voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden, ■kt Heeren in de Tweede Kamer. De kleine Duif. 1IX, ClnM-aftevoiidwnah T. BOEKHOVEN. in de len en HT. Vriidag 5 December 1800 Vijfde JaarganiCNo, 248. 1N HOC SIGN O VINCES T. BOEKHOVEN. FEUILLETON. li li j: - -tT - E33NT, at. ulden door niet in mijn ber a.s. te 0 November ■open. 1 van de hand Daarom ook leerste plaats Irwinkel redt. Igevende, dat Indeeren. Lnd geweven, pde goederen bnden. Ir 90 ct. nu leger 55 ct. 11,50 nu 90 i figuren 3 stuk. Id bestaan- In een groot vroegere pnorm veej I ct. p. doz. i ct. p. doz. f 2.50 nu dozijn, lel (69 cM.) el (69 cM.) r el (69 cM.) Ju 38 ct. per soort met izijn. 1 irde randen pO nu f 310 b |Ler gewone 1 kte dekens 8 |2 per stuk. Ige soorten"*! •8 loederen in~§ ns 50 pct."| 55 55 Les en hee-_« tiu 44 ct. p. Jlere artike-N lelken prijs. I thibet van rollen meri- TtO nu f 1,30 md vroeger ikens voor pen, eenige karpetten Ihinille en uneembaar len dames- leger f 2,40 AT, het magazijn IECIMT. geven worden Deze Courant verschijnt eiken Vrydilft". Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. p. Afzonderlijke nommers 5 Cent. UITGEVER: SOMMELSDIJK. Advertentie» van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend Advertciitiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Woensdagavond. A He stukkca voor tie Itedaelie bestemdA tl ver tent iën en verdere Administratie, franco toe te eenden aan den Uitgever* Beleefd verzoeken wij onze geachte lezers goeden nota te willen nemen op de voorletter van den naam van den Uitgever van dit blad. Uitgever. (Blot.) Uit ons vorige artikel hebben onze lezers kunnen bemevken, dat wij er niet vóór zijn, dat werklieden of arbeiders in. a. w. ge wone burgerlieden als volksvertegenwoordi gers naar de Tweede Kamer afgevaardigd worden. Als reden gaven wij op, dat de gewone burgerman o. i. de noodige kennis en den verren blik mist om met goed gevolg in 's Lands raadzaal pleitbezorger van 's volks belangen te kunnen zijn. Wij hebben evenwel nog andere redenen, waarom wij den timmerman maar liefst aan de schaafbank en den metselaar op den steiger houden. Wij, antirevolutionairen, erkennen, dat ei- verschillende standen in de maatschappij zijn, niet toevallig onderscheiden, maar door God den Heere alzoo besteld. Hij, Die den een bevoorrecht met denk kracht een ander met sterkte, een derde met een geheugen, welks getrouwheid een vierde hem benijdt, Hij is het ook, Die den een omringt met de weelden der aarde en den ander doet zwoegen om zijn dagelijksch brood. De Almachtige stelt den een in hoogheid en wijst den ander een bescheiden plaatsje op dit benedenrand aan. De socialist zegt, dat zulk een geloof ver lamt. Wij zeggen zulk een geloof doet be- 25 Toen hij in de hut terugkeerde, had de kleine Duif haar leger reeds verlaten. Zij was door de bewezen hulp wonderbaar gesterkt en verkwikt en scheen hem te verwachten. „De groote jager heeft de kleine Duif het leven gered," sprak zij „en heeft haar gastvrijheid bewezen zij wil hem in zijn hut niet lang tot last zijn, maar in haar hart zal zij altijd met dank- haarheid en liefde aan hem gedenken." „Is de hut niet groot genoeg voor twee?" vraagde Eerrier. De oude jager heett niet veel plaats noodig, Gij zijt welkom bij mij en kunt zoo lang blijven als gij wild en lust hebt de eenzaam heid van een ouden man door uw nabijzijn te verlevendigen. Vooreerst moet gij maar hier blijven." „Neen, sprak het meisje „ik kan hier niet blijven. „Wilt ge dan in het dorp der Natchez terug- keeren iiO neenDe groote Zon heeft mij op hét paard rusten, als wij onzen arm niet verder kunnen uitstrekken dan hij lang is, en als in zoo menig opzicht onze wenschen niet bevredigd worden. In ons aller hart werkt van nature de begeerte om in dit leven vooruit te komen. Op zich zelve is deze begeerte niet kwaad. Het zijn niet altijd de flinkste lieden, die bij de pakken blijven neerz'tten, al verdient hunne vlijt slechts weinig, al is het loon op hunnen arbeid niet dan een karig stukje brood. Niet in ieder geval mogen menschen, die ondanks hard werken tobben moeten om rond te komen, zeggen och, het is niet anders, de Heere bestuurt alle dingen, dus ik moet met dit beetje tevreden zijn. Neen, zóó mag niet altijd gedacht worden. Wij moeten al onze krachten inspannen, hetzij de krachten