Christelijk
Vrijdag 23 September 1887.
2de Jaargang N° 82.
IN HOC SIGN O VINCES
W. BOEKHOVEN.
Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur.
Alle stukken voor de Redactie bestemd. Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitg-ever.
Bericht.
Van eenïge dwalingen,
Waarom de afscheiding' als
zoodanig verheerlijkt?
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden,
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
uitgever
SOMIHELSDUK.
We herinneren aan de door ons gemaakte
bepaling, dat ieder die een Knecht of Dienstbode
noodig heeft, of iedere knecht of dienstbode die
Teranderen wil, Yoor slechts 50 Centen, zijn
wensch in dit blad kenbaar kan maken.
We Yerzoeken beleefd HH. werkgevers in
het belang van hen die arbeid behoeven vooral
hunne aanbiedingen in dit blad te plaatsen.
WHËHKALEXBER.
september.
zon
maan
op
onder
op
onder
23 Vrijdag
5.50
5.56
1.5
9.44
Leerdam paardenm.
24 Zaterdag
5.52
5.53
E. K.
5.23
Goïcum id.
25 Zondag
5.54
5.51
2.58
10.31
26 Maandag
5.55
5.48
2.40
Brakel id.
27 Dinsdag
5.57
5.46
4.45
0.33
Goes, Sclioond. vee.
28 Woensd.
5.59
.5.44
4.44
1.37
29 Donderd.
6.—
5.41
5.9
2.42
waarvoor men zich moet wachten.
Waarde Vriend!
I.
Indien wij het Woord Gods gelooven,
dan is het ons duidelijk dat er vele men-
schen zijn, die zich zelf bedriegen, met
betrekking tot hun geestelijken toestand.
Zij zeggen: »Het is vrede, vrede", wan
neer God verklaart, dat er geen vrede is
voor hen die willen blijven wat ze zijn. De
listigheid van het menschelijk hart is zóó
groot, dat er niet genoeg gewaakt kan
worden tegen de verleidingen en begooche
lingen der wereld. Tegen deze gevaren
nu wenschte ik u te waarschuwen. Er is
niets zoo algemeen dan menschen te zien,
die zich verbeelden werkelijk christenen
te zijn, omdat zij den naam van Christus
dragen, omdat hun leven onberispelijk
schijnt, omdat hun ingetogen gedrag en
hun welwillend karakter hun de achting
der menschen hebben waardig gemaakt. Zij
begrijpen niet, dat er nog vele menschen
zijn, die zonder de ware godsvrucht te
kennen, even deugdzaam en achtenswaar
dig zijn als zij. Om. zglks u te doen
gevoelen, weet ik niét beter te dóen, dan
u te wijzen op de geschiedenis van een
jongmensch, die in deugd en braafheid
uitstak, maar die toch het ééne noodige
miste. Deze gebeurtenis wordt ons in Mat-
theus 19, Marcus 10 en Lucas 18 „ver
haald: >Toen de Heere zich op weg be
gaf, kwam een op Hem toe, en voor Hem
op de knieën vallende, zëide hijGoede
Meesterwat zal ik doen opdat ik het eeu
wige leven beërve?"
De persoon was zoo deugdzaam, dat hij
met 't oog op de geboden Gods kon zeg
gen Ik heb al deze dingen onderhouden
van mijn jongheid af" naar het uitwen
dige ten minste. >En Jezus hem aan
ziende, beminde hem en zeide tot hem:
Eén ding ontbreekt u, ga heen, verkoop
alles wat gij hebt, en geef het den armen,
en gij zult een schat hebben in den hemel,
en kom herwaarts en neem het kruis op
en volg Mij". Maar die mensch, treurig
geworden over dit woord, ging bedroefd
weg; »want hij had vele goederen". On
getwijfeld was die persoon in een toestand
van zonde en dood, ondanks zijne schoone
deugdsbetooning, en daarom heeft de Hei
lige Geest ons deze geschiedenis gemeld,
om ons aan te toonen, dat men het ver
brengen kan in eene uitwendige onder
werping aan de geboden Gods, terwijl men
toch den hemel zal missen.
Er zijn er wellicht weinigen, die in den
bloei huns levens zich even beminnelijk, en
zooals de menschen meenen, even goed
zich betoonen, als deze jongeling waarvan
het Evangelie spreekt; en toch hier
ontbrak ééne zaak, maar deze juist was
de gewichtigste van allen. Ondanks al die
hoedanigheden, die hem aan de genegen
heid en achting der menschen aanbevalen,
was hij nog vreemd aan de ware godsvrucht.
