voor de Zuid-Hoilandsche en Zeeuwsche Eilanden. Vrijdag 14 Februari 1890. Vierde Jaargang N°. 207. IN HOC SIGN O VINCES fllntt-ciïevoiviiionaizr ty/Veefi 0> (ad W, BOEKHOVEN. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aasi den Uitgever. \t erdraagzaamlieid. Uit de Pers. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgeveb MniMGLNEHJU. Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur i. Het woord verdraagzaamheid drukt een dcuyd uit, die althans in naam bij iicdcn van allerlei leeftijd en stand, en overtui ging en richting hoog in eere is, maar die helaas veel te weinig beoefend wordt. Het is een woord, waarmede, men wel veel in het wilde schermt, maar dat dik wijls slecht begrepen en jammerlijk mis bruikt wordt. Verdraagzaam zijn geldt bij ieder zede lijk en redelijk mensch als een aanbeve ling, terwijl onverdraagzaamheid als een schande of minstens als een groote zwak heid wordt beschouwd. Maar nu rijst dadelijk de vraag: ival is verdraagzaamheid, hoever moet zij gaan, wat moet men verdragen en waarom moet men het eene wel en het andere niet ver dragen Nu gevoelt ieder, dat wij ons mei hot stellen dezer vragen op geloofsgebied be vinden. Wat is verdragen Het kan wel niet anders beleekenen dan zekeren last dien anderen ons op de schouders leggen, te hunnen behoeve gewillig en zonder niur- mureeren te dragen. Natuurlijk zit er niet in opgesloten, dat men hot aanbrengen van zulke lasten billijk en goed vindt, maar wél geeft men er door te kennen, dat men met die anderen van en voor wie men iets verdraagt, te doen heeft en wil hebben, dat men niet op zichzelf staat in de wereld, want wie van en voor anderen wat draagt, is in zijn bewegingen en hou dingen lang niet vrij; hij moet zich daar door altijd in meerdere of riiindere mate beperken. (Vgl. II Cor. G: 4). Doch waartoe nu deze beperking p Zij wordt een deugd genoemdmaar in hoe verre is het beoefenen van deze deugd plichtmatig Het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt, hangt af van iemands geloof Dit spreekt toch wel vanzelf, dat als er geen Souverein in den hemel regeert, die ons op onfeilbare en afdoende wijze het weten, welke deugden wij te beoefenen, welke plichten wij waar te nemen hebben, dan is hier nergens een vaste band of grens te on tdekken. Hieruit volgt, dat de godloochenaars, als mede zij, die aan geen duidelijke godsopen- baring gelooven met andere woorden, zij allen die de Heilige Schrift als gezaghebbend verwerpen óf niet verdraagzaam zijn, óf in hun verdraagzaamheid nooit te vol trouwen. Dit wordt dan ook in hel leven der inen- scben maar al te duidelijk ondervonden. De aller-,,liefste" menschen overigens kunnen vaak hun haat, hun inwendige woe de nauwelijks verbergen, als zij in aanra king komen met lieden van gansch tegen overgestelde gevoelens. Inzonderheidloonen zij dit aan de christenen, die van geheel an dere beginselen uitgaan, liet wemelt van wereldsch verdraagzame lieden, maar die toch geen oprecht christen, die leefl naar zijn overtuiging en die vóór alles hel onzien lijke zoekt, kunnen verdragen. Melde verdraagzaamheid van den christen zeiven echter is het geheel anders. Hij is verdraagzaam uit kracht zijner wedergeboor te, door de vernieuwing zijns gemoeds. Het beginsel der liefde is hem ingestort, en dal maakt hem verdraagzaam. 