Christelijk "Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Vrijdag 25 Mei 1888. Derde Jaargang N°. 117. IN HOC SIGNO VINCES W. BOEKHOVEN. Alle stukken voor «1e Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. Het Reglement van Orde van de Tweede kamer. Liberalistische spijtiglienl- Krasse tegenspraak. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent, franco p. post Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever SOitlMELSDIJI K. Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur. W IMH.ALEXOKR. MEI. JUNI. ZON MAAN MARKTEN. 26 Zaterdag 27 Zondag 28 Maandag 29 Dinsdag op onder I op 3,53 8,2 9,11 3,52 8,3 10,11 3,518,4 11,13 3,50 8,5 11,57 ouder 4,51 5,38 6,36 7,42 Vlaardiugeu veem. Bodegraven pa. vc. 30 Woensd. |3,49 8,7 j 8,52 TWuzen pa. ,e. 31 Donderd. 3,48 8,8 —,3010,3 1 Vrijdag ;3,47 8,9 \L. K. 1,14 >0ch," zegt mogelijk deze of gene lezer bij het zien van dit opschrift, »wat een vreemd onderwerp. Wat hebben wij, eenvoudige men- schen, er nu voor belang bij, te weten welke >0rde" de heeren op het Binnenhof in den Haag volgen. Voor ons komt het er maar op aan, dat zij wat af werken en wat goeds en wat vlugs afwerken ook." Nu juist, datzelfde is ook het ernstig verlangen van schrijver dezes, en daarom brengt hij het Reglement van Orde ter sprake. Wie toch in het oog houdt, hoeveel er voor den gang en de gewenschte beëindiging van het een of ander veelomvattend werk afhangt van een goed weikjotoi en een goede werkuer- deeling, die moet beseffen, dat het voor ons volk lang niet onverschillig is hoe. de regelen voor dat werkplan en die werkverdeeliug er uit zien, waar het geldt den arbeid van hen die er toe geroepen zijn om in overleg te treden met de Ministers van den Koning en aldus onze nationale belangen te behartigen. Wij hopen ook, dat hetgeen we hier verder van zullen zeggen, niet boven de bevatting van de meeste onzer lezers zal gaan. Dadelijke aanleiding tot deze bespreking vin den wij in de omstandigheid, dat onze vermaarde Staatslieden de Savornin Lohtuau en Schaepman een voorstel hij de Kamer hebben ingediend, strekkende tot wijziging van haar Reglement van Orde, en zulks op verschillende voorname punten. Dit was hoog noodig. In bedoeld Reglement zijn zeer groote gebreken, waarover reeds vele jaren werd geklaagd. Br zou veel minder tijd verbeuzeld zijn geworden er zou veel meer in gewikkelde lectuur te doorworstelen zijn geweest, het werk in de Kamer zon veel gauwer opge schoten zijn, men had elkandër o zooveel beter begrepen en zelfs vele ministerieële crisissen waren hoogstwaarschijnlijk voorkomen, als men het werk maar beter geregeld had en men de bespreking der wetsontwerpen beter had kunnen voorbereiden, eer zij op de publieke tafel kwa men te liggen. Doch het klagen was vruchteloos. Men bleef in de oude sleur hangen. Vele liberalen hadden ook geen zin in verandering. Om billijk te zijn, dient er echter bij te wor den gezegd dat de Tweede Kamer onder de vo rige Grondwet lang zoo vrij niet was als thans, wat betrof de regeling van haar arbeid. Immers, art. 106 van de oude Grondwet (van 1848) luidt: »0ver eenig ingekomen voor stel des Konings wordt door de volle Kamer niet beraadslaagd dan nadat het overwogen is in de onderscheidene afdeelingen, waarin al de leden der Kamer zich verdeelen en welke op gezette tijden bij loting hernieuwd worden." En op welke wijze werd dit artikel nu uit gevoerd? Hoe ging het toe bij dat voorloopig overwegen? Zie dat hier. De Tweede Kamer is voor de