Christelijk Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Vrijdag 5 April 1889. OUDE TONGE. Vierde Jaargang N°. 162. IN HOC SIGN O VINCES xk 23, JRDAM. J 1 iim W. BOEKHOVEN. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te Kenden aan den Uitgever FEUILLETON. li SöiMÉillji HET 2WAETE ÖALEISCHIP E. A.-GLYPEIOS. caansche Orgels ii gehoord te zijn al over de over dezelven. rening Terkoclit erden, die voor en van levering Vooruitgang ede en Overflakkee. 1 April 1889. ellevoetsl. :i. 5,30 nam. 3,15 uur. 6,45 4,30 Stellendam 10,30, nam. 5.30 uur. 11,—, 6,— PASSAGIERS, rra. 9,uur. 9,45 ansluiting met de stoom- ,11 eu 5,30 uur, eu van LTN "OOT. m, (Raderboot.) Rotterdam. 'ag voormiddags 5,uur nderdag 6,uur dag 6,30 dag namiddags 2,uur. eu 25 April. STOOMBOOTDIENST.) ddelharnis. 8 en nam. uur. Diu»- m. 8 uur. 1 uur. Dinsdag voorm» 3 uur. INTERDIENST. Rotterdam. g 'b morgeus 4,30 ure. - 6,30 g Donderdag, '8 namiddag 1,45 ura. MAASNYMPH de 1 April. dam. 11 eu namiddag 5,30 u. 11 r 5,30 jO, 11,30 eu nm. 6,— u, "0, 11,30 6,— LUIS. g 1,30, 3,30 «n 6 a. en lialf uur later. ure, mm. 1,30 en 6 urt. eeu half uur later, rboofc. Rotterdam, Yoorm. 8,-— Hellevoettluis geschieden en te Nieuwesluis, en zijn ag van goederen. Winterdienst. Sept. 5,15; Zaterd. ongev. 6,50 aandag en Dinsdag via. 6, rijdag rm. 7,10, nm. 2,30 vm. 8, nm. 3. iusdag vm 5,80Wo'ansd nd) vm. 5,45. aterdag nm. 2. op werkdagen des vim 3. iusdag mm. 1,30, Wotns- aand zal »Oude Maa II' erdam vertrekken, "g en Vrijdag: Oud-Beierland vm. 7. k nm. 1. (Raderbooten). am. Maart. ao ROTTERDAM 30 vm. 10,45 u. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nummers 5 Cent. NOUMELSDIJIi. Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur -jjf De militaire quaestie. Het aantal kolommen in den jongsten tijd door de Roomsche bladen over de quaestie van den persoonlijken dienstplicht gevuld, is schier niet te tellen. En toch hebben wij er weinig nieuwe denkbeelden in ontdekt. In hoofdzaak kwamen al die stukken op hetzelf de neer en strekten zij om te betoogen, dat een leger van vrijwilligers zooveel beter zou zijn dan een door dwang geworven leger, dat het leger door de plaatsvervangers niets minder in gehalte wordt dan zonder plaats vervangers, dat het kazerneleven zoo ellen dig en verleidelijk is, dat het ten slotte toch niets geeft of wij al een uitgebreide legeror- ganisatie hebben, omdat ons volk nu een maal toch niet is opgewassen tegen de groo- te mogendheden van Europa en ten slotte wijst men dan nog op liet voorbeeld van België, waar bijna alle bladen ook tegen den persoonlijken dienstplicht ageeren. Voor ditmaal willen wij nog kortelijk over deze quaestie handelen en dan laten wij ze vooreerst rusten, wellicht totdat er een nieuwe legerwet zal zijn ingediend, hetgeen nog niet eens zoo heel spoedig gebeuren zal. Het zou geen gezonde politiek zijn om thans gedurig terug te komen op een belang, dat de liberalen o zoo gaarne het aanzien van een partijquaestie willen geven, omdat de rechierzijde het daarbij niet eens is, maar dat volstrekt niet als een partijzaak mag be schouwd worden. Bij de regeling onzer le vende strijdkrachten hebben alle partijen gelijkelijk belang, en zij die dat belang niet gevoelen, zijn moeielijk als echte Nederlan ders aan te merken. Omtrent dit punt van regeeringsbeleid is er onzerzijds ook geen afspraak gemaakt of verdrag gesloten met de katholieken. Onze sympathie voor den persoonlijken dienstplicht was hun sinds meer dan tien jaren bekend, en zij lieten in Maart '88 toen er van