Week blad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Vrijdag 20 September 1889. Vierde Jaargang N°. 186. IN HOC SIGNO VINCES Wat liefde vermag. W. BOEKHOVEN SOimKLSDIJK. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. Re sociale quaestie. FEUILLETON Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nximmers 5 Cent. uitgeveb Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgkver ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur I. (HAAR OORZAKEN.) Er is onloochenbaar zeker een sociale quaestie en dat zij in onze dagen bijzonder drukt, moet wel worden afgeleid uit de vele klachten over broodgebrek en werkgebrek, over de harde behandeling, schraap- en woekerzucht eenerzijds, en over ongehoor zaamheid en traagheid anderzijds, en vooral ook uit den snellen aanwas der socialistische partij. Wij willen thans eens wat nader de oor zaken van de sociale quaestie gaan opsporen. Men kan deze onderscheiden in meer uit wendige en meer inwendige oorzaken. Onder de uitwendige oorzaken zijn te noemenie de meerdere verstandsont wikkeling der lagere volksklasse, waardoor zij zich meer dan vroeger kan doen gelden 2e het toenemend gebruik van stoomma chines, waardoor veel minder arbeiders noo- dig zijn dan eertijds en bovendien hun werk over het geheel genomen veel minder in tel is, zoodat de kapitalisten zich veel min der dan vroeger afhankelijk van hen gevoe len en 3e de toenemende overbevolking, die, zooals „Ons Program" zegt, „ontstaan (is) tengevolge van de meerdere productie en gereeder distributie der waren, en bevor derd door korter oorlog, minder heftige epi demie, luchthartiger zeden en betere krijg- iène, de beschikbare werkkracht oneven redig vermeerderd heeft en de monden meer maakte, dan de oven brood leverde om ze te voeden". De voornaamste en meer inwendige oor zaak is echter de invloed van den revolutie geest, die zich in grover en deftiger vormen In een der Zwitsersche dorpen woonde een boer, die God en zijn naaste liefhad. Hij was met tijdelijke goederen gezegend en daar zijn land een goeden oogst had opgebracht, zoo waren zijne schuren en zolders tot boven toe gevuld. Terwijl hij des avonds eens rustig een pijp zat te rooken, kwam zijn buurman binnen zeggende „Een dief is op den zolder uwer schuur bezig, maar ik heb den ladder weggenomen, langs welken hij er opgeklommen was. Zoo gij er nu zelf opklimt hebt ge hem zeker". „Welzoo, dat is een vreemd voorval", sprak de boer. Meer zeide hij niet; van nature was hij een koelbloe dig man; ook nu vertoornde hij zich niet, maar nam een lantaarn ter hand en giug zoo naar den graanzolder heen den ladder op. Daar stond werkelijk de dief, in de grootste benauwdheid en zoo wit als een doek, toen hij den eigenaar zag. Hij wilde spreken, maar hij kon geen woord uitbrengen, een zak met graan stond naast hem, want hij was op het punt geweest, van er mede heen te loopen. De boer sprak „goeden avond, vriend dat is een laat bezoek, dat gij mij brengt. Gij hadt op een beter uur van den dag bij mij kunnenkomen. Kom nu met mij naar beneden in mijn woning". De dief scheen geheel van zijn zinnen beroofd; hij was verstomd. Toch volgde hij den boer, voordeed eu die in onze eeuw meest den toon aangaf. De geschiedenis kent vele revolutiën of staatsomwentelingen. Maar als wij spreken van de revolutie, dan denken wij aan die geheel eenige omwenteling, welke op het laatst der vorige eeuw in Frankrijk is be werkstelligd en die haar schokken aan ge heel de beschaafde wereld heeft medege deeld. Deze revolutie werd opgewekt door de lichtzinnige, en ontuchtige geschriften van een Voltaire, Condillae, Montesquieu en de encyclopedisten, door de schaamtelooze pre diking van het natuurevangelie, en was gericht op enkel stoffelijke doeleinden. Haar geestelijke vader, Rousseau, een zeer onze delijk man, ging uit van de stelling, dat al wat de mensch gevoelt, goed is, en dat de oorzaak van al het bederf onder de menschen moet gezocht worden in de inrichting van den Staat. Hij had een zeer groot verstand en betoogde in een uitgebreid werk, dat het volk souverein in het land moest wezen, dat alleen het natuurlijke recht van bestaan heeft, dat de mensch van nature rein en vrij is, om te doen wat hij wil. Noch God noch meester behoefde te worden erkend. Wat het menschdom in den weg stond, moest het maar omverhalen, het moest terugkeeren tot den oorspronkelijken natuurstaat en dan alles geheel naar eigen welgevallen inrich ten. 