1 rij dag 4 December 1891. Zesde Jaargang No. 316. ingelegd (operwaren, ideaux. "m ripetten; fl I j f, Botterdam. DEEG, IN HOC SIGNO VINCES ANTJE, PREMIE, Onderwerpen Ierland terde itis, otterdam. Antlrevo lutionair Orgaan m\ T. BOEKHOVEN. SOMMELSMJIi. Alle stukken voor tie Redactie bestemd. Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgever. AAG briquet ye- Godsdienst en politiek. Staatsinmenging-. li 1, dan in hst rijk 135.enz. enz. asten. Co. e uitkomst zal elk is. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Voor Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVER: Advertentiën van 1 5 regels 50 Cent elke regel meer 10 cent en 3/3 maal Doekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. T 86. Rotterdam koopste adres voor uideniers- en Grut- Ct. per i/2 KG 7ö 1 'J n n v n J V n v )nz. NOCHENHAUER h voor namaak, met gloeibouten. UITSLUITEND YOOR HH. ABONNE'S YAN DIT BLAD De Abonne's van dit Blad kunnen te gen betaling van slechts 25 cents een boeiende degelijke Christelijke Scheurka lender bekomen. Deze kalender is aan beide kanten bedrukt en geoft aan de voorzijde behalve dag en datum, op- en ondergang van zon en maan, een bijbel tekst met verklaringen aan de achter zijde degelijke Christelijke verhalen. Het prachtige schild voorstellende „De opwek king van het dochtertje ven Jai'rus" is in 10 kleuren gedrukt en is bepaald een sieraad in de huiskamer. Zij die zich met 1 December op dit blad abonneeren kunnen, ook tegen beta ling van ƒ0,25 deze kalender bekomen. Men gelieve zijne aanvrage te richten aan den Boekhandelaar W. BOEKHO VEN Sommelsdijk en dit wel zoo spoedig mogelijk op dat wij de oplage zoude kun nen bepalen. God is groot, niet alleen in Zjjn bemoeiing met het groote, maar ook in Zijn bemoeiing met hetgeen in ons oog nietig en gering is. Hij, die het zonnestelsel in het aanzijn riep, formeerde ook de zonnestofjes. Zoo wel de kleine voor het bloote oog niet eens waarneembare infusie-dier tjes als de leeuwerik en de adelaar danken hun bestaan alleen aan Hem. Dezelfde God, die de koningen op hun tronen plaatst of van hun eere- zetels afroept, regelt ook het leven van den kleinen, door de massa schier vergeten burger. En in het leven van den enkelen mensch ontsnapt er letterlijk niets aan Zijn oog en Zijn albestuur. Hij kent ieders hart, proeft en weegt zijn gedachten, hoort zijn woorden, let op zijn daden, want Hij is alomtegenwoordig, al- wijs en alwetend. „Nam ik de vleu gelen des dageraads," zoo getuigd David „woonde ik aan het uiter ste der zee, ook daar zou Uwe hand mij geleiden, en uwe rechterhand zou mij houden; ook verduistert de duisternis voor U niet want Gij bezit mijne nieren". En wat zeide de Heiland van zondaren tot Zijne ook de haren uws hoofds zijn alle geteld." Inderdaad, God weet alles, en ziet i alles, en regeert alles. Maar daarom juist heeft de mensch overal met God I te rekenen, naar Zijn ordinantiën te vragen tegenover Hem zich verant woordelijk te gevoelen en bij al zijn verrichtingen, hetzij meer of minder belangrijke, Zijn gezagte eerbiedigen. „Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods". Ziedaar de belijdenis der antirevo lutionairen. Maar wat dan te zeggen van het edurig herhaald beweren der libe- dat de godsdienst te voornaam is om in de politiek gemengd te worden? En toch komt men van liberale zijde gedurig maar weer met dat schijnvrome argument aandragen. Zoo ook weer bij de jongste ver kiezing te Gouda. Nadat Prof. Fabius, die er des avonds te voren eon pittige rede hield, gewezen had op het ingrijpend verschil tusschen het standpunt dei- christelijke en der niet-christelijke staatslieden, ging zekere heer Lava- lette in het debat zeggen, dat hij God te hoog acht dan