voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
De kleine Duif.
Vrijdag 22 Augustus 1890.
Vijfde Jaargang N°. 234.
IN HOC SIGNO VINCES
£lnt i- Si cvoivilio naiu
W. BOEKHOVEN.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever.
Uit de Pers.
FEUILLETON.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden 50 Cent, franco p. post
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever:
SORRElLSRIJIi.
IN LIQUIDATIE.
Advertentiëa van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden hij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur
ECHT CHRISTELIJK-HISTORISCH
Tamelijk algemeen is men het er over
eens, dat het Ministerie M ickay beter vol
doet dan alle vorige liberale of half liberale,
half conservatieve ministeries.
Er wordt dan ook in de liberale pers
niet meer gesproken over het Kabinet, dat
„niets doet." Met dat praatje kon nu niets
meer worden aangevangen.
Alleen de pers van Nijgh (A. Rott. en
Uilenspiegel) en „de pers van Brons
veld" zoeken nog steeds allerlei stokken,
om het Kabinet te kunnen treffen.
Ook Dr. Bronsveld. Waar bijna heel de
pers, van welke partij ook, openlijk of
stilzwijgend hulde brengt aan de activiteit
van onze Regeering, daar treedt de
Utrechtsche staatsman-predikant op als de
criticus, als de beoordeelaar van de werk
zaamheden van een Ministerie, waarin een
staatsman als baron Mickay zitting heeft.
Niet alleen, dat de anti-revolutionaire
partij verfoeielijk is in de oogen van den
Kuyper-hater Bronsveld, ook het Ministe
rie moet de giftige pijlen uit zijn welge-
vulden koker ontvangen.
De heer Bronsveld noemt zich, zooals
men weet, de christelijk-hiitonssha b'j uit
nemendheid. Wij, anti-revolutionairen we
ten niet, wat christelijk of historisch is hij
weet liet alleen. En daarom scheldt en
schimpt hij op alleswat van antirevoluti
onaire zijde komt, en verdedigt hij al, wat
de liberalen doen daarom ijvert hij bij de
stembus voor liberale candidaten en dreef
hij in den Utr. Kerkeraad door, dat zou
gecollecteerd worden voor het godsdienst
onderwijs op de openbare scholen daar
om spreekt hij op zeer hatelijken toon van
„de psalmzingende oproermakers te Para
maribo," ofschoon hij kon weten, dat daar
van heel weinig waars was overgebleven-.
10)
„Dat wensch ik van harte ook", zeide
Cbepar. Niet uit vrees, want wij zijn op een
rechtvaardigen tocht, doch bloedvergieten te
vermijden is altijd wenschelijk, ja noodzakelijk.
Ik heb dan ook geen zorg dat die Roodhuiden
ons hier zullen overvallen, maar wel dat
zij ons zullen komen belegeren. Wij kunnen,
zooals u ziet, uiet weg, en het zou geen moeite
kosten ons uit te hongeren. Aan drinkwater
hebben wij spoedig gebrek. Maar laat ik geen
zwarigheden opwerpen".
Zij traden aan een wachtvuur aan den rand
van het leger. Bienville wilde een sigaar rooken.
Hij nam er een uit zijn koker en greep een
half verkoolden tak uit het vuur, om zijn sigaar
te kunnen aansteken.
Op dat oogenblik knalde plotseling een schot
en de tak, dien de Gouverneur in de hand had,
werd doormidfen geschoten.
Ontsteld sprong deze terug. Zijn oog keek
verwilderd in de richting van waar het schot
was gekomen doch in de duisternis, die hem
omringde, was niemand in hstnabjzjude woud
te bespeuren.
„Dat wordt toch te erg riep hij.
„Gij zijt toch niet gewond vraagde
Chepar haastig.
„Neende oude jager heeft er zeker
pleizier in mij schrik aan te jagen. Wat schiet
die man met zekere handzeide 3ienville,
terwijl hij zich met geweld rustig wilde honden.
„Maar ga mee, laat ons de soldaten rustig
doen blijven. Ik beu overtuigd dat de Natchez
ons ten minste niet overvallen zullen, want
anders zou die oude vos ons telkens uiet ont
rusten".
Hj nam den tak in de hand en hekeek dieu
opmerkzaam.
Ilier is de kogel aangekomen", zeide hj.
„En geen kleintje is het ook. De jager giet ze
zelt. Wat heeft die man er aanop zijn leeftjd
nog zoo des nachts door het bosch te sluipen
Nu gingen beiden voort en gaven aan de
soldaten overal bevel zieh maar rustig te houden.
Spoedig daarop was alles weder stil. De man
schappen lagen met de buks naast zich te sla-
ien. In de schaduw der boomen stonden de
eenzame schildwachten en zorgden er voor, nu
en dan een nieuwen takkebos op het wachtvuur
te werpen.
Alice had zich achteraan bij de rots, in een
klein veldtentje ter rust begeven. Haar vader
begaf zich ook daarheen, en vleide zich in een
deken gewikkeld voor den ingang terwijl Che
par bij het wachtvuur ging liggen en ook wel
dra insliep.
