Christelijk
Vrijdag 9 September 1887.
2de Jaargang N° 80.
IN HOC SIGN O VINCES
W. BOEKHOVEN.
DE MARTELARES VAN LVON.
Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent, franco p. post.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SOMMELSDM K.
Advertentiën van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Advertentiën driemaal geplaatst worden slechts tweemaal berekend.
Advertentiën worden hij den Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 5 uur.
Alle stukken voor tie Redactie faestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Alt sever.
Een vriendelijk verzoek
Be eiscli der belijdenis.
Feuilletonf
Waarom de afscheiding als
zoodanig: verheerlijkt?
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
uitgever
aan onze geachte abonnees buiten Flakkee, om
bet verschuldigde bedrag van bet verloopen kwar
taal na aftrek der onkosten, zijnde dus 45 cent,
ons per postwissel over te maken.
Ook enkelen, die bet vorig kwartaal ons nog
niet betaalden, vragen we vriendelijk.
't Kan toch niet anders, of ook u zult liever
45 cent betalen, dan dat wij met 10 cent ver
booging zouden moeten disponeeren.
de uitgever.
WüEKKASifflBEM.
SEPTEMBER.
9 Vrijdag
10 Zaterdag
11 Zondag
12 Maandag
13 Dinsdag
14 Woensd.
15 Donderd.
ZON
MAAN
op
onder
op
onder
5.27
6.29
9.45
—.23
5.28
6.26
L. K.
1.26
5.30
6.24
11.—
2.26
5.32
6.22
11.55
3.21
5.33
6.19
.1
4.10
5.35
6.17
1.6
4.53
5.37
6.15
2.20
5.29
Aardenb. pa. vee.
Goes veemarkt.
1 Petr. 3 15.
I.
Heiligt God den Heere in uwe harten",
riep Petrus zijnen mede-uitverkorenen, den
vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Gala-
tië, Cappadocië, Azië en Bithynië toe, en
zijt altijd bereid tot verantwoording aan
een iegelijk, die u rekenschap afeischt van
de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid
en vreeze".
Deze eerste brief van den heiligen Pe
trus heeft deels een vertroostend, deels
een vermanend karakter. In het eerste en
tweede hoofdstuk vinden wij een breede
reeks vermaningen. Het derde hoofdstuk
begint met eenige regelen te geven voor
den omgang van vrouwen met hare man
nen en van mannen met hunne vrouwen.
In het achtste vers komt de apostel weer
tot zijn generale wenken terug, en als hij
den toegesprokenen heeft verzekerd, dat
de oogen des Heeren over de rechtvaar
digen zijn, en dat zij zich mitsdien niet be
hoeven te laten ontrusten of ontroeren
door degenen, die kwaad bedrijven, voegt
hij er bij wijze van teleurstelling aan toe
Maar heiligt God den Heere in uwe har
ten".
Heiligen beteekent afzonderenen dus
wil de schrijver, dat de geloovigen er steeds
(Slot.) door
G. VAN DEN HAM.
De heidensche raad was gedurig vergaderd tot
bet beramen van nog gruwlijker plannen, om de
christenen, welke niet wilden buigen voor hunne
goden, af te maken.
Na veel beraadslaging werd besloten, de nog
overige gevangenen aan de woede van eenige
razende stieren over te geven, waartoe al spoe
dig werd overgegaan.
Weder werd Blandia tusschen bet volk ge
plaatst om bet lot barer broederen te aanschou
wen; wat ook baar te wachten stond, zoo ze
baar God niet wilde afzwerennu, met verlan
gen wachtte zij baar beurt af.
op bedacht zullen zijn, aan God de eerste
en hoogste plaats in hunne ziel te laten.
In zooverre heiligen van God oprechte
vrees insluit, staat het tegenover de vrees
voor menschen, voor kwaadwilligen.
Letten wij nu op hetgeen er volgt. Wijst
het woord altijd op de duurzaamheid der
christelijke belijdenis, de vermaning om
aan een iegelijk rekenschap te geven van
de inwonende hoop, doet de meening te
niet alsof de apostel alleen zoude bedoeld
hebben: voor het gerecht, zooals Paulus,
en vooral Stefanus, en ook hij zelf de goe
de belijdenis voor vele getuigen hadden
afgelegd. Aan de andere zijde dient ook
het misverstand afgesneden, alsof er geen
uitzonderingen op dezen regel der belijde
nis zouden zijn. Immers heeft Jezus ons
geleerd de paarlen niet voor de zwijnen
te werpen en den honden het heilige niet
te geven, opdat zij niet zich omkeeren en
ons verscheuren.
Stelt de apostel ons verder voor, dat
wij altijd bereid zullen zijn om uit te ko
men voor de hoop, die er in ons leeft,
dan mogen wij ongetwijfeld wel dat woord
hoop in dit verband verwisselen met ge
loof, daar toch de levende hoop evengoed
als de liefde een dochter is van het geloof.
