Christelijk voor de Weekblad en Zeeuwsche Eilanden. i i iad Vrijdag 28 September 1888 Derde Jaargang IN0. 135. EN, ITOEN JT I IN HOC SIGN O VINCE S W. BOEKHOVEN. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den litjtevcr. ,ü¥siSST Bericht m onze Geachte Ahoié's. „Bladen uit het Dagboek van een Leeraar". Feuilleton. JANSJE DE HUTBEWOONSTER. at. aken van or IIool- •fstrool- prijs ge- KDE, ytlam. RKEN. •ditie ver- t eerste en jevattende nen en be- hographie i van bet per 3 nmd. /I»- - 1,50 - 1,50 - 2,— tooging van bestellen, op duidelijk kNTE. en bij alle ocht. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever O II II E L K II 1.1 H. Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur. ïoruitgang Overflakkee, and Sept. ure 0 0 ure, na aankorait ng met de stoom- dam en omgekeerd. Raderboot.) erdam. or middags 5,uur, ig tt 6,unr. 0,30 mu araiddags 2 uur. 3 uur. iombootdienst.) lharnis. ERDIENST. tterdam. i morgens 4,30 ure. r 0,— r snamidd. 1,45 ure. 2,45 i/IAASNYMPH ,n gen 1 Sept. )AM. en namiddag 3,30 u. 11, 3,30 v 11 11,30 en ni*. 4,u. 11,30 JIS. Idag 0,45 1,30 ena4u.] half uur later. nm. 1,30 en 4 ure. v,n half uur later. Rotterdam, roorm. 8,30 ïellevoetsluis dagelijks correspondentie met Ickee. "VVinterdienst. Sept. 5,15; Zaterd. ongev. 6,50 fandag en Dinsdag rm. 6, rijdag vm. 7,10, um. 2,30 g vm. 8, nm. 3. iinsdag vm. 5,30IV oensd md) vm. 5,45. iterdag nm. 2. op werkdagen des 3. Dinsdag nm. 1,30, Woena- m'aand zal «Oude Maas II' terdam vertrekken. ■dag en Vrijdag: a Oud-Beierland vm. 7. jk nm. 1. (Raderbooten). September. Van ROTTERDAM: erdag 22 vm. 11.— te ldag 23 nm. H> u* andag 24 nm. 1>00 u. ïsdag 25 nm. H>— u» lensdag 26 vm. H> nderdag 27 vm. 11 >00 u. ijdag 28 vm. 11,00 u. I)aar velen uwer een vorige maal hunne te vredenheid hebben betuigd niet ons plan, om voor weinig geld, een flink boekwerk in eigen dom te krijgen, zullen wij met 1 October a.s. laten verschijnen: Het boek is uitsluitend verkrijgbaar voor Abonné's op ons blad, ook voor hen, die zich teeen 1 Oct. abonneeren, voor den prijs van VEERTIG CENTEN. Buiten de gemeente tegen inzending vaneen postwissel groot VIJFTIG CENTEN. De vereeniging der Chr. Gereformeerden en Doleerenden. Na de publicatie van het veel bespro ken Heraut-artikel, meldende Dr. Kuy- per's eersre indrukken van de verslagen -omtrent het bepaalde door de Synode van Assen, in zake de vereeniging, werd de redacteur, zoo getuigt hij zelf, „letterlijk overstroomd met allerlei brieven, inlichtin gen en ingezonden stukken, die zeer ern stig door hem zouden worden overwogen." Uit hetgeen Dr. K. aan deze mededee- ling nog toevoegde, en uit de omzichtigheid waarmede hij zich thans uitlaat, blijkt ons, dat de hem verstrekte inlichtingen en opmer kingen minstens reeds ernstigen twijfel bij hem deden rijzen omtrent de juistheid van zijn eerste oordeel. Van harte hopen wij, dat die twijfel meer en meer in zekerheid zal overgaan, en dat Dr. K. spoedig tot het helder besef zal komen, dat de motie-Beuker niet de er kenning van de Doleerende kerken als zoo danig kan uitsluiten. Geen enkel ander persorgaan, dat er zich over uitsprak, heeft de motie dan ook zoo kerkistisch opge vat. Ook verklaarde de steller zelf zich reeds nader in de V r ij e Kerk. Hij verzekert, dat men volstrekt niet verlangt, dat