Christelijk Vrijdag 27 Mei 1887. 2d8 Jaargang N° 65. IN HOC SIGN O VINCES Belangrijk Bericht! die zich vóór 1 October verbinden, W. BOEKHOVEN, Abonnementsprijs per drie maanden 50 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 5 Cent. UITGEVER SOMMELSDIJK. Advertentiën 10 cent per regel. Advertentiën worden bij de Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur. Alle stukken voor de Redactie kestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe te zeilden aan den Uitgever. ALLi'l ABONNEES OP DE „Maas- en Sclieldekode", ook hen cadeau te geven. Mei-Juni. Zon Maan Markten. „Het Is u nut, dat ik wegga." Billijk oorcleelen. voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuws Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven worden slechts tweemaal berekend. Ten bewijze dat wij bet abonneeren op ons blad ook onzerzijds weten te waardeeren, en tevens tot aanmoediging tooi* nieuwe inschrijvers. is ons voornemen zoo de Heere wil en wij leven, met 1 Jfanuari a.s., een keurige Het SC11ILD, dat bij een onzer beroemdste lithografen in Nederland wordt vervaardigd, als mede de INHOUD, za' niets te wenschen overlaten. Dat deze opoffering onzerzijds door onze geachte abonnees zal worden op prijs gesteld, betwijfelen wij geenszins. We verzoeken echter, dat elk in zijn omgeving de bedoeling des uitgevers zal helpen bevorderen, en ieder alzoo van de gelegenheid ge bruik make, om kosteloos een wckelijksche scheurkalender te ontvangen, door zich voor een jaar te abonneeren op de »MAAS- en SCHEI. DE BODE". de uitgever. WüEHKAlËHBEB. op onder onder 27 Vrijdag 3.51 8.2 11.51 28 Zaterdag 3.50 8.3 29 Zondag 3.49 8.4 0.27 30 Maandag 3.49 8.6 EK. 3.59 vm. 31 Dinsdag 3.48 8.7 1.25 1 Woensd. 3.47 8.8 1.51 Zierikzee paard. 2 Donderd. 3.46 8.9 2.16 Middelb. pa. ve. Dirksl. paardm. Joh. 16:7b. Het Pinbsterwonder hebben wij te beschouwen als het heerlijk gevolg van Jezus' hemelvaart. Aldus heeft de Heiland het ook zelfverklaard, toen Hij sprak: »Ik zeg u de waarheid: het is u nut, dat ik wegga; want indien ik niet weg ga, zoo zal de Trooster tot u niet komen, maar indien ik heenga, zoo zal ik Hem tot u zenden." 0, welk een droefheid moest de mededeeling, dat Jezus weldra van deze aarde zoude heengaan, bij de discipelen verwekken. Ze zouden dan waarlijk hem moeten missen, die hen zoo trouw geleerd, geleid en beschermd had, ja die zoo alles voor hen geweest was. Neen, dat verlies scheen wel door niets te vergoeden te zijn. En toch was het niet goed, dat Jezus bij hen bleef. Op aarde was zijn eigenlijke woonplaats niet. Toen hij zijn Middelaarswerk hier heneden vol bracht had, was zijn plaats op den troon der heerlijkheid in den hemel. Maar dat zou voor zijne discipelen geen schade zijn, want eerst als Jezus was opgevaren, kon de andere Trooster, de H. Geest tot hen afdalen. Het verdient onze opmerkzaamheid, dat Jezus den H. Geest bij herhaling den naam van Troos ter geeft. Troost hadden zijne discipelen noodig in de moeilijke dagen, welke zij tegengingen. Maar troost heeft ook elk mensch en te allen tijde noodig. Daarom begint de H. Catechismus, dat bij uitstek practische leerboek, met de vraag: welke is uw eenige troost, beide in leven en sterven?" En nu, deze troost kan den mensch alleen van Boven, uit God toevloeien. Heel de zichtbare wereld kan zijn ziel niet vervullen of verzadigen, omdat zij slechts vergankelijke din gen aanbiedt, en zijn hart heeft een eeuwige be stemming. Velen stellen zich aan, alsof dat an