Waar deze twee, geloof en hoop zoo nauw
aan elkaar verwant zijn, is het wel onmo
gelijk zijn hoop uit te spreken, zonder
tegelijkertijd zijn geloof te belijden.
Evenwel moet dit belijden plaats heb
ben met zachtmoedigheid en vreeze. Harst-
tochtelijke drift komt bij zulk een heilige
zaak niet te pas, en overmoed of pronk
zucht evenmin. Wie in oprechtheid voor
God wandelt, zal schuchterheid toonen, en
wordt hij verwaardigd van het werk Gods
in zijn ziel te getuigen, hij zal tevens be
denken, dat het louter genade is, wat hem
boven anderen onderscheidt. Is hij vrijge
maakt van slaafsche vrees van nietige ster
velingen, nochthans blijft een kinderlijke
vrees en heilig ontzag voor God hem ver
vullen.
Er bestaat dus een belijdenis. Zij is on
afscheidelijk van het geloof. Wel is er be
lijdenis zonder geloof, namelijk in de hui
chelaars. Doch geloof zonder belijdenis is
er niet. Er heeft dan ook altijd een inhoud
voor die belijdenis bestaan, hetzij in belof-
Reeda lag daar een ontzaglijke menigte ont
zielde lichamen verpletterd op den grond, die
men uit den stierenwagen bad geworpen.
Nu was de beurt aan Blandia, voor wie een
andere wagen in 't midden werd gebracht, voor
zien van een brullenden stier. Zij werd van tus
schen bet volk weggehaald, en naar een andere
kamer gebracht, waar zij van hare kleederen
geheel werd ontdaan. Zij onderwierp zich aan
alle wreede mishandelingen met bet voorbeel-
digst geduld. Zij wist nu dat ze bare geloofs-
familie van straks zoude nagaan, want zij bad
den Heere vurig gebeden, dat Hij baar nu tot
zich nemen mocht.
Een spotkleed werd baar aangedaan, en zoo
werd zij ter slachting geleid. Reeds had ze
baren voet op den trap van den wagen gezet, toen
een gezant des stadhouders door de menigte
kwam heendringen. Zich tot Blandia wendende
zegt bij op gejaagden toon: »In naam des
ten, zooals bij de aartsvaders, hetzij in
het geschreven Woord Gods, hetzij bo
vendien nog in uitleggende geschriften.
De volheid des geestelijken levens dringt
en perst tot belijden. Met den mond be
lijdt men ter zaligheid, als het hart een
maal gelooft. De christelijke kerk kan wel
buiten belijdenisschriften, gelijk zij 't dan
ook in den eersten tijd van haar bestaan
daarbuiten gedaan heeft. Maar zonder be
lijdenis kan zij niet.
Bovendien is zij er toe geroepen. De
H. Schrift wekt er door woord en voor
beeld toe op. Een iegelijk die mij belij
den zal voor de menschen, sprak de Hei
land, dien zal Ik ook belijden voor mijnen
Vader, die in de hemelen is. De bidden
de profetes Anna beleed haren Christus
nog in hoogen ouderdom, zoodra zij Hem
in den tempel zag. In den eersten brief
aan Timotheus noemt Paulus het belijden
als een van die voorrechten, die wel instaat
zijn, den jeugdigen dienstknecht te bezie
len. Ook de schrijvervan den Hebreër-brief
(zie Hebr. 13 15), en de apostel Johan
nes (1 Joh. 4 2, 32 Joh.7) onderstel
len zulk een belijdenis. Zij vormt dan ook
een heerlijken band voor de geloovigen.
Door haar treedt de kerk zichtbaar op.
Intusschen ligt in den aard der zaak,
dat ofschoon de belijdenisschriften niet
tot het wezen der kerk behooren, zij noch
tans als basis van samenwerking op den
duur onmisbaar zijn. De geloovigen scha
ren er zich om heen als rondom hunne
merkteekenen of symbolen. De ketters wor
den er mede teruggedreven. De orde wordt
er mede gehandhaafd en de kerk schuift
er de lasteringen door van haar hals. Als
de christenen niet onderling bepaalden, hoe
zij den inhoud des Bijbels opnemen, dan
zoude er ruimte zijn voor allerlei dwaal
begrippen, wier verbreiders zich gezamen
lijk op de Schrift zouden beroepen. Wie
b. v. een algemeene verzoening of een af
val der heiligen wilden leeren, zoude mee-
nen evenveel recht in de kerk te mogen
hebben als zij, die deze stukken verwerpen.
Het is daarom hoogst nuttig, dat in korte,
bondige termen worde neergeschreven, hoe
de kerk den wijden zin der Schift verstaat.