van ons lichaam of die van ons hoofd om, of het mogelijk ware, een goed bestaan te krijgen en in deze we reld vooruit te komen. Maar weet ge, lezers, wat niet mag Wij mogen niet gaan morren en den vuist bal len tegen God en menschen, als wij met al ons sloven niet verder komen of zelfs tijde lijk achteruitgaan. Wij mogen niet gemelijk worden, als een ander, die niet harder werkt dan wij, hooger opklimt dan ons persoontje. En eindelijk wij moeten geen heeren willen worden, als eene nuchtere beoordeeling van ons zelve tot de erkenning moet brengen ik ben geen heer, en ik word geen heer. Om nu weer op de Tweede Kamer terug te komenGelooft dit vrij Als een werk man na veel worstelens zoo ver brengen kon, dat hij eindelijk ook een zetel op het Bin nenhol machtig werd, hij zou er zich niet op zijne plaats gevoelen- Al behandelden de heeren hem nog zoo welwillend, hij zou slag op slag gewaar worden, hoe ver hij in ontwikkeling en kennis bij hen achter stond. Verstaat ons welwij bedoelen hier een werkman van de gewone soort, een man, die zijn vak goed verstaat, met een gezond gebonden, ik kan met de Natchez geen gemeen schap meer hebben." „En waarheen wilt ge dan gaan?'' „Naar het fort der blanken. Wil de groote jager mij den weg daarheen wijzen Ik hen reeds sterk genoeg om op weg te gaan en ik moet daar noodza- kelijk heen om iemand, die ik lief heb, het leven te redden. Ach, doe mij die gunst, en laat ik dadelijk op weg gaan, morgen kan het wellicht ie laat zijn" sprak zij, terwijl zij haar handan smeekend vouwde. „Ik begrijp u niet meisje," „maar eet eerst en dan zullen wij zieu." Zwijgend greep de oude jager zijn buks en ging, na het kind vleesch en brood voorgezet te hebben, naar buiten, Des avonds kwam hij terug, De kleine Duif was genoegzaam versterkt en voorbereid. Eene nog niet geweken stijfheid van hare ledematen zou wel door de beweging verminderen, meende zij en op haar aan houdend verzoek maakte de jager zich gereed haar naar het fort den weg te wijzen. Zwijgend wan delde zij naast hem voort, en kon niet beslui ten hem deelgenoot van hare geheimen te maken. Angstig klopte haar hart bij de gedachte, dat zij hem op zijn ondervraging, alles zou moeten ver tellen, doch zij kende den zwijgenden man niet, die ernstig deukend over hetgeen in den nacht zijn hart vervuld had, naast haar voortstapte. verstand, die zijn Bijbel liefheeft, zijn huis gezin wél regeert en met oordeel des onder scheids een boek of eene courant leest, mttar overigens de gave van het publieke woord mist en zou gaan duizelen, als hij studeeren moest. Er zijn werklieden, die in normale omstan digheden met beter gevolg iets anders had den moeten worden. Werklieden, die wel terdege studeeren kunnendie uitstekend kunnen spreken, met een verren en scherpen blik op de levensverhoudingen. Zulke werk lieden bedoelen wij niet. Een mensch is het allergelukkigst in de roeping, die niet zijn aanleg strookt. En bijaldien hij eene taak te vervullen heeft, die hij op goede gronden meent, dat beneden hem is of in strija met zijne eigenaardige gaven, daar heeft hij toe te zien, dat hij niet morre. De zonde immers werkt verwoestend en verdervend in deze wereld. Niemand komt hier tot zijn recht, omdat door de zonde niemand hier recht heeft. Als wij met dit ontzettend feit rekening houden, bekijken wij de dingen dezes levens heel anders clan wanneer wij maar altijd door bazelen van de rechten van den mensch, zooals de socialisten doen. De socialisten weten van geen heeren. Volgens hen moet iedereen een heer zijn of niemand. Van een ordelijk vooruitstreven of berusten, als hot tegenloopt, is bij hen geen sprake. Iedereen moet hèt goed hebben of niemand. In het socialistisch stelsel is dan ook geene plaats voor eene overheid, die bij de gratie Gods regeert. In dit stelsel rust alle gezag in den volkswil. En aangezien de volkswil vlottend is als oeverzand, kan ook het gezag niet rusten en vlot eveneens. De antirevolutionairen mogen op den soci- alistischen stroom niet medegevoerd worden. Hun dure plicht is om zich vast te klemmen aan Gods Woord, dat wel degelijk onder scheid maakt tusschen menschen en menschen, Vroeg in den morgen van dezen dag verscheen de groote Zon met een aantal van zijn krijgslieden voor het fort. Hij droeg de vredespijp in de hand, en werd zonder bedenking met