11 ij weet bij erva ring hoe onuitsprekelijk verdraagzaam God zich jegens hem heeft betoond en nóg be loont. Hiervan gewaagt ook de Apostel Pau las, als hij de gemeente te lloine wijst op Jezus Christus, „welken God voorge steld heeft tot een verzoening, door het geloof in zijn bloed, lot eene betooning van zijne rechtvaardigheid, door do ver geving der zonden, die te voren geschied zijn, ouder de verdraagzaamheid Gods". (Hom. o'25). In het voorbijgaan herinneren wij hier, dat de verdraagzaamheid wel een deugd moet zijn, omdat zij tol de goddelijke eigenschappen behoort. (Hom. '2: 4). De verdraagzaamheid Gods berust, ge lijk wij zagen, op het offer van Golgotha, waardoor het heilig - recht Gods zijn loop behoudt, en tevens de liefde zich op het treffendst kan openbaren. Maar verdraagzaamheid en liefde zijn toch niet hetzelfde, merkt mogelijk iemand aan. En dat is ook zoo. Maar zij zijn zeer gevoelig aan elkaar verwant. Gelijk alle deugden, zoo hangt ook de deugd der verdraagzaamheid zeer nauw met an dere deugden saam. Eigenlijk vormen alle deugden één geheel. Zoo is het in het goddelijk Wezen, en zoo is hel ook in den mensch, gelijk hij rein uil Gods hand te voorschijn kwam, of in zooverre hij weer naar Gods beeld is hersteld. Hel in werken der zonde verstoort echter die har monie, en is telkens oorzaak, dal iemand te gelijk de eene deugd behartigt en de andere verzaakt. Alle deugden vormen één geheel. Dat wil zeggen, men kan inoeielijk voor elke deugd een bepaald gebied afperken en dan zeggen hier houdt nu de ééne deugd op en begint de andere. Maar wel zijn er deugden, van welke men gevoelt, dat zij zeer dicht bij el kaar liggen en andere, die weer wat verder van elkaar af liggen; of wellicht juister uit gedrukt, er zijn deugden, die men gemakke lijker en deugden die men moeiehjker kan onderscheiden, evenals dit b. v. hel geval is inel de kleuren van den regenboog. Zoo is er om een ander voorbeeld te nemen wel verband te vinden lusschen zuinigheid en liefde, maar wie zal ontken nen, dat dit verband lang zoo tastbaar niet is als dat lusschen verdraagzaamheid en liefde. Wordt vervolgd. DE CRISIS. De slag, aan Minister Keuchenius ioor de afstemming yan fzijne begrootiug toegebracht, voelt geheel de antirevolutionaire partij als op haar zelve gemunt. De vraag, of er van zijn optreden niet ver wachtingen waren gekoesterd, die dusver nog niet verwezenlijkt werden, treedt hierbij geheel op den achtergrond. Bleek uit het verleden van de Eerste Kamer, dat ze steeds en onverbiddelijk elk Minister van Koloniën, die niet vlug genoeg de bestaan de moeilijkheden uit den weg had geruimd, harerzijds tot heengaan gedwongen had, de zaak zou anders staan. Maar zoo is het niet. De Eerste Kamer hoeft eene lange reeks van jaren Ministers van Koloniën geduld en gesteund, die veel minder deden dan Keuchenius, en wat kennis van Indische toestanden en zorg voor Indische belangen aangaat, niet in zijn scha duw konden staan. Zelfs een Sprenger van Eyk, wiens bewind door elk kenner èn hier èn op Java als een ramp voor Indië wierd beschouwd, is niet door de Eerste Kamer afgemaakt. Atjeh en de Opinm zijn dus voorwendsels. Wat de bitterheid en verbolgenheid tegen Keuchenius heeft opgewekt en de stemming dei- Eerste Kamer beheerschte, was niets anders dan zijn uitkomen voor den Christus. Nu laten we den vorm, waarin Keuchenius dat soms deed, rusten. Onpartijdig en zonder aanzien des persoons heeft ook de Stand, daarop wel eens entiek ge oefend. Maar juist daaraan ontleenen we thans ook het recht, om te beslister voor Keuchenius op te komen. Had Keuchenius zijne Christelijke overtuiging onder stoelen of banken gestoken, noch om Atjeh noch om de Opium zou één enkele stem tegen zijne begrooting zijn opgegaan. Het karakter vau het gevelde vonnis laat dus geen zweem van twijfel over. Het. is het beginsel zelf der Antirevolutionaire partij, dat rechtstreeks is aangetast. Daarop rustte ons zeggen, dat Keuchenius niet kan en niet mag worden losgelaten. (Stand.) ALWEER STILSTAND. Hetgeen de Meerderheid in de Eerste Kamer durfde wageneen Ministriëelen zetel aan te tasten, een Raadsman dei Konings hetregeeven verder onmogelijk te maken, alzoo een zuivere revolutionaire daad, heeft onder meer gevolgen ook ditdat de zaken, die noodzakelijk moes ten behandeld