voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Vrijdag 7 Maart 1890.
Vijfde Jaargang N°. 210.
61 nti-oHevoUUionaiv
®lVce,M>lad
IN HOC SIGN O VINCES
Dank- en Huldeblijk aan Mr. Keuchenius.
J
W. BOEKHOVEN.
SOMMKLSniJIi.
Alle stukken voor dc Itedactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den SJitgcver.
Dr. A. lil l I'HK.
A. J. noot; O lilltli. Secretaris.
De wijziging in liet Minis
terie.
Ken homogeen Ministerie.
Aoor onze Scholen.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden 50 Cent, franco p. post
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER I
Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden hij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur
De Redactie van De Standaard, zich op heden voor dl uitvoering van de zaali
met Mr. L. VF. C. KEUCHENIUS in betrekking gesteld hebbende, ten einde zijne
wenschen desaangaande te vernemen, heeft van Z.Ed., onder hartelijke waardeering
harer bedoeling, de verzekering ontvangen, dat er zijns inziens in zijne houding
als Minister niets was, hetgeen hem eenige aanspraak zou kunnen geven op cenig
.dank- of huldeblijk, zoodat hij hiervan liefst wensclit verschoond ie blijven; maar
dat hij, nu reeds zooveler genegenheid bleek, zich niet onttrekken zal aan een
eenvoudig blijk van broederlijke sgmpathie.
De Redactie, zich geheel naar dezen wcnsch voegende, en in aanmerking ne
mende, dat de reeds ingeleekende bedragen voor zulk een beperkter doel ruimschoots
voldoende zijn, meent daarom de inzameling reeds op lieden, 1 Maart, te moeten
sluiten, ontler dankzegging aan allen, die in onderscheidene declen des lands zoo
bereidvaardig aan liure oproeping gehoor gaven. Voorts verzoekt zij aan de re
dactiën, die hare oproeping overnamen, ook dezen wcnsch van Mr. KEUCHENIUS
ter kennisse harer lezers te willen brengen. En noodigl ten slotte alle houders van
lijsten beleefdelijk uit, deze, met hel daarop gestorte bedrag, na aftrek van ge
maakte onkosten, zoo spoedig mogelijk aan haar adres te willen opzenden.
De Redactie voornoemd:
AMSTERDAM, 1 Maart 1890.
Over de aftreding van den heer Keuche
nius zullen wi j thans weinig meer zeggen
Het geval ligt er eenmaal toe. Met volle eer
gaal hij heen, en de S/amfaard-rcdaatie was
zeker veler tolk toen zij onze vrienden op
riep om den kloeken belijder, die voor de
eere Gods en het welzijn des lands reeds
zooveel miskenning en smadelijke bejege
ning verduurde, hij deze gelegenheid een
dank- en huldeblijk aan te bieden.
Niet alsof er aan zulk een voorstel geen
schaduwzijde ware. Die is er zeer zeker aan
te vinden. Kigenlijk slaat een Minister des
Konings, ook dan als hij spoedig met eere
aftreedt, te hoog voor het ontvangen van
stoffelijke huldeblijken. .Men kan het althans
zoo beschouwen, Kn ook is met een derge
lijk plan de eerste stap gezet op een weg,
dien men niet voortdurend zal kunnen be
treden, als andere óók zeer gecerde en ge
liefde bewindslieden uit den Kegeerings-
kring heen gaan. Maarde liefde zoekt
een uitweg, zij wikt en zij weegt niet lang,
maar zij grijpt aan en zet door, er kome van
wat wil. Ook dient wel in aanmerking ge
nomen, dal de lieer Keuchenius onder zeer
buitengewone omstandigheden zijn porte
feuille overgaf, daar hij in driedubbelen zin
hel slachtoffer werd van den revolutionairen
overmoed van een doel der liberalen.