voorbereidende werkzaamheden gesplitst in vijf atdeelingen of sectiën, die elk haar voorzitter en haar onder voorzitter kiezen. Wie er tot elk van die af deelingen zullen behooren, wordt niet door den aard hunner speciale studiën, maar alleen door het lot bepaald, dus zoo grillig mogelijk, en daardoor kan het zeer wel gebeuren, dat zekere afdeeling een wetsontwerp te onderzoekeu krijgt, waaromtrent schier geen enkel lid speciale ken nis beeft. Toch is het tot dusver regel, dat alle af deelingen elk ontwerp van wet onderzoeken en dan een rapporteur benoemen, om met de vier rapporteurs der vier overige afdeelingen een „voorloopig verslag" omtrent de regeeringsvoor- stellen uit te brengen. Zulk een verslag wordt gemeenlijk opgemaakt met den griffier of een commies-griffier als helper er bij en dan aan de Regeering en aan de Kamerleden toegezonden. Daarop zendt de Regeering dan haar antvvoord, soms eerst na een zeer lang tijdsverloop. Ver volgens komen de vijf rapporteurs nogmaals bijeen om een „eindverslag" te schrijven, in verband met het antwoord der Regeering, en dan eindelijk krijgt de voorzitter der Kamer bericht, dat „nu de zaak rijp voor discussie is". Somtijds zijn er bij de verslagen ook nog nota's gevoegd, bevattende de inzichten of voorstellen van een of meerdere leden afzonderlijk. Op die wijze wordt er een berg papier vol geschreven, gedrukt en uitgewisseld, waar men vaak niet wijs uit kan worden, en waar dus al heel weinig voorbereidende kracht in zit. Neen, wel verre van met zulk een omslachtigen en tijdroovenden arbeid half klaar te zijn, bleek het menigmaal bij de openbare beraadslaging uit allerlei nieuwe beschouwingen en voorstel len, dat men er zoo goe.l als niets meê gevor derd was en ook, dat er met de verslagen der rapporteurs in de hand volstrekt geen pijl viel te trekken op den afloop van het debat en van de stemming. De nieuwe Grondwet echter bepaalt omtrent den voorbereidenden arbeid niets dan hetgeen wij lezen in art. III: „Aan de openbare be raadslagingen over eenig ingekomen voorstel des Konings gaat altlid een onderzoek van dat voorstel vooraf. De Kamer bepaalt in haar re glement van Orde de wijze waarop dit onder zoek zal plaats hebben." Onze lezers zien hieruit, dat de Grondwet thans de Tweede Kamer vrij laat om zelve te bepalen of zij het voorafgaand onderzoek wil opdragen aan de bestaande afdeelingen, dan wel aan een zelfstandige commissie buiten de af deelingen. Ook kan de Kamer het uitbrengen van verslagen en memoriën naar goedvinden beperken of afschaffen. Alleen het voorloopig onderzoek zelf, afge zien van den vorm, is verplichtend. Doch ook zonder dat de Grondwet dit voorschreef, zou men de noodige bepalingen dienen te maken om tot dat onderzoek te geraken, want de natuur der zaak vordert dit. Immers, het instellen van de Staten-Generaal bedoelt een grondig overleg tus- schen de volksvertegenwoordigers en de Regeering en, het spreekt van zelf, dit overleg kan in een zeer groote en openbare vergadering niet rus tig en volledig plaats hebben. In zulk een al- gemeene vergadering kan men niet spoedig ge noeg alle gewenschte inlichtingen krijgen, daar geneert men zich veel meer voor elkander, daar verstaat men elkaar vaak mis, en daar wordt ook veel te veel het eergevoel geprikkeld dan dat men elkaar veel toegeeflijkheid zou be- toonen. In kleine en besloten kringen is dit alles zoo geheel anders. Daar doet men in een uur soms meer af dan onder ongeveer honderd mannen in een geheelen dag. Doch