eens
klaps met ruw geweld op de buitendeur
beukte, en eene schorre en woeste stem
den vredigen bewoners des kasteels in de
ooren drong
„Opent de deur in naam der Republiek!"
Wordt vervolgd.)