de Doleerenden de Chr. Geref. gemeenten zullen erkennen als de eenige wettige openbaring van het lichaam Christi, maar al leen als „openbaring", waarmede dus zou vastgesteld zijn, dat men „op voet van ge lijkheid" ging onderhandelen, zonder dat de Chr. Geref. „met eigen hand een streep behoefden te halen door de wordingsge schiedenis hunner kerk." Hiermede is vanzelf door Ds. Beuker te niet gedaan hetgeen Dr. K. uit B's vroe ger schrijven heeft geput, nl. „dat Ds. B. slechts ééne wettige openbaring van het lichaam Christi op dezelfde plaats en tijd denkbaar acht." Vooral echter door het hartelijk en toe naderend schrijven, hetwelk de synode bij haar besluiten voegde toch ook een olficiëel stuk vertrouwen wij, dat Dr. K. tot andere gedachten zal komen, zoo dat hij als Deputaat wel anders zal advi- seeren dan hij aanvankelijk als redacteur deed. Immers, in den synodalen brief wordt dankbaar erkend, dat de vernieuwde breuke met het Ned. Herv. Kerkgenootschap in 1886 een werk des Heeren was. Er wordt niet gesproken van particuliere leden maar van kerken, die de reformatie begonnen, en los kwamen uit den valschen band van het Herv. Genootschap. Met den redac teur van de Hoop zien wij hierin een duidelijke erkenning van het standpunt der Doleantie. En nu blijven wij het wel betreuren, dat men niet een in mildere bewoordingen gestelde motie aannam, en dat men nog eerst zoovele vragen ging stellenvragen waarop deels het antwoord als bekend kon worden verondersteld, en die anderdeels aan volledigheid te wenschen overlaten; wel zouden wij b. v. de motie-Bavinck, ware zij aangenomen, veel beter in harmo nie hebben gevonden met den vriendelijken waardeerenden toon van den bijgevoegden brief; maar voor de nadere onderhande ling zien wij in de motie-Beuker geen af doend beletsel. Het door Dr. K. gekozen voorbeeld om op te helderen dat hij deze motie wel moest opvatten, als lag er een dementi in aan de Doleerende kerken als zoodanig, achten wij ook minder gelukkig gekozen. Dat voorbeeld toch is ontleend aan de Staten-Generaal. Maar als nu één der beide Kamers van die Staten bij gelegen heid eens verklaarde: „Wij zijn wettige volksvertegenwoordiging", dan zou men daarbij nog niet behoeven te denken aan het uitsluiten of miskennen der andere Kamer. Doch hoe dit zij, Dr. K. kan en zal nu niet langer volhouden, dat de Doleerende kerken niet erkend zijn, zoodat zij öf apart zouden moeten blijven staan öf bij de Chr. Geref. kerk haar intrek nemen. Want waarlijk, dit is zoo niet. Er is ruimte voor nadere onderhandeling. Wij zeggen niet, dat de Deputaten daartoe kunnen overgaan. Doch als de Doleerende kerken slechts samenkomen en zich iets nader verklaren omtrent hun standpunt en bedoelen, en zij toonen de Chr. Geref gemeenten slechts als hun gelijken nevens zich te willen erkennen hetgeen zij toch moeten doen, als zij eerlijk en consequent willen blijven dan lijdt het geen twijfel, zouden wij zeg gen, ot de beide kerkelijke groepen worden het spoedig verder eens. Want wij stemmen er volkomen mede in, als Ds. Lion Cachet schrijft: „Waar de samensmelting der kerken, die op denzelfden Schriftuurlijken grondslag staan, beiderzijds hartelijk be geerd en van den Heere afgebeden wordt, daar moet een weg zijn, dat de beletselen die de vereeniging in den weg