Wie kan, neme dus hartelijk deel aan dit
dank- enhuldeblijk(l), en beruste voorts in
deze treurige zaak, gevende Gode in het ge
loof de verdere gevolgen over. Zóó alleen zal
men wij houden er ons stellig van over
tuigd in den geest van den ontheven Mi
nister zeiven handelen, die door's Heeren
t(l) De Standaard-redactie sloot de iuzamcliug reeds.
genade hooger glorie kent dan die van een
aardsche „Excellentie".
Maar wc zouden spreken over de verande
ring in het Kabinet.
Ongetwijfeld is de zetel voor Koloniën
thans zwakker bezet dan voorheen. Dit moet
wel. Welke groote talenten den heer Mac-
kay ook sieren, en zijn bekwaamheden zijn
groot, toch bezit hij natuurlijk niet die spe
ciale kennis van Indische toestanden, welke
den vorigen Minister eigen was.
Zien wij echter op het tegenwoordig Ka
binet in zijn geheel, dan zal de heer Keuche
nius zelfde eerste zijn oin te willen betuigen
dat het niet verzwakt is, en dat de porlc-
feuillle voor Dinnenlandsche Zaken thans
onverbeterlijk goed bezorgd is.
De heer De Savornin Lohinan is niet zoo
hekend onder ons volk als Dr. Kuyper, maar
zij die zijn sinds vele jaren met taaien ijver
doorgezetlcn politieken arbeid van nabij ga
desloegen, en vooral zijn mede-afgevaardig
den in de Tweede Kamer, weten uitnemend
goed, welk een schal van geestkracht en
werkkracht hun in dezen kampioen voor
onze volks vrij lieden en rechten gegeven is.
Wij koesteren dan ook van hel optreden
des heeren Lobman zeer hoogc verwachtin
gen. Hij het ontwerpen der wetten en heslui
ten, door hem aan te bieden, zal zeker zijn
scherpzinnigheid uitblinken, en bij hel be
antwoorden zijner aanvallers zal hij de
klaarste blijken geven dat hij zich beweegt
op vasten grond, naar een welgeordend plan
en met een verreikend en blik.
In één woord, de heer Lobman had, naar
zijn talenten gerekend, reeds lang Minister
moeten zijn De kleine liberalistische blaad
jes, die over hem spreken alsof bij vele ge
lijken had onder de beoefenaars der staat
kunde, toonen daardoor slechts hoe opper
vlakkig en onvolledig zij steeds kennis
namen van wat onze partij voortbrengt.
Ilij is „noch bekwaam, noch geschikt"
schreven enkele van die kleine napraters (1),
en gaven daarmede een doorslaand bewijs
van hun eigen ongeschiktheid om op politiek
terrein mede te spreken.
Dat de liberalen den heer Lobman prij
zen en verheffen zullen, vergen wij van de
liberalen niet. Daarvoor is de heer Lobman
hun een te beslist tegenstander en komt hij
te vrijmoedig met zijn overtuigingen voor
den dag.
Laat men hem dus vrij afschilderen als
een „drijver", als een „hartstochtelijk,
onverzettelijk man". Dal deert hem en dat
deert onze partij niet.
Wij welen nu eenmaal sedert jaren, dat
do niet-liberalen allen vol ondeugden zit
ten en de liberalen brave menschen zijn,
zonder hartstochten en zonder gebreken
Doch laat men niet ontkennen, dat de
heer Lobman iemand is van eminente gaven
en bekwaamheden.
Trouwens, de redactiën die iels bolee-
kenen, doen dal niet. Ja, zelfs de N. Rolt.
Courant, die vaak zoo vinnig is tegen de
geleerdste leiders onzer partij en die zeer
dikwijls de kieschc vormen uit het oog
verliest, waar het geldt de beoordeeling
van andersdenkendende N. Rotterdam
mer, die in de wildste volzinnen uitbarstte
bij de benoeming van Minister Keuchenius,
datzelfde blad zweeg toch bijna geheel
toen het optreden van den heer Lobman
hekend werd, - en zeide alleen, dat zij „niet
wist" of zij hel land geluk moest wenschen
met deze benoeming.
„Weet" de N. Rotterdamsche hel niet,
wij weten hel wel. Wij hebben er ons
hartelijk in verheugd, en hoe gegrond die
blijdschap was, zal straks gewisselijk
blijken.
