voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Vrijdag 13 Juni 1890.
€lnU-cücvotwtionaiz
Vijfde Jaargang N°. 224.
(3lVz&M>ia d
IN HOC SIGNO VINCES
W. BOEKHOVEN.
SOMllËL§»lJIi.
Alle stukken voor «Ie Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever.
De Steden-wet.
FEUILLETON.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentlën van 16 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur
Hiermede wordt bedoeld de wetsvoor-
dracht tot splitsing van de vijf groote
steden, die in strijd met het aangenomen
nieuwe stelsel van enkelvoudige districten
nog steeds als meervoudige te boek staan.
Toen in 1887 de Grondwet gewijzigd
werd, en daarmede ook het artikel, re
gelende de kiesbevoegdheid, verandering
onderging, heeft men op grontl van dat
gewijzigd kiesrechtartikel ook voorloopig
de voorwaarden van het kiesrecht nader
omschreven in een additioneel of bijgevoegd
artikel, dat gelijk met de Grondwet is
aangenomen.
Hit moest wel, omdat men natuurlijk
niet op eens alle organieke wetten, die
door de Grondwet noodig zijn geworden,
voor goed gereed kan maken.
Er moet later, dit spreekt vanzelf,
nog nader gehandeld worden over het
kiesrecht in liet algemeen.
Doch bij de voorloopigc regeling is ook
de kies label veranderd, en zijn alle dis
tricten, die, gelijk velen nog versch ge
noeg in het geheugen ligt, door de libe
ralistische bewindslieden zoo telkens en
zoo partijziek verknipt zijn en daardoor
al zeer ongelijk van grootte werden, en
kelvoudig geworden.
Alleen vijf groote steden maakten eene
uitzondering. Amsterdam zou 9 afgev.
naar de Tweede Kamer zenden, Rotterdam
5, :s-Gravenhage o, Utrecht 2 en Groningen
2. De liberalen wilden dat nu eenmaal zoo.
Een fatale zet, die met geen enkele
goede reden kon verklaard worden. Wel
poogde men dit te doen, door te zeggen,
(Slot.)
Ons pad was dan eens breed en hoog, dan
weder nauw en bekrompen. Aan beide zijden
zagen wij eene menigte versteende planten en die
ren. Wij konden ons daar echter niet bij ophouden,
want dan hadden wij verscheidene dagen noodig
gehad, om dat alles op ons gemak te bezien. Eu
zoo kwamen wij aan eene tweede beek, die echter
niet zoo breed was, en waar mijn gids mij op zijne
schouders door droeg, omdat er geen bootje aan
wezig was.
Van daar gingen wij eenige schreden verder,
toen wij weder aan een smal water kwamen, dat
tot aan het einde van de grot zich uitstrekte.
De weg werd nu zoo glibberig door de aan
houdende dampen en vochtigheid, dat wij met
de grootste voorzichtigheid moesten loopeu, om
niet uit te gigden. Toch doorwandelde ik met eer
bied en genoegen deze ingewanden der aarde, en
verlustigde mij in al de verhevene grootheid van
Gods schepping, totdat ik eensklaps een soort
van muziek hoorde.
W at is dat? vraagde ik den gids, waarop
deze mg antwoordde, dat ik het spoedig zien zou.
En toen wij vooruitgingen, werd het geluid al
zwakker en zwakker en loste zich eindelgk in het
gedruppel van nedervallende regendroppels op,
dat de stedelingen samen moesten stem
men voor dezelfde candidaten, omdat de
„éénheid van belang" dit vorderde. Maar
ieder begreep het onzinnige van die
bewering. Want vooreerst spreekt de
Grondwet wel van „geschiktheid en
maatschappelijken welstand", die de
kiezers moeten bezitten. Maar van „een
heid van belang" rept zij geen woord.
Ook weet ieder, dat de burgers het over
die „belangen" volstrekt niet eens zijn,
al wonen zij ook in dezelfde stad. Over
vloedig wordt dit bewezen door de diverse
candidaten, die de stedelingen stellen. Ter
wijl daar nog hij komt, dat de Kamerleden,
die uil de steden afgevaardigd worden, vol
strekt niet spéciaal voor de stedelijke belan
gen als zoodanig, maar wel terdege voor de
algemcene landsbelangen, voor liet generale
staatsbeleid worden uitgezonden.
Heel dat sprookje van „eenheid van
belang" heeft dus voor geen cent waarde.
Dit werd dadelijk wel doorzien.
