Christelijk
Vrijdag 13 IVlei 1887.
2de Jaargang N° 63.
IN HOC SIGNO VINCES
'mph.
8e 2.
W. BOEKHOVEN,
IG.
r-)
m.
Abonnementsprijsper drie maanden 50 Cent franco per post.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEVER
SOMMELSDIJK.
Advertentiën 10 cent per regel.
Advertentiën worden b j de Uitgever ingewacht tot Donderdagmiddag 12 uur.
Alle stukken voor de Redactie Bestemd. Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever.
Door het invallen van den Hemelvaarts
dag verschijnt het volgende nummer
een dag later.
WEMKAlimEIl.
Br. HOEBEMAKER
'LAKKEE.
5,30 u.
6,46 u.
S 10,30 u.
11 u.
2,45 u.
4,u.
5,u.
5,30 u.
jjde stoom-
Imgekeerd.
diverse
door
!idrecht.
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden
9,u.
9,45 u.
ïDAM.
I 5,uur.
V"
i,30 f
|J. 2 uur.
3
idags.
5 uur.
n. 3 uur
3
im.
5,30 ure.
6,—
ll.'iü ure.
|2,30
Lrt.
k.
n. 4 ure.
4
i.)
I. 4,30 u.
4,30
30 u.)
voorm. 8
s dagelijks
Leutie met
UM:
11,30 u.
2
11,30
2—
11,30
11,30
11,30
T
am.
Yan
STTIRDAJI n.
ddelb. en
[SSINGEN.
9,45
9,45
9,45
9,45
9,45
ELSDIJK.
Deze Courant verschjnt eiken Vrijdag.
Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven worden slechts
tweemaal berekend.
Markten.
Viaard, veem.
sGravend. veem.
Mei.
Zon
Maan
op
onder
op
13 Vrijdag
4.10
7.41
9.29
14 Zaterdag
4.09
7.43
lk. 8.37 nm.
15 Zondag
4.07
7.45
1,37
16 Maandag
4.06
7.46
2.2
17 Dinsdag
4.04
7.48
2.23
18 Woensd.
4.03
7.49
2.43
19 Donderd.
4.02
7.51
3.4
positie nemend tegenover de gereformeerden.
Gelijk men weet, lieeft Dr. Ph. J. Hoedemaker
zich van de doleerende broeders afgezonderd en
zelfs door het beproeven van een tegen-congres
de wapens tegen hen opgenomen.
Plaatsgebrek heeft ons verhinderd om zijn jong
ste geschrift daaromtrent, getiteldDe Congres
beweging beoordeeld uit het oogpunt der Gerefor
meerde Belijdenister sprake te brengen.
Toch waren wij daar niet rouwig om. Daar
door wonnen wij tijd. En waarlijk, men heeft
heel wat tijd noodig om een boekje als dat het
welk Prof. H. hier zijnen lezers aanbiedt, goed
te begrijpen en er een gegrond oordeel over uit
te spreken. Op sommige bladzijden kost het schier
een worsteling om de meening van den geachten
Schrijver bij benadering vast te stellen.
Om niet al te uitvoerig te worden, laten wij
nu vele bijzonderheden onaangeroerd en letten
voorshands alleen op de hoofdzaak.
Wat scheelt er eigenlijk bij dezen begaafden
gereformeerden publicist aan, dat hij zoo alleen
wandelt, en hoe langer hoe verder verwijderd
wordt van zijn «geleerde, scherpziende en ge-
loovige" geestverwanten?
Staat hij dan alleen op de basis van Gods
Woord? Wandelt hij recht, en de anderen ver
keerd
Prof. H. zelf laat het zoo voorkomen. Maar
wij voor ons meenen gansch anders te moeten
oordeelen.
Voor ons is het zeer duidelijkdat hij zich
juist omgekeerd, niet door het Woord laat be
sturen, ïnaar een zelfgekozen, onbereikbaar ideaal
naoogt. Hij heeft een politiek plan, maar van
kerkelijk overleg blijft hij verre.
Daardoor wordt hij geslingerden naar de
s mannen van het juiste milieu" heengedrongen,
al wil hij dat ook volstrekt niet (bl. 13).
Wie op een dichtbezet slagveld, zooals het
kerkelijk terrein onzer dagen meer en meer dreigt
te worden, positie gaat kiezen, en zich noch
rechts noch links, zoo min bij de synodalen als
bij de doleerenden wenscht te voegen (Prof. H.
verwerpt deze keuze (blz. 12)die moet öf als
gemeenschappelijk mik- en wrijfpunt tusscben
beide legers zich plaatsen, of zich van de kamp
plaats verwijderen. Een derde blijft er voor zoo
iemand niet over. (Zie hieromtrent de eigen be
kentenis van Prof. H. op blz. 7.)