nn komt het er op aan, die kleinere kringen wat beter te organiseeren en hun werk zooveel mogelijk te bekorten. De nieuwe Grond wet geeft er alle gelegenheid voor. En den hee ren Lohman en Schaepman komt dank toe, dat zij die gelegenheid dadelijk aangrepen. Wel nu, gelijk te verwachten is, als de antiliberale meer derheid in de Kamer hun pogen steunen, dm kan er voortaan veel vlotter gewerkt worden, en zal het niet lieht meer voorkomen, dat de Kamer, na eerst zeer langdradige rapporten ge lezen en bestudeerd te hebben, bij de openbare behandeling nog verrast wordt door geheel nieu we amendementen, die aan de wetsvoorstellen een geheel ander karakter geven, den natuur lijken loop der beraadslagingen storen en haar in verzoeking brengen om zonder vernieuwd b iraad in alle haast ook om eindelijk maar van het werk af te zijn iets aan te nemen, dat zij oorspronkelijk niet heeft bedoeld. De voorstellen van de heeren Lohman en Schaepman komen in het kort hierop neer. Zij wenschen: lo zelfstandige commissiën van onderzoek benoemd te zien, welke naast de rap porteurs der afdeelingen 1) de iugekomen wets voorstellen onderzoeken en hun bedankingen aan de Regeering mededeeleu. Als resultaat van het overleg tusschen die commissiën en de betrok ken Ministers verschijnt er dan één verslag, ter wijl de ivoorloopige verslagen" en de antwoor den daarop verdwijnen. In de tweede plaats wenschen zij het onderzoek der Staatsbegrooting te zien opgedragen aan een permanente of blijvende commissie van vijftien leden 2); welke de hoofdstukken onder elkander zullen verdeelen. Ten derde wenschen zij een tweede bezing in te voeren (of een tweede behandeling kan men het ook noemen) voor het geval dat er op een wetsontwerp amendementen worden ingediend. Verondersteld nl. dat de Tweede Kamer die tweede lezing wenschelijk oordeelt. En ten vierde wenschen zij de commissie voor de verzoekschriften uit te breiden tot een getal van 12 leden en voor een geheel jaar te be noemen. De vorige week zijn deze voorstellen in de afdeelingen der Kamer onderzocht, en vermoe delijk zullen zij wel spoedig in openbare be handeling komen. Moge de Kamer ze met toe genegenheid ontvangen, al is bet ook, dat zij er nog eenige andere verbetering aan toe wil voegen. Zij kunnen voor het parlementaire leven van groot nut zijn. 1) De bedoeling der voorstellers is ook, dat voortaan niet meer de afdeelingen maar de Voorzitter der Kamer de rapporteurs zal aanwijzen, niet deze beperking evenwel, dat telkens twintig Kamer leden het recht hebben ééu rapporteur voor te dragen. 2) Die commissie zou dan eeu geheel jaar blijven bestaan uit dezelfde personen. Dat het den liberalisten tegenwoordig vooral moeielijk naar den zin te maken is, bleek onlangs weer uit de N. Rott Gonrant. (Zie) het nr van 13 Mei jl. Had onze antiliberalistische regeering het roer van den Staat in onstuimige drift aangegrepen en zich terstond als /xtrïyregeering doen gelden dm zou de liberale pers victorie geroepen heb ben, en gezegd:,, ziet genu wel, dat de rechter zijde bet regeren niet toe te vertrouwen is; laat de tegenwoordige Ministers maar gauw weer bun zetels inruimen aan hen die ze moesten overge ven." Eingelijk zaten de liberalisten op zulk een doldrftig en linksch begin te wachten, want anders kwamen hun sombere profetien niet uit! Doch nu dit Ministerie met voorzichtigheid begint, nu het alle vijandige voorspellingen be schaamt, nu er niets van een constitutioneel vergrijp en geen enkel dwaas stuk gezien