schijnen te staan, worden opgeheven. „Den oprechten gaat het licht op in de duisternis," en bij dat licht zal den Deputaten duidelijk wor den hoe naar de Schrift gehandeld kan en moet worden, opdat onze Gerefor meerde Kerken geen gedeeld leven leiden, maar hare inwendige eenheid ook naar buiten openbaren." Zoo is het. Als er slechts ware genegen heid is en ware drang tot vereeniging, dan handelt men eenerzijds niet lichlvaar- diglijk en opgeblazen, zoodat men wer kelijk bestaande bezwaren of verschillen niet onbesproken terzijde schuilt; maar ook anderzijds handelt men niet ongeschik- telijk, wordt men niet spoedig tegen el kaar verbitterd en denkt men geen kwaad zonder tastbaar bewijs. Verschil van gevoelen omtrent sommige punten van kerkregeering en hetgeen buiten de wettige institutie ligt, zal er wel steeds blijven. Maar dat verschil bestaat bij de Chr. Geref. ook in eigen kring. „Het is een feit," zoo zegt Ds. Notten in zijn jongste Maran-atha-nr., dat er in de Chr. Geref. Kerk predikanten, kerkeraadsleden en leden zijn, die over de beteekenis van den christelijken Doop, over de grenzen, der zichtbare kerk enz. denken als de Do leerenden, en door niets bemoeielijkt wor den. Op de Synode kwam dit zelfs sterk uit. Doch dit verschil behoeft in geenen deele de kerkelijke ineensmelting te beletten, want de kerkinrichting binnen het ge meenschappelijk verband wordt er niet an ders door. Om samen kerk te houden tot NAAR HET ENGELSCH. Hij zal zij 110 kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren ia Zijne armen ver gaderen, en in zijnen schoot dragen; de 3 zogenden zal Hij zachtkens leiden. Jez. 41 11. TWEEDE HOOFDSTUK. 4 Vervolg.) Den volgenden morgen ging ik naar het kind. Hare woning was van de geringste soort. Het hutje stond achter een hoogen dijk, welke alle uitzicht belemmerde. De voorgevel van het hutje was hoofdzakelijk verfraaid door een bloeienden klimop, welke door zijn takken de vensters in sloot. Ik kwam de huisdeur in, en de bloemen gaven een aangenamen en verfrisschenden geur. Jansje lag boven te bed. Ik vond niemand bij haar in huis, dan de oude vrouw, die mij de boodschap gebracht had. Zooals ik het meisje aanzag, bemerkte ik een zichtbare verandering m haar gelaat. Zij had de teringkleur, wit en rood. Met een vriendelijke glimlach ontving ze mij, vervolgens stortte zij een vloed van tranen en snikkende zeide zij„Mijnheerik ben zoo blijde u te zien." „Ik ben zeer aangedaan dat gij zoo ziek zijt, mijn kinden bedroefd dat ik het niet vroeger geweten heb. Maar ik hoop. de Heere heeft goede bedoelingen met uwe krankheid." Haar oog, niet hare tong, drukte, krachtig uit: „Ik hoop en denk dat dit wel zoo is." „Wel, mijn kind! daar gij niet meer bij ons kunt komen, wil ik u komen zien, en wij zul len over die onderwerpen spreken, waarover ik u te voren onderhield." „Waarlijk, mijnheer daar zal ik blijde om zijn." „Dat zal zij zeide de oude vrouw want zij spreekt over niets liever dan over hetgeen zij u heeft hooren preêken, en leert in de boe ken die gij haar gegeven hebt." „Zijt gij waarlijk begeerig, lief kindvroeg ik eene ware Christin te worden? „O ja, mijnheer! ik ben verzekerd dat ik niets liever wensch". Ik was verwonderd en verkwikt door den ernst en eenvoud met welken zij dit zeide„Mijnheer vervolgde zij terwijl