Op ingewikkelde wijze verklaart Prof. H. dan
ook, dat er voortaan op hem als medestrijder
voor het gereformeerde kerkrecht niet meer valt
te rekenen, want dat hij als zoodanig terugtreedt.
In zijn voorwoord" lezen wij nl. (blz. 4 en 5),
dat bij tot voor korten tijd niet de minste ver
wachting koesterde, dat er op dit oogenblik reeds
van eene reorganisatie sprake kon zijn»ja zelfs,
dat de gedachte aan zoo iets geen vat op hem
had." En nu de zaken dan zoo gansch anders
liepen als hij zich had voorgesteld, nu er feite
lijk scheuring kwam, zegt hij »geen kerkrech
terlijke of theologische strijd (meer) aan te binden,
maar een strijd om de toekomst van het volk,
dat is een strijd op het gebied der staatkunde
een strijd die de toewijding eischt van het ge-
heele leven, de opoffering van naam en van rust."
Maar waarom gaat Prof. H. dan den kerkelijken
strijd staken? Wat scheelt er hij hem aan? Hij
»zal dan maar franc-tireurs-dienst verrichten en
begeeren op Franscli grondgebied als Fransch
burger, (dat is, overgebracht zijnde uit de beeld
spraak, als lid der Hen. Kerksterven" (blz. 7).
Maar nog eens, waarom zulks?
Na herbaalde lezing van zijn brochures moeten
wij tot ons leedwezen verklaren bij Dr. H. déze
grondfout ontdekt te hebben, t.w., dat hij nog
lang niet genoeg doordrongen is van den ver-
derfelijken invloed der synodale hiërarchie.
Deze fout verklaart voor ons alles.
Vandaar, dat hij eigenlijk geen reformatie in
nauweren zin noodig keurt, d.w.z. niet in de be-
teekeniswelke de geschiedenis der 16<le eeuw
aan dat woord heeft verbonden. Zelfs in weerwil
van de gebeurtenissen van 1886 hoopt hij nog
altijd op geleidelijk kerkherstel door tuchtoefening
en verbetering der reglementen.
Een chirurgische operatie acht hij vooralsnog
ongeoorloofd, wijl onnoodig.
Vandaar ook dat hij den reformatorischen ar
beid der doleerenden beschouwt als schismatiek
(bl. 26) en sectarisme (blz. 51), omdat wij hier
te doen hebben met breuke van de organisatie.
Op blz. 31 van zijn vorige brochure Machts
vertoon of wettig gezag stelt hij zelf de vraag
»of het breken met de Synodele organisatie de
roeping van het oogenblik is," en wat antwoordt
hij hierop Zegt hij«ja, wis en zeker, die breuke
is vóór alles ons noodig?"
Neen, hij geeft een ontwijkend antwoord, en
zegt alleen dat wij moeten terugkeer en tot de
gehoorzaamheid aan Gods Woord."
Dat is nu precies een antwoord, als dat men
iemand vraagtmoet dit kind ooknaar de school
en dat de ander dan zegtkinderen moeten goed
opgevoed worden." Of ook, dat er gevraagd wordt:
»wat zullen wij van middag eten," en dat de
ander alleen opmerkt, dat een mensch zonder deug
delijk voedsel niet kan leven.
Uit geheel den gang zijner rede is het echter
wel op te makendat Prof. H. de verbreking
van de organisatie niet goedkeurt.
Terugkeer tot de gehoorzaamheid aan Gods
woord beteekent bij hem alleenhet zoeken van
kerkherstel langs geleidelijken weg
En uit dezelfde wortelfout komt ook voort,
dat hij de doleerenden beschuldigt van indepen-
dentische afzondering (blz. 8, 19 en 25), omdat
zj tjdeljk breken met het oude kerkverband.
Misschien spreekt Dr. H. deze onze bewering
tegen, daar hj sedert lang veel op de organi
satie van 1816 heeft afgegeven.