samenwerking sprake viel, de inrichting der militaire wetten een open quaestie, zoodat de partijen der rech terzijde volkomen vrij tegenover elkaar staan. Wel doen sommige roomsche orga nen het voorkomen alsof het verband der rechterzijde in duigen zou liggen, als onze partij hun den persoonlijken dienstplicht niet helpt bestrijden, maar zij hebben daar niet één deugdelijk argument voor. Neen, het is enkel uit overspanning en gejaagdheid, uit zenuwachtige vrees voor het onheil hetwelk hun naar zij meenen dreigt, dat zij onze par tij bij het kleed grijpen en ons op allerlei manier willen betoogen dat wij hen helpen moeten. Helpen? Wij zullen er in déze quaestie wel op passen. Daartoe komen ons hun be zwaren tegen den persoonlijken dienstplicht lang niet gegrond genoeg voor. Want of men ons nu al aandoenlijke tafereeltjes schil dert van treurende moeders en weemoedi ge vaders bij het vertrek hunner zonen, dat verandert al zeer weinig aan de beginselen, waarom onze partij de plaatsvervanging wil zien afgeschaft. Gewis, wij hebben medelijden met het treuren der ouders, als deze bang zijn voor de zedelijke besmetting en ontkerstening hunner kinderen. Maar moet dan die last, waarvoor men zelf terug deinst, maar over- geschoven worden op de schouders van an dere ouders, die óok wel weten dat het ka zerneleven ijselijk gevaarlijk is, doch vaak alleen door nijpende geldverlegenheid hun kroost afstaan Of is het soms minder erg, dat de zoon van arme ouders in den poel van het tegenwoordig soldatenleven omkomt, dan dat een bemiddeld jongeling er zich aan waagt? Wat-kan hier dan het aanhouden van de plaatsvervanging baten Neen, daar is een ander middel, dat hier te baat genomen dient te worden. Het leven van den militairen stand moet doortastend hervormd worden de kazernes moeten beter ingericht, het vloeken moet onder alle rangen verboden, het drankmisbruik streng ag erdag ag 31 vm. 10.45 i 1 nm. 0,00 u. 2 vm. 00.00 u. 3 vm. 00,00 u. 4 vm. 00,00 u. 5 vm. 00,00 u. DOOR De andere officieren der bezetting waren langzamerhand dichter bij den commandant en den hopman gekomen, thans vormden zij eeneu kring van aandachtige toehoorders om hst tweetal henen. Het behoorde tot de groote zeldzaam heden, dat men den ouden Jeronimo aan het vertellen kreeg „Wat is daarvan mede te deelen?" zoo begon de oude krijger. In den nacht van den 2den op den 3den September 1585 kwam ik op mijn ademloos ros aan voor het koninklijk paleis te Madrid. Ik zag in die stad het eerste levenslicht en doorleefde er de gelukkige jaren mijner kindsheid, en ik lean u wel betuigen, mijne heeren, dat mijn h.irt hooger klopte, toen ik deu Manzanares eens weder mocht hooren raischen. Niet langen tijd te voren, toen ik als gekwetste in het lazaret lag, had ik in mijne wondkoortsen vaak genoeg van zijn ruisclien ge droomd. Nn had ik na zulk eeneu langen, af- mattenden rit het doel van mijnen tocht bereikt, bracht eene verblijdende tijding over, droomde van eene fabelachtige belooning was het wonder, dat mij het bloed sneller door de aderen stroomde? Diepe duisternis en de stilte des grafs lagen over de burg en de stad verspreider was, zooals ik later vernam, den vorigen dag een groot autp-da-fe gehouden en de bevolking sliep den feestzwijmel uit. Alles sliep, zelfs koning Don Philips. De soldaten, die op het burgplein de wacht hielden, omringden mij aanstonds, en zetten mij de speerpunten op de borst in het zelfde oogenblik, toen mijn uitgeput ros onder mij op het plaveisel ineenzonk. Ik was even ademloos door den laatstee, woesten