Hij was zedig, was een braaf kind ge
weest; hij had door zijne ingetogenheid
en door zijn welwillend karakter zich ieders
eerbied verworven; toen de Heere hem
zag, beminde Hij hem maar toen hij
op de proef werd gesteld, toen hem ge
raden werd alles te verlaten om den Hei
land te volgen, begaf hem zijn moed, en
liet hij openlijk zien, dat hij, ondanks zij
ne beminnelijkheid, slechts een vriend de
zer wereld was en indien iemand, hij
zij jong of oud, deugdzaam of boos, indien
iemand de wereld liefheeft, de lief
de des Vaders is niet in hem. En
toch de wijze waarop hij den Heiland
verliet, toonde aan dat de vraag die hij
stelde belang voor hem had want hij
ging bedroefd heen. Wees op uwe hoede
voor de dwaling van hen, die de bekend
heid met de waarheid der godsvrucht voor
de godsvrucht zelve houden. Dat is oorzaak
van zooveler verderf. Zij kunnen lang over
het Evangelie spreken, maar zij zijn vreemd
aan den invloed er van. Hoor hun spre
ken, en gij zult ze voor christenen houden
zie hen handelen, en ge kunt er niet aan
twijfelen of't zijn heidenen. Wacht er u voor,
de hoop van uw eeuwig heil op het bezit
van eenige uitwendige voorrechten te stel
len. Gij woont, zooals men dat gewoon
is te zeggen, in een christelijk land, maar
daarom zijt ge geen christenwant een
oprecht christen is een kind van God, door
't geloof in Jezus Christus. Die per
soon, van wien ik u zoo aanstonds sprak,
bezat ook vele uitwendige voorrechten.
De inwoners van Capernaiim ook maar
zij waren er des te schuldiger door, wijl
zij ze niet wisten te waardeeren.
Vefecheidene van hen zelfs, die met
Christus gegeten em gedronken hebben,
en in wier straten Hij geleerd heeft, zul
len eenmaal dat woord vernemen, hetwelk
hij in 'zijn toorn tot hen richten zal»Gaat
weg van Mij, gij allen die de ongerechtig
heid werkt." Misschien hebt gij het geluk
gehad, eene godvruchtige opvoeding te heb
ben genotenmeen daarom niet dat gij
ten hemel moet ingaan. Gij iftoet weder
geboren worden. De gebeden uwer ouders
zullen u de eeuwige heerlijkheid niet waar
dig maken. Gij moet zelve leeren bidden.
Meer dan één vader, meer dan ééne moe
der zal ter rechterzijde van Christus staan,
zonder hunne kinderen, evenals er ook wel
kinderen in den hemel zullen gaan, zonder
dat hunne ouders ingingen. Vertrouw niet
meer, mijn vriend op de volharding waar
mee gij uwe uitwendige plichten tracht na
te komen. Al kunt ge zeggenAl die
dingen heb ik onderhouden van mijn jong
heid af," daar zou toch niets in zijn wat
u den hemel kan waard maken. De eeu
wigheid de eeuwigheidKan men wel te
bedachtzaam zijn, als het er op aankomt
zeker te zijn van zijn hoop op de eeuwig
heid. Misschien zijt ge van uw jongheid
af gewoon geweest, vlijtig te wezen in uw
openbaar werk; misschien zijt ge maar
zelden des Zondags uit het huis des Hee-
ren afwezig geblevenmisschien buigt gij,
in uw binnenkamer, u geregeld des avonds
en des morgens voor Godmisschien telt
gij maar weinig dagen in uw leven, waar-
op ge vergeten hebt tot God te naderen
misschien zegt ge nu eindelijkWat moet
ik nog meer doen HelaasGij hebt dat
alles gedaan en toch ontbreekt juist dat
wat noodig is. U ontbreekt een nieuw
hart, het geloof in Christus' offerande, de
liefde van dien dierbaren Heiland. De
Christen kan zonder gebed niet leven;
maar eene zekere gewoonte des gebeds
maakt iemand nog geen christen. Het
kan waar zijn, dat gij met den mond woor
den tot God spreektmaar aan wien hebt gij
de gedachten van uw hart gegeven Wien
hebt ge liefgehad Achterwijl ge op uw
gebogen knieën in gemeenschap met God
scheent te verkeeren, hebt ge toen juist
wel aan Hem gedacht?
Terwijl anderen maanden en jaren ge
leefd hebben zonder te bidden, hebt gij
gestadig uwe plichten vervuld, maar zon
der ijver, zonder oprechtheid, zonder leven.
Gaat eens na hoe dikwerf gij nederboogt
en opstondt voor God, zonder met lust aan
Hem gedacht te hebbenHoe dikwerf hebt
gij naar de prediking des Woords zitten luis
teren met afzwervende gedachten En zeg
mij of het dan niet waar is, dat gij na dat
alles even als anderen gedaan hebt? nl.
maanden en jaren doorgebracht, zonder te
biddenof het niet waar is dat gij werke
lijk zonder God in deze wereld geleefd
hebt Wordt vervolgd.)
Aldus vroegen wij een paar weken geleden
in ons blad, naar aanleiding van hetgeen Ds.