't Spreekt vanzelf, dat zulk een onbesuisd instormen op het historiscli gewordene he vige botsingen teweegbracht. Het ging van erger tot erger. De dwepers met de valsche vrijheidsbegrippen werden steeds razender. Neen, zij lieten het niet bij woorden, maar door geheel Frankrijk heen weigerden de die reeds naar beneden ging, maar den zak met graan liet hij boven, gelijk licht te begrijpen valt. „0riep de boer, „breng den zak met graan mede naar beneden". De dief weigerde dit. „Neem den zak gerust", ging de ander voort, „want het is mijn graan niet. Draag hem meê". ,,'t Is het uwe", stamelde de dief. „Neen", ant woordde de boer, „het behoort den Heere toe" die het mij alles geleend heeft. Gij besteelt mij niet maar den Heere. Kent gij het achtste ge bod wel?" De dief streefde geruimen tijd tegen, maar eindelijk, hoe hard het hem ook vallen mocht, werd hij gedwongen den zak op te ne men en beneden te brengen. Al bevende kwam hij met zijn last in de keuken van den boer. „Yrouw riep deze, „zet eens gauw wat brood, boter en een kruik bier op de tafel, want hier is een gast". De vrouw groette hem vriendelijk, dekte de tafel en bereidde hem een avondeten. Maar de gast had geen trek tot eten en drinken. „Kom begin toch, mijn vriend, het zal u goed doen", sprak de boer. Maar de gast schudde met het hoofd; het was hem onmogelijk, vooral daar de boer er hem zoo gastvrij toe drong. Eindelijk toch kon hij niet langer weerstand bieden, en langzamerhand werd zijn toestand minder onaangenaam want de boer sprak met hem gelijk men met een' vriend spreekt. Hij vroeg hem naar zijn vrouw en kinderen, en de andere verhaalde hoe groot zijn nood was. De gast had gegeten en wenschte zich zelf nu vele mijlen ver, maar hij wist niet hoe hij weg zou komen. Toen sprak de boer„Wilt gij van nacht bij mij blijven Het is buiten zeer don- revolutionair gezinden feitelijk gehoorzaam heid aan de overheid; zij bestormden de bas tille, zijnde een geduchte vesting voor staats gevangenen in Parijs (in de 14e eeuw ge bouwd) en wierpen haar omverzij verdre ven den koning uit zijn verblijfplaats, namen onder aanvoering van Robespierre, Danton en Marat de teugels van het bewind in han den hieven de kloosters op, verklaar den de koninklijke domeinen en de geeste lijke goederen tot nationaal eigendom, brachten naar goedvinden papiergeld in om loop, dwongen den koning om een nieuwe constitutie te bezweren en later om den oor log aan Oostenrijk te verklaren, wierpen vervolgens het geheele koningschap omver, vielen op het koninklijk paleis aan, verwek ten de vreeselijkste bloedtooneelen en ver klaarden (het was in x 792) het Fransche rijk tot een ondeelbare republiek. Ten slotte ont hoofdden zij hun vroegeren koning (Lode- wijk), en diens gade, voerden een revolutio naire regeering en revolutionaire rechtbanken in, namen zelfs een nieuwe tijdrekening aan, schaften den christelijken godsdienst af en bevalen een godsdienst van de rede. Dezelfde revolutiejecst nu, die in Frankrijk zulke vreeselijke moordenarijen teweeg bracht, werkte ook in ons land door en trachtte ook hier, ofschoon op veel voor zichtiger wijze, de ordeningen Gods onderst boven te keeren. Zij bleef zoowel in Frank rijk als daar buiten doorgisten. Welke nood lottige vruchten men ook van de revolutie had gezien, haar beginsel hield men vast. Alleen zou men nu voortaan wat kalmer te werk gaan en de menschen buiten God en godsdienst om tot geluk en welvaart bren gen. Vooral in ons land wilde men het sedert 1815 bedaard aanleggen. Het toen reeds ker en de weg is slecht. Gij zult een goed bed hebben; maar gaat gij liever heen, zoo kunt gij dit ook vrij doen". Ik zou het liefst huiswaarts keeren, antwoordde de dief. „Nu, doe wat ge wilt", sprak de boer. „Ga dan, en God zegene u!" De dief groette hem en wilde ijlings heen gaan, toen de boer hem nog even tegenhield met de woorden „Gij vergeet uw zak graan mede te nemen, ik wil niet, dat gij dien ach- terl aat". De man, geheel beschaamd, zocht zich hier tegen te verzetten, maar de ander hield aan, zeggende: „Neen, neen, ik blijf bij