ik nu eenige weken in mijn bed gelegen heb, heb ik nagedacht over uwe goedheid, om ons arme kinderen te onder wijzen. Wat zou er zonder dat van ons worden „Eu ik ben zeer blijde te zien dat mijn onder wijs voor u niet verloren is, en ik bid God, dat deze ziekte een gezegend middel iu zijn hand mag wezen, om u te verootmoedigen en te hei ligen. Lief kind! gij hebt eene onsterfelijke ziel gij herinnert n wel wat ik van de waarde eener ziel gezegd heb Wat zou het een mensch ba ten, ofschoon hij de geheele wereld gewon en aan zijne ziel schade leed? „Ja, mijnheer! ik herinner mij dat gij ons gezegd hebt, dat wanneer wij sterven, ons lichaam in het graf gaat, en onze ziel naar eene goede of kwade plaats." „En naar welke plaats denkt gij, dat gij als eene zondares inGodsoogen, verdient te gaau „Tot de kwade plaats, mynheer!" „Hoe! naar het eeuwig verderf?" „Ja, mynheer!" „Waarom dat?" „Omdat ik eene groote zondares hen" „Moeten dan alle zondaars naar de hel gaan „Zij verdienen het allen, en ik zeker ook" „Maar, is er geen middel om te ontkomen, is er geeu middel voor een groot zondaar om be houden te worden?" „Ja, mynheerChristus is de Zaligmaker." „En wie verlost Hij „Alle geloovigen." „En gelooft gij voor u zeiven niet in*Christus „Ik weet het niet, mijnheerIk wenschte het en gevoel dat ik Hem liefheb" „Waarom hebt gij Hem lief?" „Omdat Hij goed is voor arme kinderen, zoo als ik ben" „Wat heeft Hij dan voor u gedaan?" „Hij stierf voor mij, mijnheer! Wat kan Hij meer doen „En wat hoopt gij door zijn dood te gewinnen?" „Wanneer ik sterf eene goede plaats, indien ik in Hem geloof en Hem liefheb." „Hebt gij eenige bezorgdheid voor uwe ziel gevoeld?" „O ja, mijnheer! Wanneer u 's Zaterdags me( ons sprak, dan kon ik het soms niet uithouden, en ik was verwonderd dat anderen zoo zorge loos rekenen. Mij dacht, ik was niet geschikt om te sterven. Ik dacht aan alle kwade dingen welke ik gedaan en gezegd had en geloofde dat God zeer vertoornd op mij moest zijn, want gij zeidet zoo dikwijls: God laat zich niet bespot ten en dat Christus zegt, dat wij in den hemel niet kunnen komen als wij niet bekeerd zijn. Somtijds dacht ik, dat raakte mij niet, wantik was nog zoo jong, dan vond ik het weder groote zonde zoo te denken, want ik wist dat ik oud genoeg was, om te weten wat goed en kwaadl is; behalve dat, ik kon zien dat mijn hart niet. goed was; en hoe kon zulk een hart voor den: hemel geschikt zijninderdaad, mijnheer 1 ik ge voelde eene groote bezorgdheid." „Lieve Jausje ik wenschte dat ik dat vroeger geweten had; waarom hebt gij mij dat nooit- verteld?" „Mijnheerik durfde niet. Ik kon niet recht, zeggen wat wij deden, en ik vreesde dat gij het, onbeschaamd zondt vinden, als ik van mij zelveni sprak, tot zulk een heer als gij zijt; doeh iilir. wenschte dikwijls dat gij wist wat ik gevoel'je en vreesde. Soms als wij van u af kwamen, iCOn ik niet nalaten te schreien; dan werd! door de anderen bespot en uitgelachen. Z;ij: aei'"dell dat ik mij zei ven maar ^oed voor wilde iW n - soms dacht ik ook dat gij minder guns% ov'el. mjj dacht day oyer de anderendat bed' róefde mij eyeyiyel wist ik dat ik geenc bi> jndere ffuust verdiende, omdat ik de vww aste derDzcm- daren ben" t Wordt verv.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1888 | | pagina 1