Christelijk
Weekblad
voor de Zuid-Hoüandsche en Zeeuwsche Eilanden
Donderdag
3 Februari 1887.
IN HOC SIGNO VINCES
Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124).
Co.,
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere
Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers.
Weekkalender.
Febr.
Zon
Maan
Markten.
De Volkeren der aarde.
Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond.
Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent, franco per post.
Afzonderlijke sinnmiers 5 Cent.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN
SOMMELSDIJK.
Advertentiën 10 Cent per regel.
I' Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts
tweemaal berekend.
!l Advertentiën worden bij de Uitgevers ingewacht tot den dag der Uitgave.
op
onder
op
4 Vrijdag
7.37
4.50
-.53
5 Zaterdag
7.35
4.52
1.44
6 Zondag
7.34
4.54
2.15
7 Maandag
7.32
4,56
4.-
Goes veem.
V. M.
8 Dinsdag
7.30
4.58
10.34
9 Woensd.
7.28
5.-
8.—
10 Donderd.
7.26
5. 2
8.31
De algeineene toestand.
Het onheilspellend en onrustwekkend bericht
van Daily Newsde vorige week vermeld, als
ware oorlog tussehen Duitschland en Frankrijk
aanstaande, heeft ten minste dit goede gewricht,
dat men zich van alle zijden beijvert de gemoe
deren gerust te stellen en zijn wensch naar, het
vertrouwen op 't bewaard blijven des vredes
uit te spreken.
Wel kan men met het oog op de feiten
kwalijk loochenen, dat krijgstoerustingen ge
maakt worden, doch elke staat beijvert zich der
wereld duidelijk te maken, dat dit geen ont-
rustende beteekenis heeft, dat men niet bij an
dere kan achterstaan, slechts gedekt wil zijn
bij alle gebeurlijkheden, enz. enz.
Frankrijk b. v. ontkent niet, dat het een me
nigte houten noodwoningen voor troepen aan
zijn Duitsche grens opricht, doch dit is slechts
wijl de plaatsen waar bezetting ligt te klein zijn.
Brengt het daar troepen, Duitschland heeft die
reeds lang aan zijn Westgrens staan. Al wat
Frankrijk doet is echter slechts op verdediging
niet op aanval berekend; zelfs zal de eerste
minister Goblet dit weldra openlijk uiteen zetten.
Duitschland zijnerzijds roept wel 70000 man op,
om geoefend te worden in de behandeling van
het nieuwe repeteergeweer, doch de keizer heeft
zich gehaast er op te wijzen, dat dit volstrekt
geen ontrustend teeken is, ja zelfs zijn vast
vertrouwen op het behoud des vredes uitgespro
ken. Oostenrijk eindelijk wapent zich, en maakt
spoed, maar verklaart uitdrukkelijk aan den Fran-
schen gezant, dat hierin niets oorlogszuchtigs ligt.
Gelijk men ziet wordt dus het oude Si vis
pacem para bellum: wilt gij vrede bereid u tot
den krijg, wel in toepassing gebracht. En dat
niet alleen in de drie genoemde staten. Italië
volgt hun voorbeeld. Engeland is metterhaast
aan 't werk getogen, en bereidt een mobilisatie
plan voor leger en vloot. België stelt zich
even als Zwitserland in staat om zijn onzijdig
heid te handhaven. In 't kort, ondanks alle
vredelievende verzekeringen is het vertrouwen nog
ver van hersteld. God geve dat de vrede bewaard
blijve, want een oorlog zou vreeselijk zijn en
zeker niet tot twee rijken beperkt blijven. Doch
die vrede zal in elk geval een gewapende zijn,
en de oorlogslast met looden wicht op de vol
keren blijven drukken.
De twee donkere stippen aan den hemel
blijven in het Westen de verhouding tussehen
Duitschland en Frankrijk, in het Oostpn Bul
garije. Nu de maand ten einde is, kan men
althans dit zeggenzij klaren eenigzins op, en
er is hoop hen geheel te zien verdwijnen hoop
nog niet meer, want de toon der Duitsche bla
den is zeer ernstig. De toestanden in Frankrijk,
het wisselijk lot der nieuwe legerwet, boezemen
hun onrust in, en zij spreken het uit.
Van de eerste donkere wolk spraken we reeds.
Wat de tweede betreft, hangt nu alles af van den
uitslag der beraadslagingen tussehen de Porte, de
gezanten van Bulgar jje en die der mogendheden
te Konstantinopel. Rusland moet en dit is
van 't uiterst gewicht hebben afgezien van
den prins van Mingrelië als kandidaat voor den
Bulgaarschen troon, en geneigd zijn tot den
hertog van Leuchtenberg, mede een Russisch
onderdaan, Van weerszijden schijnt men wat
te willen toegeven en dat is wel 't eerste
vereischte om deze lange, verdrietige geschie
denis tot een goed einde te brengen.
Ook het leven der volken, elk afzonderlijk
beschouwd, biedt weinig hartverheffends. Er
heerscht verdeeldheid, strijd; een geest des
ongeloofs en der revolutie vertoont zich nu hier
dan daar.
