voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden, PREMIE. De kleine Duif. Vrijdag 1 Augustus 1890. Vijfde Jaargang N°. 231. IN HOC SIGN O VINCES Met Stanley en Emin Pacla door Oost-Afrika. £IitU-cüevoiuXionaiis fyVezMla 3 W. BOEKHOVEN. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. FEUILLETON. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever §OMI»KLSDIJK. Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel ineer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur Onder de groote gebeurtenissen waar aan de 19e eeuw zoo rijk is, bekleeden de ontdekkingstochten van Livingstone, Stanley, Emin Pacha, om van deze voor- naamsten alleen maar te spreken, niet de minste plaats. Welk een licht hebben zij niet doen opgaan over dat donkere, dat zwarte werelddeelhoeveel natuurwonde ren hebben zij niet ontdekt en medege- deelt; hoeveel onbekende volkeren hebben zij niet bezocht en bes chreven welke fruwelen, aan den slavenhandel verbonden, ebben zij niet ontsluierd. Zij hebben als 't ware een nieuwe wereld ontdekt en dank zij hunne bovenmenschelijke volharding en onbezweken moed, voor beschaving en christendom toegankelijk gemaakt. Vooral de laatste tochten van Emin Pacha en Stanley hebben gedurende maan den en maanden geheel de beschaafde wereld in spanning gehouden, en toen eindelijk het vertrouwbare bericht kwam dat Emin Pacha nog in leven en door Stan ley gevonden en weer tot Bagamayo ge bracht was, weerklonk een jubelkreet en de namen der beide kloeke en onversaagde reizigers waren in elke mond. Maar terwijl Emin door een ongelukki- gen val in Bagamayo moest achterblijven en na zijn herstel weer onmiddellijk naar het „Donkere werelddeel" terug toog, trok Stanley Europa door en werd overal met eerbewijzen overladen, zooals nauwe lijks aan een Romein schen Triomphator ooit ten deel viel. P. Schijnse, die langen tijd Emin en Stanley vergezeld heeft, geeft daarover uitkomst en zijn dagboek heldert veel zaken op en brengt alle gebeurtenissen tot hare ware verhoudingen terug. Het Dagboek van P. Schijnse verdient in alle opzichten de grootste belangstelling. Dit reis dagboek is het eerste werk dat over den merkwaardigen tocht van Stanley en Emin Pacha verscheen. Ook in dit, tijdens de reis van het Victoria Nyanzameer tot aan Bagamayo, gehouden omvangrijk dag boek doet P. Schijnse zich even als in zijn vroeger werk „Twee jaren aan den Congo" als een veelzijdig ontwikkelde, scherpzin nige opmerker kennen, die met zeer be kwame pen eene menigte boeiende beelden, schildert. Hoogst aantrekkelijk is zijne kleurrijke schildering der karavaan, zijne aanteekeningen leveren belangrijke bij dragen ter beoordeeling van Stanley's expeditie. Dit belangrijke werk, ongeveer 150 blz. in post 8° groot, op fijn papier gedrukt in netten omslag gebrocheerd, bieden wij aan onze lezers, maar ook uitsluitend aan onze lezers en aan al degenen welke zich voor een half jaar op de „MAAS- EN SCHELDEBODE" abonneeren, voor slechts 0,50 aan. Daar zulk een werk in den boekhandel minstens f 1,75 zou kosten, zoo verkrijgt men aan boekwaarde nagenoeg het volle bedrag van een jaar abonnement terug. Degenen welke nog Ifiet op ons blad geabonneerd zijn en hiervan willen profitee- ren, gelieve zich spoedig aan te melden. Vóór 10 Augustus worden berichten met bijvoeging van 60 cent (10 cent voor fran keering) ingewacht. Later kan over het De oude jager Ferrier vervolgde dus, in diep gepeins verzonken, zijn' weg. De gebeurtenissen van de laatste uren hadden een' diepen indruk op hem gemaakt, en hij gevoelde, dat de band die tussehen hem en zijne landslieden bestond, nu verbroken was, en bij zich nu liefst niet meer in hun midden zou begeven. Liever wilde hij met de Natchez omgaan, die hem nooit hadden bedreigd, nadat zij hem als vriend had den leereh kennen. Zij zouden het niet in de gedachten gekregen hebben, meende hij, een eenzaam man als gevangene