voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Eerste Blad.
Vrijdag 15 November 1889
Vierde Jaargang N°. 194.
£Wti- Sl&voiwtionait
ÏNHOCSIGNO VINCES
Dit nummer Destaat uit twee Bladen.
W. BOEKHOVEN.
§OHMEL§DIJH.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitg-ever.
Re Staats-taak
De vrijheid tot BETREKKE"
lil J li li neutraliteit op de
openbare school.
FEUILLETON.
DE ZWARTE RIDDER.
Studenten-schandalen.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
uitgever
Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur
De Tijddie uit de wordingsgeschiedenis
van de Grondwet van 1848, uit de Regee-
ringsmemorie van beantwoording omtrent
de schoolwet van '57, uit de over die wet ge
voerde Kamerdebatten, uit de uitvoering dier
wet en zelfs uit het bescheid van den minister
Thorbecke daaromtrent weet af te leiden,
dat de „nèutraliteit" slechts in betrekkelij-
ken zin behoeft gehandhaafd te worden op
de openbare lagere school, 1) zoodat b. v.
het bijbellezen en behandelen der bijbelsche
geschiedenis op scholen met uitsluitend pro-
testantsche kinderen en het uiten van room-
sche begrippen op scholen met onvermengd
katholieke kinderen wel geoorloofd zijn, of
schoon het kwetsen der godsdienstige begrip
pen van wie ook steeds verboden bleef,
schrijft o. a.
„Maar tussehen bet kwetsen van andermans
1) De schoolwet van 1878 heeft aan de richting van het openbaar
onderwijs niets willen verandereu. Zooals de Minister Kappeyne
zeide, was zijn doel alleen: paedugogische verbeteringen aan te
brengen. Voor de uitlegging der woonden„eerbiediging van de
godsdienstige begrippen van andersdenkenden" beriep hij zich op
hetgeen daaromtrent in de gewisselde stukken van 1848 voorkomt.
Hij noemde de destijds door de Regeering gegeven uitlegging d e
officiëele, waarin de Kamer heeft berust.
een verhaal.
Toen wendde zich de zwarte ridder tot Gi
deon en zeide, terwijl hij zijn vizier opensloeg
en een doordringenden blik op den ouden
wierp. „Herkent gij mij, Gideon V Ik ben de jon
geling dien gij op de puinhopen van Linnewarde
gevangen naarnt. Vijf jaren heb ik te Moskou
in keteuen gezuebt, een onderaavdsche kerker
was mijn verblijf, hard brood en stinkend wa
ter mijn voedsel, maar ik bleef leven, en wist
mi)ne bewakers te ontsnappen. Wraak, niets
dan wraak, was van toen af mijn gedachte.
Wraak aan Rusland, maar bovenal aan Gideon
Mestushew. Zeg, herkent gij mij nu
Allen zwegen.
„Daar ik zie dat gij mij geen beker wijn
aanbiedt zal ik zelf dien nemen, maar geen be
ker waaruit een Rus heeft gedrouken zal ooit
mijn lippen bezoedelen. Dit is mijn beker," dit
zeggende, trok de zwarte ridder zijn ijzeren
handschoen uit, schonk dien vol, ledigde hem
met lange teugen en wierp daarna den hand
schoen Gideon in bet gelaat, terwijl bij tan
denknarsend zeide »daar wreedaard!"
Dat was Gideon te veel. Hij richtte zich in
zijn gebeele lengte op, schudde de grijze ha-
begrip en bet gemoedelijk uitspreken van
eigen overtuiging ligt een groot onderscheid.
Dit laatste kan zeer wel plaats hebben zonder
iemand te kwetsen, ook in de school, als bet
kind wiens geloofsbegrip van bet onze ver
schilt, daar niet bij tegenwoordig is".
Deze redeneering vinden wij niet hel
der, en wij zijn het er ook niet mede eens.
De redactie stemt zelve toe, dat ook zij die
buiten de school zijn volgens de wet niet mo
gen gekwetst worden door het onderwijs in
de school.
Komt nu slechts de vraag: hoever kan
men dan met het onderwijs gaan eer ande
ren (zij het dan ook buiten de school) er zich
door „gekwetst" rekenen?
Niemand zal die grens op een algemeen
bevredigende wijze kunnen aangeven.
De Tijd legt het woord „kwetsen" uit in
den zin van „niet bespotten". Maar de betee
kenis van het woord is ruimer, en doelt op
heel wat meer.
De godsdienst, dien naam waard, is een
zaak des harten. Wie dus weet of verneemt
dat er op een openbare school leeringen ver
kondigd worden die hij voor zielverdervend
acht, al is het dan ook, dat zij „gemoedelijk"
worden uitgesproken en in de a/wezigheid
zijner eigen kinderen, die kan zich wel ter
dege „gekwetst" gevoelen in zijn eigen ziel".