Maar toch lieten de liberalen die meer
voudige districten bestaanzij stoorden
zich aan geen tegenspraak en ieder be
greep dan ook kostelijk goed, dat de
meervoudige districten alleen werden
vastgehouden, omdat de meerderheid der
kiezers in de groote sleden tot de liberale
partij behoort, zoodat het ongedeeld laten
in die steden een groot partij-voordeel
beloofde voor de liberalen.
Het spreekt dus vanzelf, dat nu de
meerderheid in de Tweede Kamer en ook
de Regeering is omgezetnu wij een
Ministerie bezitten, hetwelk aan alle on
recht zooveel mogelijk een einde wenscht
dat door de weerkaatsing van het geluid als een
muziek in de verte geklonken had.
Wij durfden echter niet dichter bij komen, om
te zien, waar die druppels vnn daan kwamen,
omdat onze lichten, al waren ze beschut, wel
licht door den regen hadden kunnen uitgebluscht
worden, en alleen in die duisterniswelke ver
schrikkelijke gedachte! Wij zetten onzen weg langs
den oever van dat smalle beekje voort en zagen
dikwijls zulke wijde openingen in den rotswand,
dat het scheen, dat daar nieuwe ruimten en grotten
waren, waaraan geen eind scheen te komen
totdat mijn gids mg voorbereidde op een van de
prachtigste punten.
En nauwelijks waren wij weder een paar minu
ten gegaan, of wij traden in een majestueusen
tempel, met prachtige gewelven, die op statige
pilaren schenen te rusten, en welke tempel uit
de hand van een kunstigen bouwmeester scheen
voortgekomen te zijn. En dat was ook zoo,
maar niet uit de hand van een aardschen!
Deze onderaardsche tempel, waaraan geen men-
schenkind gearbeid had, scheen mij toe de heer
lijkste bouwgewrochten der menschen in regelmaat
pracht en schoonheid te overtreffen.
Vol eerbied en vrees zag ik hier in de diepte
der aarde de majesteit en heerlijkheid des Schep
pers onthuld, en ik aanbad Zijne macht, die zich
zoo duidelijk hier vertoonde.
Verder gaande, geleidde ons de weg nair het
overige, deel der grot, waar de rots zich weder
zoo diep nederlaat, dat men eindelgk gedwongen
wordt, op te houden.
tc maken het wetsvoorstel lol splitsing
niet uit kon blijven.
Onze tegenwoordige Minister van Rin-
nenlandsche zaken is er waarlijk ook do
man niet naar, om alleen uit vrees voor
zure gezichten zulk een billijke weis
voordracht achterwege te laten.
En hoe houden zich nu de liberalen p
Geven zij nu gewillig en goedsmoeds
af, hetgeen zij sedert '87 onrechtvaardig
hebben bezeten?
Och neen, zij stribbelen weer tegen,
zoo hard als zij kunnen. Zij zoeken al
lerlei zwarigheden op.
Zoo b.v. beweren sommigen, dal de dis-
triclsvcrdeeling zou moeten wachten totdat
de definitieve kieswet in haar geheel klaar is.
Een ellendige uitvlucht, die nergens
grond vindt.
In liet straks genoemde addilioneele
artikel wordt alleen gezegd, dat de daar
gestelde bepalingen van kracht zullen
blijven (en dus ook de nieuwe tabel
dienst zal doen) «totdat de wel daarom
trent nader zal hebben beschikt."
Van een bepaalde wel wordt niet ge
sproken
De voorloopige bepalingen omtrent
kiesrecht en districtsverdeeling kunnen
dus ook hij gedeelten veranderd en voor
goed geregeld worden.
Verder komt de liberale partij weer met
haar „eenheid van belang" opdagen zij
moppert over de wijze van verdeeling, of
schoon nog wel Minister Heemstkerk's
indertijd (in 1887) gemaakte verdeeling ge
volgd is, om allen schijn van partijdigheid
le mijden enz.
Mijn gids wilde mij in deze laatste plaats nog
iets heerlijks en verhevens laten zien. Hij voerde
mij ter zijde en door eene opening van den rots
wand en vraagde mij, of ik er niet tegen op zag,
een wijle onder de rots door te kruipen, daar
deze de aarde bijna aanraakte.
Dit beantwoordde ik ontkennend; want gevaar
was er niet bij. Ik besloot dus hem te volgen en
goed acht te geven op zijne vermaning om op te
passen, dat mijn licht niet uitging.