In Engeland is het parlement geopend met
een troonrede, die allereerst Ierland geldt. De
regeering wil daar met kracht optreden tegen
het verzet, dat zich openbaart in het Landver-
bond en hetVeldtochtsplan" de eigenmach
tige vaststelling der pacht. Reeds is het in 't
Parlement tot scherpe woordenwisseling geko
men tussehen de Ieren en den minister, die
het veldtochtsplan misdadig noemde, en met
alle kracht den tegenstand wil onderdrukken.
Of Gladstone en de radicalen het in zake Ierland
zullen eens worden, is ver van zeker. Inmiddels
zijn te Belfast weer ernstige onlusten voorge
komen, en wijst alles er op, dat de diep treu
rige toestand voortduurt.
Datzelfde geldt voor den strijd tussehen re
geering en vertegenwoordiging iü Denemarken,
van de werkstakingen in de Vereenigde Staten
van Noord-Amerikavan den partijstrijd in
Frankrijk. Bij de nieuwe verkiezingen heeft het
Deensche ministerie van Estrup wel iets ge
wonnen, doch niet voldoende. In de Vereenigde
Staten dreigen de „Ridders van den arbeid"
de werkstaking te steunen, als de eischen niet wor
den ingewilligd. In Frankrijk eindelijk maken
de radicalen het zelfs dit vrij radicaal ministerie
moeielijk. Een poging, om de begrooting van
eeredienst af te schaffen, is echter nog mislukt.
De volkeren zijn thans als een veelbewogen
zee. Doch weinig anders dan slijk en modder
werpen haar wateren op. H.
Een staaltje van „irenische" tactiek.
In ons no. van 20 Jan. jl. namen wij, op
vereerend verlangen de correspondentie over, die
de heer Mr. L. W. C. Keuchenius aan de Bood
schapper inzond, toen de 's Gravenhaagsclie Kerk
bode weigerde zijn protest op te nemen tegen een
ongeteekend stuk, waarin de Amsterdamsche
Gereformeerde Kerkeraad en het bekende manifest
van Jhr. Mr. Elout van Soeterwoude werd aange
vallen.
Wij wenschen nu ook de manier van weigering
met de leerzame aanmerkingen van den heer K.
ter kennis onzer lezers te brengen
Aan
den Heer Redacteur van
de Boodschapper.
Hoog Geachte Redacteur!
Mijn brief aan de Redactie van de 's Graven
haagsclie Kerkbode, dien Gjj de goedheid hadt
door Uw blad ter aigemeene kennis te brengen,
mocht in het blad, waarvoor hij bestemd was,
geene plaats ontvangen.
Nadat des daags te voren het nommer van
1 Januari 1887 van de Kerkbode verschenen
was, ontving ik op Nieuwjaarsmorgen over de
post mijnen brief terug, vergezeld van eene
smalle strook papier, waarop het volgende te
lezen stond:
Memorandum.
Van de Administratie Aan den Heer
van ,,de 's Gravenhaag-
sche Kerkbode"
(Bureel: Nieuwstraat 6)
'sGravenh. 30 Dec.1886.
Mr.(L. W. C. Keuchenius
SS. tt.
te alhier.
WelEd. Geb. Heer!
Bij deze heb ik de eer, U namens de Redactie
van de ,,'s-Gravenhaagsche Kerkbode" het hier-
nevensgaande stuk terug te zenden, onder mede-
deeling van het navolgende:
Uw brief is aan den schrijver van het be
doelde stuk in de „Kerkbode" ter inzage ge
zonden, die aan Uw verlangen naar discussie
alsnu, zoo hij wil, kan voldoen.
Wat de Redactie betreft, deze kan Uw schrij
ven niet plaatsen, omdat zoowel de beperkte
ruimte, als de aard van de „Kerkbode" breede
kerkelijke polemiek, die uit deze plaatsing
allicht zou voortvloeien, verbieden.
Inmiddels heb ik de eer, met de U verschul
digde hoogachting te zijn,
Uw WelEd. Geb. Dw, Dien.,
(w. g.) W. A. Beschoor.
Dit schrijven geeft stof tot eenige aanmer
kingen, tot wier mededeeling, nu de V Graven
haagsclie Kerkbode voor mij gesloten is, Uw blad
thans ook welwillend zich leenen moge.
Allereerst trekt het de aandacht, dat het
Memorandum van de hand is en de onderteeke-
ning draagt van den uitgever. Hij schrijft „namens
de Redactie", aan wien mijn brief gericht was.
Maar de Redactie houdt zich schuil. De naam van
hem, die meer bijzonder daarmede belast is, blijft
hierdoor verborgen,
Volgens het „Aan den Lezer", waarmede het
bedoelde kerkelijk en christelijk Weekblad werd
ingeleid, staat het onder toezicht van den Ring
van predikanten der Nederlandsche Hervormde
Gemeente te 's-Gravenhage. Moet daaruit volgen,
dat al de Hervormde predikanten der Hofstad
hunne goedkeuring gehecht hebben aan het be
doelde ingezonden en ook opgenomen schrijven,
en dat ook zij allen hebben medegewerkt tot
weigering van het mijne?