»Gj kunt uwe bediening'onder die organisa
tie niet naar behooren waarnemen," riep hj in
zjn vorig opstel («Machtsvertoon of wettig ge
zag?" blz. 26) aan de vervolgde opzieners in de
kerk toe. En met verwjzing naar dit geschrift,
Ditzelfde getuigt hij ook o.a. in De Standaard van 26 April jl.
aldus«Het zwaartepunt van de verklaring (die op 21 April op het te
gen-Congres te Utrecht ter teekening aan de aanwezigen werd aangebo
den) lag in den eisch, dat de organisatie van 1816 door de Gereformeerde
Kerkorde zou worden vervangen, en de belofte, dat men niet zon rusten
a voordat dit doel, langs geleidelijken weg, was bereikt." Men lette op
die bijvoeging «langs geleidelijken weg", dat is zonder breuke. In dit
verband beteekent het «niet rusten voordat dit doel is bereikt" eenvou
dig: levenslang strijden «zonder practiscli resultaat". En dan
noemt Prof. II. zulk eeu voornemen nog wel «het zwaartepunt van de
verklaring". Yan hoe licht gehalte moet dan wel niet het overig ge
deelte zijn, dat om dit «zwaartepunt" gegroepeerdligt P Wij zien daarom
in dat «zwaartepunt" het doode punt, de kiem van een haastig versterf
van deze geheele «beweging". Och, och, wat kan een geleerd man toch
soms tobben!
herhaalt hj thans (blz. 26) dat die organisatie
onwettig is in oorsprong, onbijbelsch in wezen en
verderfelijk in strekking.
Maar daardoor laten w j ons nu eens niet ver
voeren. Hard klagen over die ellendige organisa
tie is nog heel wat anders dan er zulk een be
sef van te hebben, dat het ons prikkelt en uit
drijft tot kloeke daden in de kracht onzes Gods.
Op gelijke wijze klagen ook velen hevig over
hun persoonl jke, geestel jke onmachtmaar zonder
dat het drukkend gevoel van die onmacht hen
doet vluchten tot den Troon der genade, 'tls
een doode beljdenis van ellende, zonder meer,
waarbij zj oud worden en als God de Heere
het niet genadigljk verhoedt, sterven.
De doleerenden geven thans de synodale or
ganisatie prjs, het koste wat het wil. Dit be-
wjst, dat zj er waarlijk last van hadden.
Prof. H. echter antwoordt: neen, zoo erg is
het nog niet. «Eerst als het der synode gelukt
«zal zjn het beginsel der »leervrjheid" in het
«reglementaire stelsel zóó te incorporeeren, dat
»men zal kunnen zeggen: in de Herv. Kerk kan
»en mag men niet meer voor het recht der be
lijdenis opkomen, (alsof men dat wel kon
»kan en mag men geen leeraar zjn, zonder zijn
geweten te verkrachten en ongehoorzaam te zjn
«aan hetgeen God in Zjn Woord gebiedt (alsof
de synodale organisatie daar niet toe drong en
«dwong!) zóódra zal de quaestie principieel
moeten uitgemaakt, of de Kerk al of niet ge-
heel en al in het genootschap is opgegaan, d.i.
«feiteljk heeft opgehouden zelfs eene gebrekkige
openbaring van het lichaam van Christus te wezen."
(blz. 33.)
Prof. H. legt er dus nadruk op, dat de Herv.
Kerk thans nog niet geheel in het genootschap
is opgegaan. Het zij zoo. Maar heeft h j nu recht
om vlak het tegendeel te doen en het genootschap
te laten opgaan in de Kerk En toch, voor zoo
veel aan hem staat, doet hij dat. Want hj meent
inderdaad, dat de gezamenlijke Herv. kerken, in
hun reglementair verband, nog den verderfelij-
ken invloed van de synodale organisatie kunnen
te boven komen en dan in hun geheel bijven voort
leven als kerken, die nooit zulk een verkrach
ting hadden ondergaan.
Dus een gansch willekeurig uitgebreide en toch
tevens gezuiverde Kerk
Een heerljk ideaal, als het maar voor ver
wezenlijking vatbaar wasEn als men het maar
kon nastreven zonder ontrouw in de bediening
van het heilige te worden.
Immers, nauweljks doet ge de eerste schrede
op den weg der gehoorzaamheid, of de «kerke-
ljke overheden" zetten u af.
Nu goed, zegt Prof. H., offer dan uwe positie
maar op (blz. 9), lijd dan die afzetting om des
beginsels wil (blz. 20).
Zou dat dan naar Gods Woord zjn? Dragen
dan de leeraars en opzieners der gemeente hun
ambt slechts bj de gratie der «hoogere be
sturen"? Zjn zj niet door God zelf geroepen?
En mogen zj zich dan door nietige menschen
tot werkeloosheid laten doemen juist om hun
betoonde trouw aan het Woord?
Wj lezen in de H. Schrift gansch andere din
gen. (Zie Gal. 2:5 en II Oor. 6 1418). Zj
leert ons dat niet de beljders, maar de kettersche
menschen en de jdelheidsprekers moeten ver
worpen worden (Tit. 3:10) en hun mond gestopt
(Tit. 1:11). Het laten leeren van Jezabel, de valsche
profetes, wordt door Christus zelf aan de ge
meente te Thyatire verboden (Openb. 220).