mijn woord. Gij hebt het graan gestolen en nu durf ik het niet weder terug nemen, want op gestolen goed rust geen zegen". Hoe zeer de dief smeeken en zich verzetten mocht, het hielp hem niets. Hij vroeg om vergiffenis; nimmer, nimmer zou het hem weder gebeuren; maar de boer antwoordde: „Ik heb u niets te vergeven vereffen uwe zaak met den Heere, dien gij beleedigd hebt. Hij alleen, kan uw zonden vergeven". Hoe hard het hem vallen mocht, de dief moest zijn' zak huiswaarts dragen. Vóór een uur had hij niet kunnen vermoeden, dat het hem zoo zwaar zou gevallen zijn. Ook was het niet de zak, die hem zoo zeer woog, maar de last van zijn geweten. Gansch alleen liep hij door den donkeren nacht, en toch was het, als sprak er iemand met hem. En werkelijk was Cr Eén die met hem sprak; doch geen mensch; het was de levende God. Den volgenden mor gen schemerde het ter nauwernood, toen er bij den boer aan de deur geklopt werd. De boer j deed open, en daar buiten stond geen ander opkomend liberalisme tooide zich zelfs in een vroom gewaad. Het was volstrekt niet afkeerig van den godsdienst, o neenmaar men moest niet zoo bespottelijk overdreven zijn; het verstand van de menschen moest wat meer ontwikkeld worden en dan moest men niet over godsdienst beginnen als er staatszaken te doen waren. Nu is van den beginne aan de revolutie partij verdeeld geweest. In Frankrijk werden de republikeinen in 1792 reeds onderschei den in de hevige, doldriftige bergpartij en de Girondisten of vlaktepartij, die meer ge matigd en beschaafd was. In ons land kreeg men in den loop van de eerste helft dezer eeuw ook twee hoofdgroepen onder de re- volutionairgezinden, nl. de conservatieve partij of de partij van behoud en toegeving, en de liberale partij of de partij van voor uitgang of verzet. Thans echter heeft men wel vier revolutie partijen ten minste als men de conservatie ven, die deels naar de liberalen zijn over gegaan en deels tot de overtuiging kwamen dat zij bij de antirevolutionairen behoorden, nog medetelt het zijn dan de conserva tieven, de liberalen, de radicalen en de so cialisten. Al deze partijen staan op den bo dem der revolutie, zij hebben éénzelfden wortel. En hoe gematigder, hoe conservatie ver zich nu de revolutiepartij voordoet, des te gevaarlijker is zij; want op die wijze kweekt zij valsche gerustheid en zet inmid dels haar ondermijnend werk voort, ook al doorziet zij ditzelve niet- De conservatief of gematigde liberaal is soms bang voor de ge- volgtrekkkingen van zijn eigen beginselen; maar toch kan hij er niet aan ontkomen, het ligt er eenmaal inHetgeen hij zelf nog ver foeit, voeren straks zijn partijgenooten of na dan zijn1 vriend van den vorigen avond. „Van waar komt gij vroeg hij hem, „en waarom zijt gij zoo vroeg hier „Ik heb geen rust", antwoordde de dief, „ik werd naar u heen gedreven. Den geheelen nacht deed ik geen oog toe. Ik ben er zoo beschaamd over, dat ik u heb durven bestelen. Hoe heeft de duivel mij zoozeer kunnen ver blinden, dat ik tot deze zonde vervallen ben. Vergeef het mij en wil het vergeten". De boer leidde hem naar zijn kamer, zat daar met hem neder, sprak ernstig met hem over de bedor venheid van ons hart, hem tevens aanwijzende, hoe ellendig de zonde ons maakt en hoe niets dan het vreeselijk oordeel en de eeuwige ver doemenis den zondaar wacht, indien hij zich niet bekeert. Hij opende Gods Woord en las hem het gedeelte voor, waar geschreven staat, dat geen dieven het koninkrijk Gods beërven zullen, en verkondigde hem daarop den Zalig maker der zondaren, die ook hem van den eeu wigen dood konde en wilde redden. Van dit oogenblik af werd de gewezen dief dikwerf bij den boer gezien. Ook zag men hem geregeld in het huis des Heeren. Eene groote verandering was in zijn geheele leven merkbaar. In dezen goeden weg volhardde hij, bleef getrouw en strekte tot een voorbeeld van hetgeen de genade des Heeren vermag, die uit zondaren kinderen Gods maakt. Na verloop van een jaar vatte hij moed, en deelde het geheim zijner bekeering mee. „Die boer," zeide hij, „was mijn prediker der gerech tigheid; ik bestal hem, inaar hij verrijkte mij, en was in de hand des Heeren het middel, om mij van het verderf te redden.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1889 | | pagina 1