ders ware. Laat ons eten en drinken, roepen zij u toe, want morgen sterven wij, en zij willen daarmede te kennen geven, dat zij ras worden vernietigd. Doch dit is enkel zelfmisleiding en bedrog. Altijd blijft het Schriftwoord van kracht, dat de goddeloozen geen vrede hebben. Om ge lukkig te schijnen, moeten zij zichzelf vergeten, want komen zij tot nuchterheid en blijven zij dan op zichzelf zien, dan wandelen zij trooste loos en hopeloos daarheen. De gemeente des Heeren echter put al haar troost, haar leven en haar geluk uit het drie- ëenig, goddelijk Wezen. Daarom viert zij telken jare haar Kerstfeest, als zij gedenkt aan de on begrijpelijke liefde, wijsheid en macht des Vaders, die Zijn eenig geliefd Kind voor afvallige kin deren van Adam overgaf. Daarom viert zij haar Vaa.scAfeest, hetwelk ons Jezus doet kennen als den Levensvorst, als den Leeuw uit Juda's stam, die door Zijn triumph over graf en dood krach- tiglijk bewezen heeft, dat hij de Zoon van God was. En om dezelde reden viert zij ook haar Pinksterfeest, hetwelk ons melding maakt van de uitstorting des Heiligen Geestes, niet als van de nederdaling van een kracht of een invloed al leen, maar als van de inwoning van God zelf. Want wel is er verschil van schakeering, wel treedt er op elk feest een andere zijde, een ander Persoon van het goddelijk Wezen het meest op den voorgrond, maar steeds is het dezelfde God, de éénige Heere uit den hemel, die ons met Zijn rijkste zegeningen komt omringen. Het is bepaaldelijk het werk van den derden Persoon in de Heilige Drievuldigheid om in de gemeente als God te wonen, en de harten harer leden te bewaren, te besturen en te vertroosten. Gelijk er alleen gemeenschap met God den Vader is door den Zoon (Luc. 10 22), zoo is er ook alleen gemeenschap met God denZoon in en door God den Heiligen Geest. Die Geest door Christus, den Middelaar, voor de zijnen verworven, was steeds de toepasser en aan wender van al de geestelijke schatten, welke er in Christus voor zijn volk besloten liggen. De werking van dien Geest was nu na Jezus' hemelvaart een geheel andere dan te voren. Onder de oude bedeeling, toen de nieuwe mensch- heid haar Hoofd Jezus Christus nog niet in den hemel had, was die werking gedurig afgebroken. Voorzeker, de profeten en andere heiligen werden somtijds machtig door dien Geest aangegrepen en bewerkt. Maar dat was slechts bij tijden, het waren toen meer gaven des H. Geestes, terwijl Zijn persoonlijke en bestendige inwoning nog niet werd genoten. Na Jezus' opvaren naar den hemel echter en na de uitstorting des H. Geestes was de werking van dien Geest meer geleide lijk en doorloopend. Het spreekt wel vanzelf, dat Christus naar zijn godheid den H. Geest niet ontvangen kon, nog ook Zijn gaven en krachten, want als de van eeuwigheid gegenereerde Zoon had Hij een plaats in de goddelijke Huishouding naast en niet on dergeschikt aan den H. Geest. Maar wel kon Jezus den H. Geest ontvangen naar zijne mensch- heidals Middelaar. Als zoodanig ontving hij dien Geest dan ook meer en meer. Hij» nam toe in genade bij God en de menschen". De H. Geest daalde op hem neder bij den doop in de Jordaan. Vol des H. Geestes keerde hij vandaar terug. En toen hij na geleden en gestreden te hebben tegen alle zondige machten die op hem aan stormden, na den dood zelfs bekampt te heb ben, opvoer van den Olijfberg naar den hemel, toen begon met eerbied gesproken, in den mensch Christus Jezus de volle werking van den H. Geest. Maar toen straalde