dat hij er toe zou willen medewerken „Hem te sleuren in het worstelperk der politiek." (Althans, zoo rapporteerde het Rot- terdamsche liberale hoofdorgaan.) Voor onnadenkende hoorders moge nu zulk een betuiging godsdienstig klinken, en een belijdenis van de hoogheid en grootheid Gods in zich sluiten, op hen, die bij de II. Schrift leven, maakt zij een vlak tegenover- gestelden indruk. Iets daarvan moeten ook de libe ralen wel gevoelen, als men dezelfde redeneering overbrengt op het be stuur van een aardschen vorst. Of is deze er soms van gediend, als zijn dienaren allerlei gewichtige-za ken op hun eigen hand afdoen niet alleen, maar daarbij volstrekt ook niet vragen naar zijn wenschen en bevelen Intusschen moet een aardsch mo narch wel veel aan zijn dienaren over laten, van wege de beperktheid van zijn personen. Doch dit geldt niet van God, wiens oogen de gansche aarde doorloopen, en voor "Wiens aan gezicht een gedenkboek is, waarnaar ieder tot in de kleinste bijzonderhe den zal worden geoordeeld. Bovendien het is Gods uitdrukke lijke wil, dat Zijne schepselen Hem zullen kennen in al hunne wegen en in al hun doen. "Waarom zou dit gebod dan niet gelden in de politiek? Yooreerst is het staatsbestuur lang geen kleine aangelegenheid, maar een zaak van het allergrootste belang. Om deze reden vermaant Paulus voor alle dingen, dat gedaan worden sinee- kingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil levenleiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid." Maar ook al was het bestuur van een volk een werk van minder gewicht, dan mocht het nog niet buiten het terrein van den godsdienst gesloten worden, aangezien de souvereine God zich ook wil inlaten met den een- voudigsten arbeid. Men behoeft Zijn naam daar niet bij te „sleuren" zooals er in het rap port oneerbiedig staat uitgedrukt, neen, het is Zijn bekend gemaakte wildat Hij zulks doet. Een ware dienst stelt toch de vraag voorop, ivien men dient en hoe er gediend moet worden. Alzoo is het ook met den godsdienst. "Wie God wil dienen, moet beginnen met te vragen, wat naar Zijn welbehagen is, Het gaat dus niet aan om eener- zijds te beweren, dat men zoo gods dienstig is en anderzijds zich in zijn werk te bewegen als bestond er geen God, of als had Ilij zijn wil niet bekend gemaakt. Dit is mot elkander in strijd. Het woord „godsdienstig" heeft in ons christenland eenmaal een historische, vaste beteekenis gekregen. De dienst van den God des hemels en der aarde, die zich in Christus heelt geopenbaard, brengt onvoor waardelijk mede, dat men Hem er kent en met Zijn inzettingen en wet ten rekening houdt, zoowel in de politiek als bij elke andere bezigheid. Toen dit in Gouda werd tegenge sproken met de bewering, dat God en godsdienst te hoog geacht werden om in het politieke strijdperk mede (leeste tellen, merkte Prof. Fabius dan ook zeer gevat op, dat de schuld in deze niet ligt aan den godsdienst maar aan het te lage peil van de po litiek. Alle werk toch, dat men aan Gods oog wil onttrekken, omdat men er God te hoog voor acht, is een zon dig werk, een arbeid der duisternis. Immers met de werken der ongerech tigheid heeft God geen gemeenschap al ziet Hij ze ook van uit de plaats Zijner heiligheid. Nu is er tweeërlei politiekeen niet alleen onschuldige, maar hoogst noodige en nuttige staatswetenschap, en een lage partijpolitiek, waarin slechts eer- en heersehzucht den toon aangeven. Er is alzoo geen ontkomen aan de gevolgtrekking, dat zij, die den gods dienst buiten de politiek meenen te moeten houden, óf een anderen van den christelijken godsdienst naar de Schriften zijn toegedaan, of dat zij het willens en wetens toeleggen op een onheilige, ongerechtige politiek. Yoor zoover het laatste het