Üns Ministerie is wel vervormd, maar
niet verzwakt.
(1) de „Maassluissche Courant", en „Onze Eilanden" No. 4-0.
De redactie van de Tijd vond hel niet
goed, dat de Standaard ging zeggen, dat
de Ministers het onderling wel niet eens
zouden geweest zijn over de oplossing dei-
crisis zij vond dit gevaarlijk, omdat dc
liberalen dan straks zich op dat blad zou
den beroepen, als zij wilden beweren, dat
het Kabinet niet homogeen is.
Men moet hierbij goed onderscheiden.
Ons Ministerie is in zooverre homogeen,
dat de gedragslijn der regeering in hoofd
zaak wel geteekend en aan alle Ministers
bekend zal wezen, en dat ook zij die met
de antirevolutionaire Ministers zitting na
men, zich bij dat plan hebben neergelegd.
Maar die homogeniteit heeft grenzen zij
wil natuurlijk niet beduiden, dat dc Ministers
bij onvoorziene omstandigheden, in do kri-
lieksle momenten niet eens een verschil
lend oordeel uitspreken.
Kn zij wil ook niet zeggen, dat de thans
regeerende acht ministers het in de begin
selen van staatsbeleid geheel ^ens zou
den zijn.
Dat kan niet, zoolang niet alle Ministers
antirevolutionair zijn.
Naar een bepaald program mogen de
heeren samen werken voor een tijd, het is
toch altijd een gemengd Kabinet.
Men zal ook wijs doen, hiermede steeds
te rekenen. Dan zal men zijn verwachtingen
van onze antirevolutionaire Ministers ook
niet te hoog spannen.
Want gewis, hel is een groote zegen,
dat vroeger een Keuchenius en nu weer een
De Savornin Lohman als Minister kwam
te zitten naast Baron Mackay. Maar deze
heeren. hoe beginselvast en voortvarend ook,
zijn altijd eenigszins, neen vee/zins gebon
den aan dc omstandigheden en aan liet ge
halte hunner ambtgenooten.
Zij kunnen dus niet alles uitvoeren wat
zij wel zouden willen. Juist de homogeni
teit eischl die beperking.
De Besturen van bijzondere scholen wa
ren tot heden nog in de onzekerheid hoe
te handelen ten einde het subsidie van
het Rijk te verkrijgen, waarop zij volgens
art. 54 van de nieuwe wet aanspraak heb
ben.
We hebben kort na de bekrachtiging
der wet door den Koning reeds enkele
inlichtingen gegeven doch dit kon slechts
onvolledig blijven, zoolang de uitvoering
van dat art. niet door den Koning zelf
was geregeld.
Thans is het desbetreffende Koninklijke
besluit verschenen en kan ieder nu weten
hoe te handelen.
De Besturen onzer scholen hebben op
twee zaken te letten.
Zij hebben eene opgave te doen aan den
districts- en aan den arrondissements
schoolopziener én eene aanvrage te richten
tot Gedeputeerde Staten.
Wat de opgave betreft, het Koninklijk
besluit onderscheidt hierbij gevestigde
scholen en scholen, die in den loop des
jaars worden geopend
yoor de eerste scholen geldt deze be
paling
Jaarlijks in de tweede lielffc der maand Januari
zendt het bestuur der bijzondere lagere school,
dat op de Rijksbijdrage, bedoeld bij art. 54bis
der wet tot regeling van het lager onderwijs
aanspraak maakt, aan den districts- en aan den
arrondissementsschool-opziener in wier ambts
gebied de school gelegen is, eene opgave
lo Van de namen, voornamen en ouderdom
van de op den eersten dag dier maand aan de
school verbonden onderwijzers, bedoeld in artt.
23 en 21 dier wet, met vermelding van de
akten van bekwaamheid, die zij bezitten en
tevens of zij aan andere scholen verbonden zijn
2o. van het aantal kinderen, dat op den
15den dag dier maand als werkelijk schoolgaan