Maar de Gouverneur Bienville kon den slaap
niet vatten. Hj gevoelde, dat hij als het hoofd
der troep eene zware verantwoorde! jkheid droeg,
en richtte zijn hart naar Boven, om de bescher
ming vau zoovele aan z jue zorg toevertrouwde
menscheu aan den Heere op te dragen. Aan
zjne ziel kwamen de woorden voor Wie in
de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,
die zal vernachten in de schaduw des Almaeh-
tigen, en aan Diens hand alleen wist hj dat
alleen veiligheid in den duisteren nacht, ja te
allen tjde was.
Zoo denkende stond hij op en zette zich op
een rotsblok aan den rand van het leger. In
de schaduw gezeten, luisterde zijn oor naar
ieder onwillekeurig geluid, en zochten zijne oogen
in de duisternis door te dringen.
Hj hoorde het gehuil van een prairiewolf,
dan dichter bij, dan verder af. Ook trof het
gekrijsch van den nachtuil zijn oor, terwjjl hj
in de gedachte kreeg: „Zouden dat geen In
dianen zijn, die op zeldzaam kunstige wijze
dat geluid nabootsen, om elkaar eeu teeken te
geveü
Zijn hart klopte onrustig. Hij had zijn ge
weer naast ziclï, om in tjd van nood zich te
kunnen verdedigen, en hield dat in zijn vuist
geklemd en gereed. Dof weerklonken de voet
stappen der schildwachten, die afgelost werden,
terwjl nieuwe hun plaats innamen. Geen van
die allen had eenig verdacht teeken gemerkt,
anders had men het hem komen berichten.
Het geschreeuw van den nachtuil werd uie-
nigvuldiger, en toch zag Bienville geen van deze
dieren, die anders gewoon zijn op het vuur aan
te vliegen. Daardoor werd zjn argwaan en on
gerustheid levendig gehouden.
De nacht was al eeu eind verstreken en nog
altijd bevond hj zich in onrust en spanning.
Plotseling vernam hj op kleinen afstand het
vallen van eeu steen. H:j keek naar de rots,
waar hij dat gehoord had, doch alles bleef
stil. Kon een kleine steen niet van de rotswand
losgeraakt zjn
Wel zeker meende hj. Of wel een rond
sluipende wolt of vos kon dien hebben losge-
daarom toornt hij op de antirevolutionairen,
omdat de roomsch-katholieken niet voor
de vaccine zouden zijn, terwijl in het andere
geval hij nog meer zou toornen op een
monsterverbond, dat de natie aan de pok
ken zou overleveren daarom schudt hij
het verzinsel uit de mouw, dat de katho
lieken door de benoemingen een gulden
tijd beleven, terwijl ook hij weet, dat juist
de roomschen over achterstelling klagen.
Maar dat alles is echt christelijk-histo-
risch, volgens de nieuwste opvatting van
den heer Bronsveld. Op tegenstrijdigheden,
zelfs op onwaarheden, schijnt die heer niet
te letten.
Van het Ministerie schrijft hij
De heer Keuchenius viel inderdaad als mi
nister bitter tegen, en de heet Mackay wordt,
om redenen van voorzichtigheid gedwongen zich
van ingr jpende hervormingen te onthouden. De
mindere man zou door dit „christelijk" ministe
rie worden ontheven van drukkende lasten; doch
stooteu. Maar toch hield hj scherp een oog
in 't zeil, terwijl hij zich tegen den rotswand
in de schaduw drukte om vooral niet gezien
te worden.
Het opflikkeren der vlammen van de wacht
vuren had hem reeds meermalen in den waan
gebracht, dat hij donkere gestalten zag naderen.
Maar dat alles schreef hij na eenigen tjd aan
het spel zjner ontstelde verbeelding toe.
Daar bemerkte hij wezenlijk, op eenigen af
stand op de aarde, een donkere gedaante. Het
was nu geen schaduw, neen werkelijk niet,
want langzaam naderde de zwarte massa. Be
wegingloos bleef de Gouverneur zitten en spalkte
de oogen wijd open. Nauwelijks twintig schre
den was die zwarte gedaante van hem verwjderd
en nog kon hij niet herkennen of het eeu m msch
of een dier was. Eindelijk zag hj twee stralende
oogen, die het licht van de vlam terugkaatsten,
en hem ook schenen bemerkt te hebben.
In zjn angst greep hij het geweer, en
meester in het schieten als hij was, legde hij
aan en gaf vuur. Het scaot weerklonk in den
stillen nacht. De soldaten sprongen verschrikt
op en grepen naar hunne buksen. Bienville zelf
was opgesprongen, maar bewoog zich verder
niet. Het geschreeuw der uilen en het gehuil
der wolven dat tot op dit oogenblik zich als
verdubbeld had doen hooren, verstomde eensklaps
Chepar, dien het schot ook uit den slaap had
gewekt kwam aanloopen. „Wat is er gebeurd,
Gouverneur - sprak hij ontsteld.