eenigen der zijnen binnen het fort loegelaten. Met ernstigen blik naderde het Opperhoofd de plaats waar Bienville en Chepar, de gouverneur en de kommandant hem afwachten. Hij bood hun de vredespijp aan, en na eeuig bedenken besloot de gouverneur, die aantenemen. „De Natchez en de bleeke mannen van het fort zijn sedert jaren in vrede en vriendschap gewoon geweest te leven" sprak de groote Zon, Het dorp der Natchez en het fort der blanken liggen ver genoeg van elkander, waarom zouden wij dan in oorlog leven? En wanneer een man van de Natchez en een krijgsman uit het fort elkander in het woud ontmoeten, waarom zouden zij geen vrienden zijn De jachtgronden der Natchez zijn uitgestrekt, en zijn rijk aan wild. Het aantal der buffels in de prairie en der herten in het woud is ontelbaar. De blanken kunnen met hunne vuurroeren die niet uitrceien; ongehinderd mogen derhalve de blanken voortaan in de bos- schen jagenalleen dan mogen zij het spoor van het wild niet volgen als zij zien dat een Natchez het reeds najaagt. De groote stroom is breed genoeg om de booten der blanken en de kano's der Natchez te dragen. De Natchez willen het vre- tusschen rijken en armen, tusschen overheid en onderdanen, tusschen heeren en knechten. Op ééne zaak hebben evenwel de rijken te letten, ook de heeren van de Tweede Kamer, dat Gods Woord dit zegt„rijken en armen ontmoeten elkander, de Heere heeft ze beide gemaakt." Wij stemmen aanstonds toe, dat de socia listen in hun woelen en werken door on goddelijke beweegredenen geleid worden, maar wij hebben ook niet te vergeten, dat de rijken der aarde veel te dikwijls en veel te lang den minderen man onder den duim gehouden hebben. Er waren, het is zoo, gunstige uitzonderingen, maar toch moet erkend worden, dat vele heeren zonder eenige gewetenswroeging hun biefstukje verorberden, hoewel ze wisten, dat het loon, dat hunne knechts verdienden, zelfs geen stukje spek bij de aardappelen toeliet. Rijken en armen moeten alkander ont moeten, d. w. z. elkander dienen en helpen. De rijke moet den arme dienen met zijn geld, zijn invloed, zijne schuts, zijne onder richting, zijne liefdede arme moet den rijke dienen met zijn arbeid, zijn ijveren zijne trouw. Een metselaar, die de muren bouwt van de prachtige villa van den rijke, behoeft niet als deze in eene koets met twee paarden te rijden, of een glas wijn bij zijn maaltijd te hebben, maar wat boter op zijn brood mits gaders een schijfje kaas en een stukje spek of vleesch bij zijn middageten, zie, dat mag de man met zijne vrouw en kinderen toch wel hebben. Dit moeten de heeren der Tweede Kamer wel bedenkenals zij werkelijk volksvertegen woordigers willen zijn, moet hunne meeste aandacht het belang van den minderen man gewijd zijn. Het grootste deel van ieder volk, ook van ons volk, bestaat uit kleine luiden. Die hun ten zegen is, handelt naar de schrift, die veelal den arme voortrekt en versterkt zijne eigene positie. De mannen van invloed desverdrag vernieuwen. Daarom is de groote Zon met eenigen der zijnen tot het opperhoofd der blanken gekomen, en zijn oor verlangt woorden des vredes te hooren." Bienville wierp een tevreden blik op Chepar, die de bezorgdheid, dat de Natchez gekomen waren om zich te wreken, niet had verborgen. „Nu kommandant," zeide hij zacht „zult gij nu toestemmen dat uwe bezorgdheid overbodig was en dat ons middel om hun ontzag in te boezemen, geholpen heeft? Wij hebben hen onze macht laf en gevoelen en nu buigen zij den trotschen nek. Ik verblijd mij, dat wij dus niet ten ksste van zoovele menschenleveus met hen op voet van oorlog zullen behoeven te blijven leven." Vervolgens wendde hij zich tot do Natchez en sprak; „De blanken zijn gaarne vrienden der Natchez. Ik neem met genoegen de vredespijp aan en heet u welkom. De blanken verheugen zich de Natchez als vrienden te ontvangen en hopen nu ook dat die vrede van zeer langen duur moge zijn. Tot een teeken dat ik geen vijandschap tegen u meer koester en dat ik, na aan de gerechtigheid genoeg te hebben gedaan, door een van uwe bloed verwanten, die van moord overtuigd was, met den dood te straffen liever alles verder wil vergeten en vergeven, schenk ik de groote Zon deze buks. Zij draagt den kogel ver en zeker. Wordt vervolgd. 'I II -l I

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1890 | | pagina 1