Willen anderen dan het tegendeel leeren,
of leggen de vijanden haar ten laste, dat
stadhouderszoo gij «lechts uwen Christus vloekt
en trouw zweert aan onzen god, gij zult des
stadhouders zoon ter vrouwe zijn, en u de ach
ting en eere van heel het volk verwervenWat
is uw antwoord?"
z/Zegt den stadhouder, dat mijne bede voor
hem is opgeklommen tot den God der goden,
die ook hem eens richten zal; en doe mij ver
der geene moeite aan".
Nu beklom zij den trap naar het ondier, dat
grijnzend op zijn prooi wachtte. Toen zij het
bordes had bereikt werd haar geboden niet ver
der te gaan; nog was een Satansplan verzon
nen. Eenige krijgsknechten kwamen aanloo-
pen met een groot net, waarin zij met handen
en voeten bij elkaar gebonden en vervolgens
door een opening in het boven-traliewerk van den
wagen naar beneden geworpen werd. Spoedig
was zij een prooi van den razenden stier, welke haar
eerst eenige malen met zijne hoornen omhoog
zij dogma's voorstaat, welke bij haar niet
thuis behooren, dan kan dit op overtui
gende wijze met het geschreven woord
wederlegd worden.
(Slot.)
Nu stemmen wij toe, dat grootheid en rijk
dom hun gevaarlijke zijde hebben, maar mogen
wij daarom ons ideaal stellen in kleinheid, af
gescheidenheid en armoede?
Vooral ook meenen wij Ds. G. te moeten te
genspreken, omdat hij de vereeniging zoekt af
te weren met argumenten, die onjuist zijn.
Zoo zegt hij, dat als de Theologische school
van Kampen met de Vrije Unieversiteit veree-
nigd wordt, zij daardoor ook los van de kerk
zal zijn terwijl hij weten kan, dat op de jong
ste vergadering der Vrije Universiteit uitdruk
kelijk het wensehelijke en noodzakelijke is er
kend van een vast verhand tusschen de theolo
gische faculteit en de geref. kerken, en dat het
aanleggen van dit verband alleen toeft, totdat
de gezamenlijke gereformeerde kerken hierin kun
nen medewerken.
Ook zegt Ds. G. zonder eenig bewijs, dat bij
vereeniging de kerkgebouwen en andere goede
ren aan commissiën of besturen komen, van wel
ke de gemeenten afhankelijk zijn. Maar wie
durft niet aannemen dat de stellers van de sta
tuten voor »de kerkelijke kas" immers hoogst
bekwame rechtsgeleerden er voor gezorgd
hebben, dat niet de directie van de kerkelijke
kas over den kerberaad kon gaan heerschen,
maar dat zij juist omgekeerd aan dezen onder
geschikt blijft.
Aan het slot stelt Ds. G. het voor, alsof de
doleerenden aan de Chr. geref. den eisch zouden
stellen, om te gaan doleeren over het verlies
van stoffelijke goederen. Welk een overdrijving!
Wat een schrikbeelden! Alsof de doleerenden
niet ieders persoonlijk gevoelen ten aanzien van
het stoffelijke goed zouden eerbiedigen,
Of heeft de heer de Savornin Lobman niet
in de Tweede Kamer getuigd, dat als de bur
gerlijke rechter den doleerenden voor goed het
gebruik der Herv. kerkgebouwen enz. ontzeggen,
hij alsdan de eerste zou zijn om met deze be
slissing zijn vrienden geluk te wenschen. En
is hij soms deswege onder de doleerenden min
der geëerd, of wordt er op zijn adviezen minder
prijs gesteld?
Wij moeten meedoen aan al de processen,
die komende zijn, zegt Ds. G. Maar weet hij
dan niet, dat het gros der kerkleden zich met
die processen weinig of niet bemoeit, en dat
wierp, dan weder opving, en daarna haar stof
felijk omhulsel geheel uit elkander scheurde;
en zoo eindigde de godzalige Blandia haar
leven in deze wereld, om te juichen in de ge
westen der heerlijkheid, in de rijen der verlos
ten om Jezus' troon.
»Waar is nu haar God!" zoo klonk het ge
schreeuw van alle zijden, en hun eigen god
werd hulde toegebracht voor de overwinning,
die- men waande behaald te hebben, maar de
christenen, die van Blandia's zalig uiteinde ver
namen, hieven als lofzang aan.
Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort;
Zij wand'len, Heer, in 't licht van 't God'lijk aanschijn voort;
Zij zullen in Uw naam zich al den dag verblijden.
Uw goedheid straalt hun toe, Uw macht schraagt hun in 't lijden,
Uw onbezweken trouw, zal nooit hun val gedoogen,
Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw Woord verhoogen.