Gispen in de Bazuin had geschreven over de
moeielijkheid voor de »gescheidenen" om met
de >doleerenden" samen te gaan wonen en werken.
De Roeper geeft hierover eenigermate haar on
genoegen te kennen, en zal later op ons artikel
terugkomen.
Nu, dat zullen wij afwachten. Maar thans
reeds moeten wij kortelijk antwoorden op het
geen zij bij ons schrijven aanteekent.
De Roeper vindt het niet goed, dat wij Ds.
G's. opstel tegen Prof. van Velzen's brochure
overstelden.
»Naar ons inzien" (geschiedde dit) »ten on
rechte," schrijft zij.
Maar laat ons mogen vragen, welk inzien hebt
ge dan, en waar steunt het op?
Is het dan soms onwaar, dat Ds. G. het vorige
jaar zoowel als dit jaar telkens opnieuw de ver
schilpunten (hetzij dan werkelijke of vermeende
geschillen) heeft uitgemeten tusschen de chr.
geref. en de doleerenden, terwijl hij nooit of
bijna nooit repte van de punten van overeenkomst?
En indien nu een man als Prof. van Yelzen
vlak het omgekeerde doet, en met vt)e letters
laat drukken, dat hij de opgeworpen bezwaren
uiets acht tegen de reeds bestaande, door God
gewerkte éénheid, dan willen wij toch aan elk
denkend mensch gevraagd hebben, of deze twee
niet tegenover elkaar staan.
Het is gemakkelijk genoeg om van misver
stand enz. te spreken, maar wie dat bij ons meent
op te merken, kome met bewijzen.
Na een kalme historische uiteenzetting zegt
Prof. van Yelzen in zijn brochure»wij dolee
renden en chr. geref. zijn één, omdat God ons
één maakt".
En hoe noemt Ds. G. die conclusie?
»Een oratorische ontboezeming"
Kan er grooter verschil tusschen twee schrij
vers openbaar worden?
En waarom zouden wij dit verschil dan niet
mogen constateereu
Ds. G. zal zelf moeten erkennen, dat hij tegen
de samenwoning der beide gereformeerde groepen
is. Natuurlijk meent hij daar zijn gronden en
bezwaren voor te hebben. Maar niets neemt het
feit weg, hij is er tegen. Ware dit toch niet het
geval, hij zou onmogelijk week aan week enkel
op de schaduwzijde der vereeniging kunnen wijzen.
Want ja, wij willen ook "ml gelooven, dat
als alle bezwaren en verschillen worden wegge
nomen", Ds. G. de vereenigde samenwerking zou
begeeren. Maar het is juist de kunst om die
bezwaren en verschillen" tot een minimum te
herleiden en ze achter te stellen bij het hoog
belang der vereeniging.
Niemand die vrede met nevenpartijen begeert,
komt onophoudelijk terug op hetgeen de samen
werking dreigt te verhinderen. En in elke huis
houding, familie of buurt waar dit wèl geschiedt,
zal men zich gerechtigd achten om het besluit
op te maken, dat de samenwoning niet van harte
wordt begeerd, maar veeleer afgeweerd.
Nooit zullen de chr. geref. en de doleeren
den samen wonen, tenzij men in ondergeschikte
of niet uit te maken zaken ruimte late voor ver
schillende gevoelens.
Wij weten dat de beide groepen verdeeld zijn
niet over de beschouwing van het Herv.
Genootschap maar over de waardeering der
Herv. gemeenten. De een ziet er echt kerkelijk
wezen in, ofschoon met veel dwaling en ver
bastering gemengd; en de ander beschouwt ze
slechts als beslist valsche kerken, zoolang zij
onder het juk der synodale hiërarchie zijn.
Maar waarom moet dit een beletsel voor ver
eeniging wezen, zoolang er geen sprake is van
het samenwonen der chr. geref. met Herv. ge
meenten onder het jukmaar alleen van samen
woning met gemeenten die het juk afwierpen.
Yoorts schijnt het reglement van 1869" een
struikelblok. Maar als het nu toch waar is, wat
zoo gedurig van chr. geref. kant verzekerd wordt,
nl. dat dit reglement voor het bestaan der chr.
geref. kerk als zoodanig niets beteekent", waar
om pleit men dan niet voor totale opruiming
indien men tevens weet, dat de doleerende broe
ders er gevaar in zien voor later verkeerd gebruik.
Eerst werd er met ernstigen drang van chr.
geref. zijde geroepen: wij wachten op daden!
Uw woorden zijn mooi genoeg, maar handel er
slechts naar!
En inderdaad, daarin had men groot gelijk.
Theorie en praktijk moesten in harmonie komen.
De gereformeerde plant kon niet langer groeien
op onze erve zonder vruchten in het kerkelijk
leven te doen uitspruiten.
De steenen gingen haast roepen om verwer-