En dit is 't wat de wet toch wilde voorkomen
Zeker, wij weten wel, dat de liberale
schoolopzieners en hoogere autoriteiten on
der de wet van 1857 zoowel als onder die
van '78 heel wat „gedienstigheden der prac-
tijk" hebben toegelaten, dat zij heel wat af
wijkingen van de letter der wet door de vin
gers hebben gezien; doch dit bewijst slechts
hun politieke kansberekening ol hun verkeer
de opvatting van den godsdienst of hun on
verschilligheid, maar het bewijst niet de ge
zonde en eerlijke uitvoerbaarheid van het
wettelijk voorschrift.
ren, en sprak met een van woede bevende
stem„Ik ken u niet vreemdeling, en ik wil
uw naam niet weten, verachtelijke roover 1 Wat
ik gedaan beb, deed ik, omdat mijn plicht bet
injj gebood. Denk niet. dat gij mij door uwe
zwarte wapingrusting schrik aanjaagt. Ik weet
wel, dat velen voor u sidderen en alleen uw
naam schrik aanjaagtik weet het, dat dorpen
door u verwoest, weerlozen vermoord, schat
ten geplunderd zijndat gij met uw bende
de wegen onveilig maakt en een eerlijk ge
vecht met de troepen vermijdt en ontwijkt.
Doch Gideon vreest u niet. Hij heeft honderden
Duitsehers in bet zand doen bijten. Ware ik
gewapend, waarlijk gij zoudt deze zaal niet ver
laten zonder dat een van ons beiden overwon
nen en een lijk was. Geef mij een zwaard.
Daar ellendige roover," bierbij wierp hij den
ijzeren handschoen met zulk een kracht in bet
gelaat van den zwarten ridder, dat dezen bet
bloed uit den neus sprong.
De ridder brulde van woede, en trok een
doek om bet bloed te stelpen. Toen schonk
hg nogmaals zijn handschoen vol wijn, ledigde
dien, en sprak: »Ja, ellendige Rus! Wellicht
zoudt gij in een eerlijk tweegevecht willen
sterven maar dat was te veel voor u. Ik zal
u slachten als een hond, maar niet bier, op
de plaats, waar ik mijn dierb'ren verloor. Dat
ik de troepen, die tegen mij werden afgezonden,
vermeed, was, omdat ik leven wilde voor de
wraak, ja, voor die alleenGij zult het laatste
O ja, als het waarlijk was zooals de Tijd
meent (of voorgeeft te meenen) dat in 1857,
toen de keuze stond tussehen de gezindheids-
school en de gemengde school, de laatstge
noemde „is gekozen om voor de ongeschon
denheid van het geloof en den godsdienstzin
der kinderen te waken", dan ware er voor
zulk een opvatting der wet als welke de Tijd
voor de goede houdt, nog veel te zeggen.
Doch in dat geval zouden de liberalen be
hoorlijk onderzoek gedaan hebben naar het
geen er voor het ongeschonden bewaren
van „het geloof en den godsdienstzin" door
de dragers zeiven van dat geloof en dien
godsdienstzin werd noodig geacht. En dan
zouden zij al spoedig tot het inzicht gekomen
zijn, dat de gezindheidsscholen door velen
onontbeerlijk werden geacht, en dat derhal
ve de Overheid het onderwijs zooveel moge
lijk aan de ouders moest overlaten.
Doch dat hebben zij niet gewild. Zij libera
len, zij alleen zouden zeggen hoe het was en
hoe het moest. Zij droomden van een gods
dienst boven geloofsverdeeldheid, zij maak
ten het geloof ondergeschikt aan de ver
draagzaamheid, zij wilden de waarheid ach
ter den vrede laten aanloopen, en meenden
in dit gedachtenverband dat het kweeken
van maatschappelijke en christelijke deug
den, ja zelfs hier en daar het voordragen van
bijbelsche geschiedenis wel kon geschieden
zonder kwetsing van andersdenkenden.
Allen anderen godsdienst, alle positief
christelijke opvoeding werd reeds door de
schoolwet van 1857 voor goed buitengeslo
ten. Deze zou de natie verdeelen, en zij
moest één blijven in het aankleven van „de
verdraagzaamheid boven alles", dus één in
de liberale leer! Of nog korter gezegd, het
was in '57 en later de bewuste of onbewuste
toeleg van de schoolwetmannen omhetland
te liberaliseeren. Wie de wet anders opvat,
wringt haar uit haar historischen samenhang.