te beschouwen, uit vrees^, dat hij de vijanden zou gaan waarschuwen. „Ga," had eens een opperhoofd der Natchez een gevangen vijand gezegd, die het leger was komen beloeren, om de sterkte te weten. „6a! en zeg aan de uwen, dat de groote Zon mor gen met 600 krijgers op hun gebied verschijnen zal. Gade^ Chikahaws z'jn laffer dan de wol ven der prairiën, want zij meten de kracht van hunnen vijand, voordat zij zich aan hem durven wagen. Wij, Natchez, tellen onze vijanden slechts *an de scalpen of schedelhuiden, die wij op hen bemachtigen Zoo in zichzelven voortsprekende, ging de jager voort. Hij bereikte weldra een dennebosch en verdween tussehen het dichte gebladerte. Yan het fort af hadden Bienville en Chepar de groote, krachtige gestalte van den jager nagezien, terwijl deze met vasten tred zich verwijderde. „Ik geloof, dat wij van dezen dag af een vijand in den jager hebben," sprak Chepar. Bienville antwoordde niet. Hij moest den kom- mandant gelijk geven, maar wilde het niet be kennen. Hij vreesde des jagers buks niet, doch wel ergerde hem de trotschheid en verwaand heid van dien man. „Eigenlijk ben ik toch dwaas geweest 1" riep hij uit, „dat ik dezen man heb laten weggaan, lig zal zich nu gaan inbeelden, dat wij bang voor hem zijn. Maar laat hij oppassen het fort nooit weer binnen te komen." „Ik beu overtuigd," sprak Chepar, „dat hij het wel laten zal ons weer te bezoeken." „Wij zullen weldra gewaar kunnen worden, of hij aan de roodhuiden ons voornemen ver raden heeft," ging Bienville voort. „En is dat het geval, dan moge hij oppassen, want dan heeft hij niet minder dan landverraad ge pleegd. Maar komaanlaat alles in gereedheid brengen, kommandantMorgen vroeg hopen wij de Natchez in hun dorp een bezoek te gaan brengen." Het overige gedeelte van den dag werd met het maken van toebereidselen doorgebracht want niemand kon zich den ernst en het ge vaar der onderneming ontveinzen. Alléén Bien ville geloofde nog door zijne onbekendheid met de zeden dier Roodhuiden, dat ze hem de schol bedrag niet worden beschikt, als zijnde te kostbaar. UTog eens Onze Schoolraad. 11. Toch hebben !)r. Bronsveld, de Wage- ninger en de Gereformeerde Kerk (liet weekblad van Dr. Iloedemaker) den alge- ineencn chrislelijken schoolraad bestookt en verdacht gemaakt, alsof er in zulk een organisalie en samenbinding van alle chris telijke schoolkrachten een kwaad beginsel en een oneerlijke toeleg school. Zelfs de heer Docent Lindeboom te Kampen deed aan deze tegenwerking mede. Deze oppositie" hij belijders des lleeren is alleen daaruit te verklaren, dat zij geen juisten blik hebben op het doel eener chris telijke school, en die school met dc cale- chisalickamcr of met de kerk verwarren. Opziehtens Dr. Bronsveld, die hoe langer hoe meer homogeen wordt met de liberalen, moet men bovendien nog vragen of hij wel waarlijk een voorstander van liet chris telijk onderwijs meer is. Van Dr. Iloedemaker of Doe. Lindeboom betwijfelen wij dit niet. Maar deze Ijveren openharen zich schrikkeli|k kerkislisch. liet is alsof zij geheel het leven onder geschikt willen maken aan den bloei van hun kerkelijk instituutHet is voor die heeron, alsof de christelijke school de voor- bereidingsplaats ware, niet voor de maat schappij, maar speciaal voor de kerkge meenschap. Dit is een onnatuurlijke pressie, die niet mag uitgeoefend worden. digen zonder slag of stoot zouden overleveren. De andere medegenooten van den tocht wisten wel, dat een verbitterde strijd hoogstwaarschijn lijk was, en alleen die gedachte gaf eenige ge ruststelling, dat de Natchez nu juist met hun ne doodvijanden, de Chikahaws en Choctaws in oorlog waren. Daardoor moesten hunne krach ten gebroken zijn, en zouden zij wellicht tot eenige toegefelijkheid geneigd wezen. Thans was de avond aangebroken, en ter wijl de omliggende dalen én de oevers der Mis sissippi in diepe rust en schaduw gedoken la gen, schitterde het hooger