die werking tevens van uit dat Hoofd door geheel het mystieke lichaam des Heerendat wil zeggen door de gansche Kerk van Christus heen. En in die Kerk of gemeente blijft Gods Geest nn wonen en regeeren. Terwijl Hij in de wereld alleen werkthoudt Hij zijn vast verblijf in de gemeente, welke Christus zich kocht met zijn bloed. Dat is nu de heerlijke vrucht van Jezus' he melvaart. Toen Jezus op zijn troon kwam om het bestuur te aanvaarden over Zijne kerk en over de gansche wereld, toen was, als we zoo^ spre ken mogen, het Hoofd op zijn plaats, en kon de Geest uit dat Hoofd doorwerken door al de le den van het lichaam heen, op dezelfde wijze als de geest van het menschelijk hoofd zijn werking uitoefent over alle lichaamsdeelen. O, welk een heerlijke gedachteWant zie, nu kan men niet tot de gemeente van Christus, dat is tot zijn my stiek lichaam behooren, of hij, als het Hoofd, neemt deel in al onze ervaringen, hij kent al onze nooden en heeft medegevoel met al onze smarten. En aldus blijft nu voortdurend de betrekking tusschen Christus en de zijnen. Het was niet slechts een tijdelijke vervanging van zijn tegenwoordig heid, die op het Pinksterfeest begon. Neen, Je zus heeft gebeden om een anderen Trooster, die bij zijn discipelen zoude blijven in der eeuwig heid." (Joh. 14: 16). De H. Geest houdt aile uitverkorenen met Christus in gemeenschap en draagt het leven uit hem op allen over, terwijl Jezus zelf als de groote Hoogepriester, die door het voorhangsel in het Heilige der heiligen is ingegaan, aldaar bezig is met voor zijn gemeente te bidden, het eereloon te eischen voor zijn eeuwig geldende offerande en voor al de zijnen plaats te bereiden in het Vaderhuis. Tot de discipelen kon Jezus zeggen: »het is u nut, dat ik wegga." Maar het is slechts de vraag voor een iegelijk onzer of ook wij er het nut al van ondervonden hebben, of ook wij al kennis kregen aan de inwoning van den H. Geest. Zoo niet, dan kunnen wij ook niet zeggen tot zijn discipelen te behooren. O, dat dan allen, die nog voor eigen rekening leven, hun zaken eens mochten leeren overdragen aan Christus. Moch ten zij, bij het zien van hun ontzettend gemis, zich maar gedurigtot den Troon der genade wenden om nog in den bekwamen tijd geholpen te worden. Jezus zelf heeft daartoe liefderijk aangemoedigd. Hij heeft het ons verzekerd, dat een iegelijk, die bidt ook ontvangt, en dat de hemelsche Vader den H. Geest veel eerder zal geven aan dege nen, die er Hem om bidden, dan booze ouders goede gaven schenken aan hunne kinderen. En mochten zij, die zich door dien Geest aan vankelijk getrokken weten uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, maar telkens bidden om verlevendiging van Zijn almachtige werking, om het genot van meer overvloeiende genade, om alzoo ook tot anderen met vrijmoedigheid te kunnen spreken over de dingen, die de eeuwig heid aangaan. Er zijn vele leden der gemeente," schrijft de beroemde Spurgeon ergens, »die als groote schepen zijnwelke bewegingloos, vast zitten in het zand. Zij arbeiden niet voor God zij zijn onverschillig voor de bidstonden, zij zon deren niets af van het hunne om het evangelie te helpen verspreiden. 