Duldt en draagt men echter naar het advies
van Dr. H. de straffen, die de kettersche kerk
besturen ons opleggen, dan erkent men daardoor
ten stelligste hun bevoegdheid en komt dus vlak
in tegenspraak met de Schrift.
Doch eigenlijk is dat in elkaar «laten opgaan"
van kerk en genootschap een machtspreuk, die
uw blik benevelt, en niets anders. Hoe kan er
ooit een kerk «geheel en al" in een wereldsch
genootschap opgaan? Immers evenmin als dat
een steen opgaat in het dierijk organisme, of
dat een christen geheel opgaat in de macht der
zoude en des doods.'
Neen, er is in het Herv. Kerkgenootschap een
wilde vermenging van kerkel jke en genootschap-
peljke bestanddeelen, en die twee ongeljksoor-
tige deelen moeten uit elkander. Dat is be be-
teekenis van den kerkeljken str jd onzer dagen.
Het geldt geen maatregel van tucht, in den meest
gebruikelijken zin, maar het is een reformato
rische onderneming.
Tucht kan alleen uitgeoefend worden op een
terrein dat nog goed begrensd is. Maar hoe zult
g j den tuchtsleutel gebruiken als er geen deu
ren met sloten zjn, waar die sleutel op past.
Plaatsel jk beschouwd staan er hier en daar nog
wel fragmenten van kerkmuren, maar de syno
dale macht stiet er overal holen en gaten in,
zoodat het afsluiten der kerkdeuren zonder meer
thans niets baat.
Elk verstandig man zal in dit geval eerst de
muren weer dichtmetselen (dat is met de orga
nisatie breken) en daarna over binnen- en bui
tensluiting oordeelen.
Wie echter tegen zulk een splitsing van ker-
keljke en genootschappeljke bestanddeelen be
zwaar maakt, doolt in een toovercirkel rond en
komt niet verder. Heeft Dr. H. daar soms ook
zelf wat van gevoeld, toen hj schreef: «De
geschiedenis van onze kerkel jke conferenties is
eene geschiedenis van onze teleurstellingen
Wj missen een der waarborgen van welslagen
de gebondenhoid aan een bepaalde gedragsljn,
zelfs aan een bepaalde formule" (blz. 14)?
W j spraken van omdoling in een toovercirkel.
Dat is, hj redeneert dan ongeveer aldusZ j die
niet tot de kerk behooren, mogen alleen door
Bijbelsche tucht worden uitgedreven (blz. 18).
Zulk een tucht kan alleen werken onder een
Schriftmatige Kerkregeering (blz. 17). Die Schrift
matige Kerkregeering mogen de Kerken alleen
gezamenlijk in de plaats stellen van de onbjbel-
sche organisatie van 1816. Maar die verwisse
ling van kerkorde in de gezamenljke kerken
wordt juist belet door de meerderheid der stem
gerechtigden, die bj de gratie van de verkeerde
bestuursinrichting leeft en ten gevolge van haar
afschaffing door tucht zou aangegrepen worden.
Deze cirkelredeneering moet nu wel gelden
op politiek gebied, maar mag ons in de kerk
niet ophouden.
Een Staatsinrichting als de onze moet rekenen
met de stemmen, die er uit en namens het volk
opgaan. Wj anti-revolutionairen hebben de over
tuiging, dat de liberalistische politiek ons land
zeer benadeelt. Maar een goed deel van ons
volk houdt het optreden van een andere regee
ring tegen, doordien het z jn stemmen uitbrengt
op liberale Kamerleden. Hier is echter niets aan
te doen. Met dat andersdenkend volksdeel moe
ten wj in politieken zin samenleven; wj kun
nen er ons niet van losmaken; juist onze anti
revolutionaire belijdenis brengt meê, dat w j aan
onze tegenstanders plaats gunnen op onze erve.
Geheel anders echter in de Kerk. Daar mag
men zich niet voortdurend afhankeljk stellen
vrn de begeerte der groote menigte. Vooral niet
wanneer die menigte in plaats van geleidel jk in
de Kerk opgegroeid te zjn, er gedeeltelijk met
dwangmiddelen is ingezet. Als alle zachtere po
gingen tot kerkherstel vruchteloos zjn gebleken,
moet ten slotte de gehoorzaamheid aan Chris
tus ons zwaarder wegen dan de uitwendige ge
meenschap met sommigen, die misschien ook tot
Zjne Kerk behooren, maar die in elk geval
thans op een dwaalweg verkeeren.