geval is, behoeft of mag dit voor de onzen echter geen beletsel zijn om bij hun politiek die naar hun bedoelen van beter gehalte is, dewijl |zij het geluk en de vrijheid van allen beoogt) wel den godsdienst in te mengen. Zie, door den godsdienst er bij toe te passen, wordt het juist een politiek van beter allooi, en staat zij hooger dan de godsdienstloze politiek. Het woord antirevolutionair be duidt ook immers, dat men gekant is tegen het beginsel der revolutionai ren die God en godsdienst uit het leven willen verwijderen. Dat de antirevolutionairen met hun politiek bij God en Zijn ordinantiën willen blijven, mogen de liberalen hun niet en wel duiden. Daartoe moet in een vrij land als het onze de vol le gelegenheid blijven bestaan. En zij die dit niet toestemmen, en enkel aan de liberale politiek plaats gunnnen, zijn in bedenkelijke mate partijziek zij zijn niet vrijheidlievend, omdat zij anderen de vrijheid pogen te onthou den, die zij zeiven genieten. Reeds een dertig jaren geleden klaagde de Gènestet over die onwe zenlijke liberalen. Meer en meer vraagt de sociale nood in ons land de aandacht, en met de oplossing der sociale quaes- tie houden zich tegenwoordig alle partijen min of meer bezig. De partijen zijn het er ook vrij wel over eens, dat de Staat onder de tegenwoordige omstandigheden wat doen moet om de verdrukte standen te hulp te komen. Maar in hoever mag en moet de Overheid hierin handelen? Ziedaar het punt, waar de partijen weer uiteengaan. Dit blijkt opnieuw in do Kamer zitting van 2b Nov. j.l., waar de heer Hintzen rondweg erkende de grenzen der Staatsinmenging niet ii priori te kunnen vaststellen. Natuurlijk is dit al weer het ge volg van het niet-erkennen der II. Schrift op staatsgebied. Gods Woord bakent de grenzen van het persoon lijk, het huiselijk, het kerkelijk le ven en het doen der overheid in beginsel duidelijk af. Buiten de Schrift hangt alles, zoo als in de Kamer ook gezegd werd van de „omstandigheden" af. Dan heeft men geen voorwerpelijken, maar slechts een onderwerpelijken maatstaf. Dan handelen de overheids personen geheel naar eigen inzicht en keuze. Tegenover het eene indi vidueel gevoelen stelt men het an der. Zoo blijft de verwarring aan houden; het twisten duurt voort, en de lijdende volksklasse moet het be zuren, omdat er voor haar niets ge daan wordt. De antirevolutionairen eerbiedigen in den arbeidersstand een eigen, door God ingestelden levenskring, die voor zichzelf kan spreken en zijn belangen bloot leggen. Yandaar ons aandringen op de instelling van „Kamers van arbeid". Eerst door dit middel krijgen de arbeiders uit zicht om op doelmatige wijze van overheidswege geholpen te worden d. w. z. op zoodanige wijze dat de Overheid hun positie niet bedilt maar beschaamt en verzacht. De waarborg voor de vrijheid is alleen in Gods Woord gegeven. door liet Hoofbestuur der Evangeli sche Alliantie voorgesteld VOOR DE Week van vercenigd gebed hl het begin van het jaar 1892. es Het is ons goed tot God te naderendat moch ten wij in voorgaande jaren ondervinden. Met het bloed van onzen Hoogepriester het Heilige der heiligen te mogen binnentreden is een onwaar deerbare genade, ook waar wij in de binnenkamer ons hart uitstorten Yoor God. Maar hoe hoog stijgt dat voorrecht niet wannee wij met allo geloovigen, over de gansche wereld verspreid, een gemeenschappelijke gebedsure vaststellen, en de aarde als 'tware omvat wordt door een netwerk van samenkomsten, allen van geloovigen met één hart en één zin, bij God optredende voor elkander, voor de Kerk van Christus, voor de verspreiding Yan het Evangelie. Wij kennen Hem, die gezegd heeft: „Indien er tweo van u samonsteramen op de aarde over eonigo zaak, die zij zouden mogen