En zoo kropen wij, op handen en voeten in
het natte zand vooruit, door de lage opening die
soms zoo nauw werd dat wij ons lichaam er haast
niet door konden dringen.
Toenwij dezen moeilijken tocht voleindigd had
den, zag ik iu de nabijheid eene steile hoogte, die
zoo verheven was, dat de rots zich als in een
wolk scheen te verliezen.
Wij stegen langs een pad, de rots op, en aan
beide zijden waren zulke afgronden, dat ik duizelde.
Toen wij eindelijk op eene ruime plaats op de
rots gekomen waren, waar ik vasten grond vond,
zeide de gids, dat ik nu eens stil eenige minuten
alleen moest blijven. Hij ging met zijn licht weg
en liet mij daar alleen staan.
Een tijd lang verloor ik hem uit het gezicht,
totdat ik eindelgk hem en zijn lichtje als uit een
afgrond, diep, ontzettend diep, te voorschijn
zag komen als een schoone ster weerkaatste het
licht zijne stralen, uit de diepte op.
Eenige minuten genoot ik dezenonbeschrijfelijk
schoonen aanbliktotdat mijn gids terug kwam en
mij op ingne beurt in d ezen afgrond liet neder-
Zoo houden de liberalen de Regeering
aan de praal. En dan komen zij haar straks
van achteren nog verwijten, dat zij zoo
schrikkelijk weinig doet.
Wie verfoeit niet met ons zulk een gebazel
en gebeuzel? Toch hebben wi j goeden moed.
De liberale partij als zoodanig moet bij
deze wctsvoordracht altijd wat verliezen.
0/ zij stemt toe, ook in de Eerste
Kamer, en dan verliest zij een lot hier
toe genoten voordeel, dat do andere par
tijen niet bezaten.
Of zij zet de Regeering den voet weer
dwars, maar dan verspeelt zij weer een aan
zienlijk deel van haar zedelijke kracht.
Want dit geloove men gerustzonder
cordate, verpletterende tegenspraak, zonder
grondige, afdoende weerlegging van de opge
raapte bezwaren, zal de heer Lobman zijn
wctsvoordracht niet laten afstemmen.
Do liberalen moeten het dus maar weten,
of zij met cere een slap achteruit willen, óf
met schande
Wij zijn benieuwd, wat ze doen zullen.
Sclioolzoi'g'.
De liberale vereeniging, die den verlei-
delijken titel draagt: „Het Nut van't Al
gemeen," heeft kort geleden haaralgcineene
jaarvergadering gehouden, en daar weer
druk gedelibereerd over de school belan
gen.
Men lamenteerde nog weer een weinig
over de nieuwe schoolwet. De voorzitter,
Mr. Mouthaan, zeidedal de Regeering
wel niet den bijl in handen genomen had,
om den „zoo krachligcn boom van het
openbaar onderwijs le vellen maar toch,
dalen. Toen ging hij naar boven en liet zijn licht
naai beneden stralen, terwijl ik het mijne met een
doek moest bedekken. Het was mij, of ik een
heerlijke ster zag opgaan, die door dikke nachte
lijke wolken doorbrak en het overtrof alles in
heerlijke schoonheid wat ik tot nog toegezien had.
Nu was onze reize voleindigd, en wij keerden
met moeite en tegenzin terug.
Op nieuw zagen wij den majestueusen tempel,
die wij vóór een uurtje verlaten hadden, opnieuw
hoorden wij de schoone muziek der wederkaatsen-
de regendroppelen en toen keerden wij langs
denzelfden weg weder terug, totdat wij het
daglicht weder mochten begroeten.
In eene wonderbare mengeling van licht en
schaduw naderden wij den uitgang van de grot
weder. De dag scheen hoe dichter, dat wij
daar bij kwamen aan te breken, en wij zagen
eindelijk de roode purperglansen des hemels, door
de opening duidelijker, totdat wij juist bij het
uittreden uit de merkwaardige grot de zon
in het westen zagen nederdalen.
E»en als bij al het aandachtige beschouwen der
heerlijkheid des Heeren, in de natuur ten toon
gespreid, moeten wij het den dichter nazeggen
»Wien niet de rede ontzonk, moet hier een God
aanbidden." En mogen wij ons voorrecht ootmoe
dig en dankend roemen, dat wg verwaardigd
zijn met de nog heerlijker openbaring van Gods
genade in Zijn eeuwigblijvend Woord, dat nog
bestaan zal, als de elementen en dus ook de
aarde, brandende zullen versmelten.