rit als mijn paard, maar had toch nog kracht genoeg, om met heesche, schorre stem uit te brengen „Brieven uit Vlaanderen! Brieven aan den koning! Brieven van hertog Alexander van Parma Vic toria De lansen werden teruggetrokken, hovelingen snelden toe, vraagden mij uit, en daarna werd ik door de zalen en gangen van het paleis naar het slaapvertrek des konings ge leid. Mijn hart berfde evenals mijne a'gnnatte leden. Alles warrelde mij voor de oogen, toen ik in de slaapzaal des konings voor z:jn bed knielde en ik hem den brief van den heldhaftigen Parma overhandigde. Op zijne ellebogen geleund, verbrak Don Philips het zegel, doorliep het schrijven met zijne scherpe, schuwe oogen, ter wijl de opperkamerheer hem met de gouden lamp geweerd, de ontucht zwaar gestraft en ove rigens het verblijf in de kazernen zoo aange naam mogelijk gemaakt worden. Thans ontwijken de onderofficieren vaak de dron ken soldaten, thans wordt door het gretig verleenen van verlengde avond-en nachtper missies de ontucht zijdelings in de hand ge werkt ook door het toelaten van huizen van ontucht vlak in de buurt van de kazer nes thans hebben de predikanten en pas toors vaak groote moeite om in de kazernes en hospitalen de soldaten te ontmoeten, en wat het ergste is, thans wordt de Naam des Heeren gedurig door vloek- en schimp redenen gehoond. Hef nu het leger op uit zijn vernedering, laat het uit jongelieden van verschillenden stand zijn saamgesteld, dan zal ons volk weer belang in zijn militairen gaan stellen en niet rusten eer alle noodige maatregelen tot be vordering hunner zedelijkheid zijn genomen, zoodat het leger, wat de moraliteit betreft, op gelijke hoogte komt als de natie in haar geheel. Ook zal dan het recht voor de mili tairen van eiken rang, hoe laag ook, beter gehandhaafd worden. Zoolang de soldaten slechts als een hoop arme jongens be schouwd worden, bekommeren de bevel voerders zich vaak al te weinig om hun klachten, ook al zijn zij gegrond. Natuurlijk moet er in het leger strenge discipline zijn, maar er zal dan meer gewaakt worden tegen onnoodige hardheid, die ook detnoralisee- rend werkt; de tucht zal in een anderen geest en met andere oogmerken worden uitgeoe fend. Want niet het hartstochtelijk en ruw en uit de hoogte afsnauwen verbetert den krijgsman, inaar wel het aankweeken van zedelijke beginselen en het bestraffen van onzedelijke daden. Zeker, de Regeering moet ter bevordering van dit een en ander een aantal bevelen uitvaardigen, en zij zal dat naar wij vertrouwen ook wel spoedig doen mede ter tegemoetkoming aan de bezwaren van hen die thans zoo fel tegen den bijlichtte. Nooit zal ik het gelaat des konings vergetenevenmin als het zenuwachtig trillen, dat zijue geelbleeke trekken overviel. Vermagerd en verzwakt richtte hij zich van zijne legerstede op en uitte eeu kreet van verwondering en te vens van blijdschap Antwerpen over Antwer pen is overen de gouden lamp in 's ka merdienaars hand begon ook al te trillen. De koning stonil van zijn bed op, en steunde zich daarbij geheel tegen de étiquette op mijnen schouder, op den schouder van den eenvoudigen met het stof der wegen,'met het zweet der ver moeienis overdekten soldaat. Zijne adelijke ka- merheeren wierpen hem eenen mantel om de schouderen. Wel had hij oorzaak, verheugd te zijn want sedert de overwinning bij Lepanto, door zijn bastaardbroeder Don Juan in 1571 op de Turken behaald, had zulk eene verblijde ide tijding zijn oor niet meer bereikt. Met haastigen tred snelde hij door de gangen van het paleis, om zijne oudste