liggende fort nog in de stralen der ondergaande zon, eu was vau uit de donkere omgeving nog op verren afstand zichtbaar. Alleen, en in gedachten verzonken wandelde Chepar, de commandant, op de wallen heen en weer. Aan den eenen kant verlangde hij mede te gaan, om de gevaren te deelen, die zijne dap pere medemakkers te gemoet gingen, vooral omdat hij reeds zoo lang met de Natchez he kend zijnde, wellicht door zijne tegenwoordig heid het bloedvergieten kon tegengaan en de zaak nog tot een vreedzaam einde brengen. Doch aan de andere zijde maande hem de voor zichtigheid het fort, welks kommandant hij was, niet te verlaten, want zou het inmiddels niet overrompeld kunnen worden? Terwijl hij zoo in tweestrijd verkeerde, kwam hem Alice, de dochter van den Gouverneur te gemoet. Zij was droevig en zeer terneder geslagen. „Ach kommandant" sprak zij, „welk eene treu- rige verandering. Hoe had ik gehoopt nog tot Wij hebben hel reeds gezegd, wij willen het verhand tussehen school en kerk vol strekt niet wegcijferen, maar men moet allo levenssferen aan haar eigen plaats en onge deerd laten. De taak van de school, van liet huisgezin, en van den slaat js een andere dan die van de kerkelijke institutie, en daarom kunnen de christenen op schoolgebied sa men werken, ook al kunnen zij het niet in de kerk. Zeker, er hunnen ter plaatse, waar het werk van de school en dal van de kerk el kaar raken, wel quaesliën ontstaan. Maar ook zonder algeineene samenwerking op schoolgebied blijven die quaesliën niet uit, en komen zij in veel pijnlijker vormen opdagen De schoolraad bedoelt ook niet, die quaes liën le beslechten in hot voordeel van een of ander kerkelijk instituutmaar op zoodani ge wijze, dat alle kerkelijke richtingen er vrede meê kunnen hebben. Allereerst zal die vrede bevorderd worden doordien men weet, dal er lieden van ver schillende kerkelijke kleur in den schoolraad zitten zoowel Gonfessioneelen en Synoda- len als Chr. Geref. en Doleerenden. En voorts zal zij bevorderd worden door dien de verstandige mannen, die in dezen raad zitting hebben, d,e quaesliën die zich mochten voordoen, ook verstandig zullen stellen. Door verwarring van begrippen schijnen sommige schoolquaestiën van kerkdijken aard te'zijn, ofschoon zij dat in werkelijk heid niet behoeven te blijven. Door het ver spreiden vau meer paedagogische kennis nut van deze arme Indianen mijne zwakke po gingen te kunnen aanwenden. Maar nu schijnt allo hoop in rook vervlogen. Zoo als ik hoor gaan morgen al de krijgslieden naar het dorp van de Natchez heen. Gij gaat zeker ook mede? En ik, het zal u wel bevreemdeu, wensch U allen te vergezellen. Mijn leven mag ik wel niet moedwillig in gevaar stellen, doch ik heb mijn' vader zoo lang gesmeekt, tot hij zijne toeslemming gaf om met hem inede te gaan. Ilij heeft nog al hoop, dat alles bevredigend zal afloopen, en hij is van plan de toegevend heid iu acht te nemen en niet dan in nood het zwaard te trekken." „Hoe is het mogelijk, Alice, dat gij zoo iets doen durft sprak de kommandant. Gij kent de gevaren niet, die u zullen dreigen." „Ik weet, dat ons leven in Gods hand staat," sprak zij „en dat er zonder den wil van mijn Hemelschen Vadar geen haar van mijn hoofd vallen zal. Ook is het geen ijdel trotseeren van gevaren, dat ik medega, maar het is alsof eene stem in mijn binnenste zegt dat het nut tig is, wanneer ik mijn vader vergezel, en wel licht is er wat werk voor mij te doen." „Nn," sprak Chepar „indien ge zoo vast besloten zijt mede te gaan, doe het dan. Gij hebt nu tevens gemaakt, dat ook ik een besluit genomen heb. Ik zal een vertrouwd en voor zichtig officier in mijne plaats hier laten en ga nu ook mede. Het is ook best mogelijk dat uwe tegenwoordigheid gezegenden invloed heeft, op de soldaten, die anders nog al eens gewoon zijn ruw te werk te gaan." Worjl vervolgd

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1890 | | pagina 1