offer zijn dat door mijn staal valt. Uwe uren
zijn geteld. Hewat gelukkig, u te overval
len, terwijl gij ongewapend met uwe vrienden
bet verlovingsfeest van uwe doebter viert. Ik
boorde zulks te Moskou, en spoedde mij met
mijn mannen naar uw afgelegen kasteel. Mijn
wraak zal zoet zijn. Herrinnert gij u, Gideon 1
de belegering van Linnewarden De muren
der stad waren gevallen, omdat gij met groote
overmaebt kwaamtde onzen badden gestre
den als leeuwen, voor altaar en vaderland, ie
der bewonderde bun moed, alleen gij niet, wree
daard Op uw bevel werd buis aan huis ge
plunderd en uitgemoord, daarna gaven uwe
soldaten ze aan de vlammen prijs. Is dat bet
werk van een krijgsman O, als ik aan dien
tijd denk, dan bruist mij bet bloed eens zoo
sterk door de aderen. Gij kwaamt ook in onze
woning. Wat bate bet, dat wij weerlooze vrou
wen en kinderen verdedigen. Ik streed nevens
mijn vader zijn zwaard droop van bet bloed
der verslagenen. Iedere slag, dien hij deed.,
was raak met een ijzeren knods verbrijzeldet
gij zelf bem de hersenen. Ik werd gebonden,
en moest het machteloos aanzien, dat mijne
moeder zich op bet lijk van mijn vader wierp,
en bet met kussen bedekte. Ben uwer soldaten
stiet baar bet zwaard in de borstmijne zus
ter onderging gelijk lot, nadat zij eerst gru
welijk mishandeld was, en nog waart gij, wree
daard niet voldaan. De zuigeling, die nog geen
onderscheid wist tussehen rechter- eu linker-
In zooverre de relatieve of betrekkelijke
neutraliteit bij de wet of door haar uitvoer
ders is toegestaan, geschiedde dit in het
voordeel der liberalen; geschiedde dit om
de gemoederen tot zwijgen te brengen; ge
schiedde dit om het gevoelig onderscheid
tussehen de godsdiensten uit te wisschen, en
om één wegblaasbaren godsdienstvorm aan
alle landgenooten op te drukken.
Ook vergete men hierbij niet, dat, al was
het dan geen bijbellezen, de betrekkelijke
„neutraliteit" in elk geval wel moest toege
staan worden, eenvoudig omdat het werke
lijke leven spot met alle pogingen om absoluut
neutraal te zijn. De Minister Kappeyne zelfs
noemde het een onmogelijkheid dat de gods
dienstige overtuiging van' den onderwijzer
geheel verborgen zou blijven, wanneer het
aankomt op de zedelijke opvoeding der
jeugd, omdat de vraag icaarom niet buiten be
schouwing kan blijven bij het opwekken tot
de deugd. Het verlof om „betrekkelijk neu
traal" te zijn, is dus niet groot.
Maar hetzij men nu tracht absoluut neu
traal te zijn in de openbare school óf slechts
betrekkelijk neutraal wil wezen, in beide ge
vallen wordt er ergernis gegeven aan an
dersdenkenden; en daarom is de Staatsbe
moeiing met het onderwijs altijd slechts in
zooverre goed te keuren als de ouders den
plicht der opvoeding verwaarloozen.
I11 verscheidene persorganen werd dezer
dagen het verregaand onbetamelijk gedrag
van vele studenten besproken, en naar het
geen zij uit ds studentenwereld al zoo mede
deelden, moeten wij zeggenwaarlijk, het
is hard noodig, want er moet aan die schan
dalen een einde komen.
Dronkenmans- of ontgroeningspartijen
houden, rustige burgers overlast aandoen,
bellen moeven, huur- of reclameplankjes
hand, die door bet moordend staal van het
natuurlijke voedsel was beroofd, die kleine
werd tegen de steenen verpletterd. Ik zag wel
dra de vlammen uit het ouderlijke huis, waarin
ik geboren was, waarin ik zoovele gelukkige
jaren sleet, ten hemel stijgen. Het was, alsof
hun geknetter mij toeriep Wraak Wraak
Ja, wraak een ander woord ken ik niet, en
niet alleen werden de woningen der burgers
vernield maar ook de heiligdommen waren u
niet heilig. Hebt gij den tempel des Heeren,
waarin vrouwen en kinderen eene wijkplaats
zochten, niet met eigen band in brand gesto
ken, zoodat allen omkwamen, en toen de gees
telijke, de eerwaarde oude, die een vriend was
van ieder, die bem kende, tot u kwam om ge
nade voor bet heiligdom en de weerlooze af
te smeeken, toen staken uwe soldaten hem
de oogen uit, en geeselden bem met roeden,
totdat hij bezweek. Waart gij toen gevallen,
het ware gelukkig voor u geweest 1 Nu zal
uw einde ontzettend zijn. Ik zal mij verlusti
gen in uw doodstrijd, monster, ellendeling
dat ik een roover ben is uw schuld." De woor
den stikten bijna in de keel van den zwarten
ridder zijn woede was ten top gestegen. Hij
trad op den oude toe, die sidderend op de ta
fel leunde, en gaf bem een slag in bet gelaat.
„Hier, Wolf eu Mavtijn bind den schurk gij
weet waar gij hem brengen moet. Gij staat
met uw hoofd borg voor bem."
Wordt vervolgd.)