begeoron, dat die hun zal geschieden van mijn Yador, die in do hemelen is." Bij het licht des Woords do wereld rondom ons beschouwende zien wij de profetieën der Schrift in vervulling gekomen. Tarwe en onkruid, to zameii opwassende, komen tot rijpheid. Hot ligt niet op onzen weg te bepalen wanneer de grooto dag des hemelschen oogstes komen zal; onze taak zij te wachten op den Heer, in heilige samenstemming van geloof en gebed, „verwachtend onzen Zaligmaker, den Ileero Jezus Christus.'' Reeds heeft de neer, in verliooi-ing onzer goza_ menlijke smeekgebeden, „groote dingen bij on gedaan; dies zijn wij verbljjd.u Maar als wij go looven en niet twijfelen zullen wij „grootero ding en zien dan deze." En daarom, „heilige broeders, die der hemels sohe roeping deelachtig zijt", waar wij in den naderenden jaarkring ons wederom aangorden deil Heer met nieuwen ij ver te dienen en getrouw te belijden, laten wij daar elkander opwekken ons te vereenigon voor den troon des Almachtigen in lofzang, dankzegging en gebed. ZONDAG 3 januari. Prediking. Ik zal water gieten op do dorstigen. Jos. 44 1—5 de eenigheid des Geestes door den band des vrodos. Eph. 4 3. MAANDAG 4 januari. Schuldbelijdenis, verootmoediging, lof- en dankzegging. Verootmoediging en schuldbelijdenis. Wegens persoonlijke, maatschappelijke en nationale zon - den; ongestadigheid en traagheid in het gebed; jaloers chheid; wereldzin; hoogmoed; twistzuoht; en andere zonden. Lof en danlc. Yoor allo ge estelijke zegeningen onze vereeniging voor den troon der genade; voor onzen grooten Hoogepriestor; voor een ge loof, oen hoop, een verlossing; voor de ware eenheid van alle geloovigen en de toenemende begeerte naar hare volle openbaring; voor den rijken zegen ondervonden op de laatst gehouden bijeenkomst te Florence. GebedDat do geloovigen aan allo plaatsen den Heere Jezus steeds ineer worden toegewijd steeds vuriger verlangen aan hunno liooge roeping te beantwoorden en der wereld minder gelijkvor mig te worden; dat zij, die door ouderdom, ziekte of droefenis buiten staat zijn zei ven workzaam te zijn, zich in 's Heeren nabijheid in ruime mate mogen verheugen. P8. 51Dan. 9 319; Ps. 34; Eph. 1152 DINSDAG 5 JANUARI. De Kerk van Christus. Lof en dank. Voor de tegenwoordigheid van don Heiland in Zijne Kerk aan alle plaatsen; voor de gave des Heiligen Geestes ter vertroos ting, ondersteuning, leiding, verlevendiging en bezieling. Gebed. Voor vergeving van allo overtredingen en zonden in de kerkendat de voreoniging dor geloovigen in Christus levendiger worde gevoeld. l)at allo kerken getrouw mogen zijn aan haren Hoer en Zijn woorddat de Christenen elkander in hunne zwakheden loeren verdragen en „naja gen hetgeen tot den vrede en hetgeen tot do stichting onder elkander dient." Dat alle dienaren des Woords en leeraars vervuld mogen zijn met den Heiligen Geest; dat zij het Evangelie met kracht verkondigendat Ritualisme, Formalisme en Rationalisme mogen wijken voor het licht van de HeiligeSchrift. Dat Christelijke bijeenkomsten bezield worden door don Geest der wijsheid, der liefde en der kracht. Dat een einde kome aan de vervolging der Chris- tenon in Rusland en elders. Zef. 3: 14—20; 1 Joh. 17; Ps. 63; 2 Tim. 3 WOENSDAG 6 JANUARI. De Huisgezinnen en het Opkomend geslacht. Lof en dank. Yoor de heerlijke beloften weg gelegd voor de godvreezenden en hunne kindoren; voor de jongelieden die zichzelven aan den Heer geven, strijdende tegen do zonden van den tegen woordigon tijd en Christus dienende in zijne Ge meente. Gebed. Dat de ouders mogen zijn heilig, vol toewijding, verstandig en waar, hunne kinderen opleidende in Bijbel kennis. Dat de liefde van li Al

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1891 | | pagina 1