„Laat dadelijk bijlichten, dan zullen wij eens
zien wat ik geschoten heb", riep Bienville.
„Alice'' zeide hj tot zjne dochter, die adem
loos kwam toegesneld „ga dadelijk naar uwe
teut. Vrees niet, doch vertrek oogenblikke-
lijk: ik gebied het U''. Het meisje ging zonder
iets te zeggen gehoorzaam weg, doch zuchtte
zwaar.
Met een helder opvlammenden tak van een
pjnboom trad een soldaat vooruit en schreed
naar de bewuste plek, op aanwijzing van Bien
ville. Deze benevens Chepar, de kommandant
en verscheidene soldaten volgden hem.
„Hier!" riep hij, terwijl hj op eene
roerloos liggende gedaante wees „hier ligt wat I'1
Hel roode schijnsel" der vlam verlichtte het
Ijk van een Indiaan. Het bebloede hootd
van het doode lichaam bewees, dat de kogel
van Bienville het doel niet gemist bad.
„Achwelk een ramp'1, riep Bienville
uit. „De ongelukkige Het is eeu Natchez,
die het wellicht voor de eerste maal heeft ge
probeerd den v jand te bespieden 1"
ziet, terwjl de Minister van Financiën zich
zeer tevreden betoont over den fiuancieelen
toestand des lands, die heette door het „li
beraal wanbeheer" verdorven te zijn, is van
vermindering van lasten niets gekomen. Ze
ker, het lot der kinderen van den werken
den stand is verzacht geworden, maar hiervoor
komt den liberalen evenveel lof toe als den
antirevolutionairen.
We weten waarlijk niet, wat meer te
misprijzen isde onwaardige tactiek van
dezen publicist of de hooge toon, waarop
een man zicli uitlaat, die dan toch van
staatkunde al zeer weinig kennis heeft.
Nimmer althans heeft de heer Bronsveld
één degelijk bewijs geleverd, ernstig stu
die van een wetsontwerp gemaakt te heb
ben.
Doch wat ons het meest verwondert, is
dat een blad als het Handelsblad de ontstich-
telijke ontboezemingen van den Kroniek
schrijver in zijne kolommen opneemt.
(Boodsch.)
Het gansche nachtleger was in een oogen
blik op de been en in de grootste ontroering,
want men kon wel begrijpen, dat de wilde niet
alleen geweest was. Aan een voortzetting van
den slaap was niet te denken. De wachten
werden dadeljk verdubbeldde overige sol
daten hielden zich vaardig om b j het geringste
teeken van onraad bij de hand te zjn.
„De Natchez hebben zich zeker eens van
ons aantal willen overtuigen" sprak Chepar „of
zij gevoelen zich te zwak om ons dadelijk aan
te vallen".
„Deze arme jongen heeft het loodje moeten
leggen. IIj zii uiet tot zijn wigwam terug-
keeren, en ook geen bevinding van zjn weder
varen kunnen geven 1"
„De oorlog is hiermede en dit verklaar
ik plechtig buiten mijn wil geopend",
zeide Bienvillle, want zjne stambroeders
zullen naar hunne oorlogzuchtige en heidensche
begrippen, zjn dood niet ongewroken laten
Ofschoon, de Natchez hebben den vrede
reeds lang gebroken. En wel mogen wj de be
sturende voorzienige hand Gods erkenen, want
had de roodhuid ons slapende gevonden, mis
schien zou er eeu troep wilden op ons losge
stormd zijn en velen onzer waren in den slaap
vermoord geworden
Ik heb - - als ik u zeggen mag zulk een
nachteljken overval door de Indianen nog
eenmaal bijgewoond, kommandant!" zeide een
oude soldaat zijn hand aan de muts brengende.
Wj waren (oen ook over de honderd mau sterk.
Dagen lang waren wij bezig de Sioux op te
zoeken, die Verscheidenen van ons volk ver
moord hadden. Geen spoor van hen konden wj
ontdekken, en wij meenden al, dat zj zich in
het ontoegankelijke gebergte teruggetrokken
hadden. Ook hadden wij alle voorzichtigheids-
maatregelen genomen en overal wachtvuren
aangelegd en schildwachten uitgezet. Te mid
dernacht, toen alles rustig sliep, werden wij
plotseling overvallen. Een afgrjseljk gehuil
klonk eensklaps en de roodhuiden sprongen
met hunne strijdb jlen en lansen in ons midden
en sprongen als razent'en rond. Eer dat wj ons
kouden verdedigen, wa-en zesenvjltig van onze
lieden vermoord, waarna de wilden weer in de
duisternis verdwonen. Zij zelf hadden maar drie
man verloren. Het was het out/ettendste bloed
bad dat ik ooit gezien heb. En toen wij bj
het aanbreken van deu dag pogingen aanwend
den hen op te sporen, was er niemand van hen
meer te zien. Zj hadden zich diep in de wil
dernis ia veiligh eid gesteld". (1 Vordt vervolgd.)