en lievelingsdochter, Isabella Clara Eugenia, deelgenoote der blijde boodschap te maken. Zijne Katholieke Majesteit klopte aan, opende de deur vau het slaapvertrek der prinses, en terwijl hij het hoofd naar binnen stak, riep hij zijne door dit nachtelijk bezoek verschrokken, nog slaapdronken dochter toe „Heugelijke tij ding, Donna Isabella, Antwerpen is over Ant werpen is ons t" Welk een beweging en drukte door het geheele persoonlijken dienstplicht gekant zijn maar goed wordt ons leger nooit zoolang het slechts uit de geringere volksklasse is samengesteld en bijna geheel buiten de maatschappij leeft. De heer De Bieberstein heeft in 1873 toen óok de afschaffing der plaatsvervanging in de Tweede Kamer aan de orde was, gezegd, dat hij gedurende zijn 22-jarigen dienst als kapitein en compagnie commandant niet had ondervonden dat de plaatsvervangers slechter van aard zijn dan de andere soldaten (zooals vele officieren hem voorgehouden hadden). Ook (beweer de) hij, dat er wel officieren en zelfs generaals uit de plaatsvervangers waren voortgeko men. Goed, laat dat zoo zijn. Maar wat doet dat ter zake. Het is niet omdat de aanraking der jeugdige miliciens met de plaatsvervan gers zooveel kwaad doet, maar wij begeeren den persoonlijken dienstplicht om beter aan raking m e t o 11 s v o 1 k in zijn geheel te krijgen en alzoo een echt nationaal leger op te rich ten. En waarom zou dit in ons land niet even goed kunnen als in Duitschland, Italië en Frankrijk „Maar onze weerbaarheid beteekent tóch niets", beweren vele roomschen, „wijl de groote mogendheden ons dadelijk onder den voet hebben, als zij kwaad willen". Zoo re deneert echter geen volk met karakter. De Transvaalsche Boeren gaven ons eenige ja ren geleden in de praktijk een andere les. Wij zoeken geen betere legerinrichting om met de groote mogendheden te wedijveren of om hen na te bootsen, maar wel uit plichts besef, om te kunnen strijden voor de hand having onzer onzijdigheid (bij een mogelijken strijd tusschen twee naburige volken) of voor onze onafhankelijkheid, in geval men ons wil inpakken. Als onze natie in deze doet wat zij kan, dan mag zij de uitkomst van zulk een verweer biddende aan God overgeven, en moet onze natie dan eenmaal uit de rij der zelfstandige mogendheden verdwijnen, dan zwicht zij ten minste met eere. paleis, zoodra het belangrijke nieuws bekend werd „En gij? Gij, Sennor Jeronimo?" vraagde de commandant van Lieflcenshoek met hooggaand ongeduld aan zijnen hoofdman. „Wat was wel uwe belooning voor het snelle overbrengen van zulk eene verblijdende, glorierijke tijding?" „Ja, wat was uwe belooning, Jeronimo Zijt gij geen ridder van de orde van Santjago de la Espada of Calatrava, of eenige andere voor name orde vraagden als uit éénen mond de overige officieren. „Neen, ik kreeg geene ridderorde," antwoordde op spijtigen toon de oude krijgsman. „Wat mijne belooning aangaat, welnu, zijue Katholieke Majesteit hing mij eenen gouden keten om den hals, en de aanstelling tot kolonel gaf hij mij ook." „Zoo, zoozeide de commandant, eu de overige bevelhebbers drongen nader op Jeronimo aan. „Jawel," zeide de grijsaard, „ik begrijp zeer goed, wat uw blik heeft te beteekenen, Sennor colounellohij wil zeggen: „Welnu, en hoe staat gij hier dan zoo als mijn ondergeschikte, als een arme, half iuvaliede soldaat Is het zoo niet vraagde hij grimlachend en zag den kring rond. „Nu, ik wil het 11 ook zeggen, daar ik nu toch eenmaal aan het vertellen ben. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1889 | | pagina 1