worden, weer eenigen tijd moeten wachten. Weer een stilstand I En dat veroorzaken de mannen die zoo hard schreeuwden over hervorming hier, hervorming daar hervorming elders. Konden de ultra-liberalisten nu maar een zalfje voor de wond vinden Maar vooralkonden zij het volk van Neder land, het Christeliik deel des Volks, dat de meer derheid uitmaakt, nu slechts spoedig een gekleurde bril opzetten, om den val van deu heer Keuche nius aan de liefde der Liberalen voor Neutraliteit, Gelijke rechten, eerlijke Politiek en aan al der gelijke mooie deugden toe te schrijven. Maar de stem der Antirevolutionairen zal klinken en luid blijven uitroepen: Men durfde den Christen toe te voegen dat hij aan Godsdienst- waanzin leed. Nederlanders! Waakt! MEN JUICHT OVER KEUCHENIUS' VAL NIET. Van Liberale zijde hoort men geen juichtoon over de afstemming der Begrooting van Kolo niën door 20 leden der Eerste Kamer. Het schijnt, dat men bij de Liberalen dit niet verwacht had. Het feit overvalt zelfs de tegenpartij. De gevolgen, die het kan hebben, vreest men misschien. Zoetsappig wil men den overigen Ministers, vooral den Premier wijs maken dat het Kabinet door het uittreden van den heer Keuchenius sterker zal worden. Het liedje »Mijn liefje wat wil je nog meer wordt gezongen. Kennelijk heeft godsdiensthaat aan de Eerste Kamer alle berekening doen vergeten, en zij stemde een Begrooting af iets wat zij in geen 27 jaar deed. Minister Keuchenius heeft reeds zijn ontslag aangevraagd. Men verzekert, d.it het geheele Kabinet zich bij deze aanvraag om ontslag heeft aangesloten. Wij willen echter afwachten, en zullen nauwlettend toezien. Met de Standaard verwonderen we ons, dat geen enkel lid der Rechterzijde, (behalve de heer Van Zuijlen, die nog niet eens krachtig op trad) het voor den fel bestookten man opnam. Waarlijk dit had de heer Keuchenius van de Anti-liberalen niet verdiend. Arme Koloniënwaar alzoo de leer des Kruises niet gesteund mag worden door een Minister tegeu over de leer van den vatschen profeet. (liet N.) MAHOMED KONING Wij schreven laatst dat de protestantsche liberalen metterdaad beleden hebben dat Ma homed koning is. Niets valt ons gemakkelijker dan dit te bewijzen. In de eerste plaats wijzen wij op het feit dat in 1879 een Nederlandsehe generaal, een officieel regeeriugspersoon, die een Christelijke natie vertegenwoordigt, den eersten steen heeft helpen leggen van een Mahomedaanschen, dat is van een afgodischen tempel. En niet alleen werd hierbij handelend opgetreden, maar deze vertegenwoordiger van het Nederlandsch gezag riep, godslasterlijk genoeg, des Allerhoogsten zegen, den zegen van Allah, over dit afgodisch bedehuis in. Een tweede bewijs, hoe men zich in Indië onder liberale regeeringen tegenover de heidenen gedroeg, brengt de Graafschapper in herinne ring. 1878 kon men in liet Alg. Dagbl. v. Ned. Indië het volgende lezen Naar wij vernemen, is door den Ingenieur hoofddirecteur der Batavische Havenwerken op de plaats vau het spoorwegongeluk gisteren eene sedekah gegeven, waarbij verschillende karbouwen geslacht en de locomotief, die den ongelukkigen trein getrokken heeft, met bloed besprenkeld en geëxorciceerd werd." Wat dit bericht zeggen wil Er was een trein ontspoord en de heidenen schreven dit ongeval toe aan het feit, dat de duivel er in zat. En wat deed nu de overheid, vertegenwoordigd in hare liberale en moderne ambtenaren zij veinsde ditzelfde geloof, slachtte daarom een afgodisch offer, plengde op heidensche wijze dierenbloed en sprak eenige nietszeggen de tooverformules uit, dit alles om daarmede den locomotief te ontduioelen.» Wij zouden in de 3e plaats hieraan kunnen toevoegen den brief van gouverneur generaal v. Rees aan de Atjehers, waarin hij hun bedreigde

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1890 | | pagina 1