wordt, nu heeft de liberalistische pers een moeie- lijke positie, en begint zij zoo iets te mompelen van „half liberaal" en „zonder sprekend karak ter." Neen, nu is het ook bij lange na niets goeds want, ziet ge, nu zit zij verlegen met vele op ruiende artikelen van vroegeren datum. De radactie der N. Rotterdamsche hield zich dan ook eerste pof- stil over de troonrede. En nu zij geprikkeld werd om er toch iets van te zeggen, vraagt z.;j in haar verlegenheid, na'eerst eenige zwakke punten of leemten in dat staats stuk gezocht te hebben: „Wat moeten wij nu „denken: H-eft men als Ministerie geen begin selen? Wordt, in het gezag gezeten de her- „koinst verloochend? üf is het een ontzien van „de beginselen die men „verfoeit?" De onderscheiding tusschen wat er in deze drie vragen ligt opgesloten, is al zeer spitsvou- dig. Doch wil men haar volhouden, dan moeten wij vragen ot de redactie der Ar. Rotterdamsche dan zoodanig door partijzucht bevangen is, dat zij geen vierde mogelijkheid ziet, nl. dat het uit de rechterzijde gevormd Ministerie het wijs en geraden' oordeelde om niet alles op eens te zeggen en ons door het liberalistisch wanbeleid zoo doodelijk krank geworden staatsgestel geen paardemiddelen in te geven, maar langzaam aan naar een heilzame omwending te zoeken. Immers, ook de N. Rotterdamsche kan niet ontkennen, d.it het gewagen van het christelijk bewust, zijn als een factor in het nationale le ven, waarmede voortaan rekening djent gehou den te worden, inderdaad een ander regeerstel- sel verraadt. Welnu, laat dit kloek begin slechts worden voortgezet. Laat deze betere kiem slechts tot uitwerking komen en de N. Rotterdamsche zal nog genoeg zien gebeuren wat haar tegen den zin is. Maar zij mott niet zeggen, dat zij niets ver rassends vond in de troonrede. Want hoe kon zij anders den Minister van Koloniën door een samenraapsel van vinnigheden afschilderen als een _„onmogelijk" man en thans van de lange paragraaf in de troonrede, welke ovér de kolo niën handelt, getuigen, dat zij „beslist liberaal" is. Eén van beide toch: Zij heeft zulke „beslist liberale" aankondigingen omtrent Indië verwacht, maar dan behoefde zij niet zoo ruw en meêdoo- genloos tegen den Minister van Koloniën uit te varen. Of wel, zij heeft van hem terstond wat ergerlijks gevreesd, maar dan moeten de „be slist liberale" toezeggingen haar hebben verrast. Doch een redactie zegt soms al zoo wat, als ze in de klem zit! De N. Rotterdamsche had echter wijs gedaan, als zij in haar stilzwijgen had volhard. Want het is en blijft maar een voor de liberalisten allerbeschamendst geval, dat zij eerst onze gansche natie hebben zoeken bang te maken voor een Kabinet van de rechterzijde, en dat diezelfde natie thans niets kwaads en niets rampzaligs, maar alleen wat goeds en wat nuttigs ziet gebeuren. Volgons de Nieuwe Rotterdamsche is er bijna geen merkbaar onderscheid tusschen het eerste optreden van het Ministerie- Mackay en dat vau een liberale Regeering. De troonrede van 1 Mei, zegt ze, „zweefde tusschen heel en half liberaal". Neemt men echter het Handelsblad in handen, dan ziet men dat dit orgaan gelnel wat anders uit de openingsrede afleidt, nl. dat dit Ministe rie vooral op onderwijsgebied aan het werk dei- liberalen veel kwaad zal doen, en wel door het afschaffen van kweekscholen, het verminderen van het onderwijzen 1 personeel, door schoolgeld- heffing, ja misschien zelfs door het verieenen

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1888 | | pagina 1