0, zoo de vloed der ge nade slechts kwam! gij zoudt zien waartoe zij in staat waren." Wij besluiten met den wensch, dat er over vele van onze lezers zulk een vloed of spring vloed van genade moge komen. G. M. Een hooggeacht broeder vroeg ons dezer da ger: Waarom ontziet gij tegenwoordig toch de doleerenden zoo?" Ons antwoord luiddeomdat die lieden op dit oogenblik volstekt geen bestrijding verdienen. Zij vertellen in het publiek geen kwaad van hun broeders aan de overzijde, maar houden zich stil bij hun arbeid. Nergens vonden wij courant-ar tikelen, waarin zij het werk of het karakter der Clir. Geref. broeders aantasten. - En wat Dr. Kuijper betreft, het is waar, hij heeft veel van hun reglement van 1869 gezegd, maar een wijsgeer en rechtsgeleerde zooals hij heeft ook als zoodanig rechten en vrijheden, die niet elk ander zich mag toeëigenen. Sommi gen begrijpen Dr. K. in die kritiek niet al te best, naar wij meenen. In alle kalmte en met een hart, waarin liefde tot de Chr. Gereformeerden huist, kan hij nogtans heel goed hun statuutje van 1869 onder zijn microscoop brengen en er, draad voor draad, in aanwijzen hetgeen hem voor de verre toekomst schadelijk voorkomt. Edoch, hij deed het onder uitdrukkelijke hijvoe ging, telkens herhaald, dat de Chr. Geref. broe ders met dit reglement te goeder trouw waren en dat zij er nog niet veel kwaad door onder vonden. Gesteld eens Dr. K. maakte zoo in het alge meen captie op de zuiverheid der prediking of op de uitoefening der tucht onder de sgeschei- denen," dat ware heel wat erger. En toch, wilde hij een deel van de gereformeerden in de Herv. Kerk believen en iets tegen de ïgescheidenen" zoekendan zou hij dat weldoen. Maar aan hun belijdenis en wandel raakt hij niet. Wij geven toe, 't zou 'kunnen zijn, dat Dr. K. een onnoodige uitbreiding van zijn kritiek op het reglement van 1869 had gegeven, omdat hij, hetzij meer of minder bewust, gedreven werd door de zucht om de Chr. Geref. en de dolee renden voorloopig nog op een afstand van elkaar te houden. Maar het kan even goed zijn, en dat achten wij veel waarschijnlijker, dat zijn kritiek voortkwam uit natuurlijk verklaarbare vrees voor lateren Synodalen of classicalen dwang. Ja zelfs kon het wezen, dat Dr. K. het reglement van '69 tot een afleider wilde aanwenden, waarop hij al den sinds meer dan vijftig jaren aange- kweekten tegenzin tegen de gemeenschap met de »gescheidenen" overdroeg, met het doel om die antipathie straks met het reglement van '69 te doen verdwijnen. Maar zoolang men van die diepste beweegreden nog zoo weinig weet en kan beoordeelen, achten wij het onverantwoorde lijk om Dr. K. met zulk een harstochtelijke taal aan te vallen als sommige Chr. Geref. or ganen ons in de jongste weken te lezen gaven. Men heeft vooralsnog geen recht om Dr. K. den volke voor te stellen als iemand, die slechts tweedracht verwekt tusschen twee groepen be lijders, die bij elkander behooren. Waarlijk, Dr. K. behoeft die tweedracht niet op te roepen, want ze is er geweest lang eer Dr. K. optrad. En zijn dezer dagen in een paar Chr. Geref. bladen stukken verschenen, die den schrijvers en hunne kerk schande aandeden. Zelfs zou het de vraag zijn, of er geen artikelen onder waren, die recht gaven tot achtervolging met kerkelijke tucht, wegens overtreding van het negende ge bod. Is me dat een toon, die sommigen aansloe gen Wij eischen volstrekt niet altijd een parle mentaire deftigheid in het bespreken der belan gen van dén dag, maar ieder is verplicht de christelijke bescheidenheid in acht te nemen, en deze mag allerminst ontbreken in tijden van he vige bewegingen verdeeldheid. Wij raden dan ook dien heftigen broederen, om zich wat soberder uit te drukken. Anders beleven wij straks nog

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1887 | | pagina 1