Eerbied, hoogachting en liefde voor degenen,
die ik de eer heb onder hen te kennen, verbieden
mij het te gelooven.
Maar zullen de predikanten dan op den duur
er vrede meê nemen kunnen, dat het oordeel,
't welk slechts één of enkelen hunner behoort te
treffen, op hen allen nederkome? Is het voor de
predikanten zelve en voor de gemeente goed of
wenschelijk, dat deze in alles, wat de Kerkbode
doet of schrijft, het werk erkenne van al hare
leeraars
Deze vraag is niet zonder gewicht. Wie hare
beteekenis vatten wil, leze eens de Nieuwjaars
overdenking in het jongste nommer en vergelijke
daarmede het gewraakte „ingezonden" schrijven.
Zonder moeite zal hij daarin veel ontdekken, dat
dit laatste veroordeeltveel ook, dat de eer doet
uitblinken van de zoo zwaar belasterde Amster
damsche kerkeraadsleden en hunne vrienden,
maar den roem verduistert van eene Synode,
onder wier invloed de Nederlandsche Hervormde
Kerk „eene min of meer magonnieke vennootschap
en tevens oorzaak geworden is, dat gedurende
meer dan eene halve eeuw velen, in plaats van
het Koninkrijk Gods te zoeken en zijne gerechtig
heid, onder afschudding van alle Christelijk ge
loof, zijn verloren gegaan.
Of, ontbreekt tot zulke vergelijking .de tijd,
dat men dan enkel zijne aandacht bepale tot den
onder de Verscheidenhedenvan het jongste
nommer opgenomen raad: „Geloof altijd slechts
de helft van het kwaad, dat men u komt aan
brengen." Bij opvolging van dien schijnbaar
christelijken raad, zal ieder wel middel weten
te vinden de leugen en laster, die hij wenscht
te verbreiden, voor het geheel te doen gelooven,
als de Kerkbode hem reeds in naam der Her
vormde predikanten van de Hofstad bij voorraad
van de geloofwaardigheid en aanneming der
helft verzekerd heeft; maar is ook even
zeer elk lid der Nederlandsche Hervormde Ge
meente te 's-Gravenhage op het gezag van
haar kerkelijk blad gerechtigd van al het
kwaad, dat het ten laste der ontzette kerke
raadsleden aanbracht, nu reeds, zonder eenige
verdediging, minstens de helft ter zijde te
leggen.
Lagen deze uitkomsten of wel eene van
beide in de bedoeling van den Ring van predi
kanten? Ik durf het niet beslissen. Ik wil het
deels betwijfelen, deels hopen. De waarde en
de zedelijke invloed van de 's-Gravenhaag,iche
Kerkbode kunnen er evenwel niet bij winnen!
Er is meer nog dat ik op het mij gegeven
bescheid heb aan te merken.
Daar de Redactie bezwaar maakte mijnen
aan haar gerichten brief te plaatsen, bracht
de bij de journalistiek gevolgde regel van
kieschheid en bescheidenheid, dunkt mij, ook
mede, dat die brief niet ter inzage gegeven
wierd aan personen huiten de Redactie. De
mededeeling, dat de schrijver van het door
mij beantwoorde opstel in de gelegenheid ge
steld is van mijnen brief kennis te nemen,
geeft mij dus recht tot de gevolgtrekking, dat
de steller van het gewraakte lasterlijke anonyme
stuk in den Ring van predikanten behoort ge
zocht te worden en hij, na als lid der Redactie
de plaatsing van mijnen brief ontraden te heb
ben, nu ook geweigerd heeft zijnen naam,
met of zonder tusschenkomst van cle Kerltbode
openbaar te maken.
Het bericht van den uitgever, dat de schrij
ver, wien mijn brief was ter inzage gegeven,
„aan mijn verlangen naar discussie alsnu, zoo
hij wil, kan voldoen" wordt in dat geval
weinig meer dan eene ijdele plichtpleging of
eene niets beteekenende uitvlucht.
De weigering der plaatsing van mijnen brief
is erger dan dat. Zij is, geloof ik, eene schen
ding van het door de meest wereldsche bladen
geëerbiedigde recht van zelfverdediging. Het
geldt bij de journalistiek niet aileeu, maar ook
bij het algemeen als deloyaal en valsch, dat aan
iemand, die in het openbaar, maar bedektelijk,
met verzwijging van den naam des schrijvers,
is aangevallen, de gelegenheid onthouden worde
van daarop in hetzelfde blad, op betamelijke
wijze en binnen bescheiden ruimte te ant
woorden.
Geheel overeenkomstig dat inzicht, nam het
Koninklijk besluit van 8 April 1856, houdende
vaststelling van een Reglement op de drukwerken
in Nederlandsch Indië, uit andere drukpers
wetgevingen de bepaling over van art. 19,
luidende
„De onderteekende beantwoording van per
soonlijke aanvallen, gispingen of beoordeelin-
„gen moet in het eerstvolgend nummer of de
„eerstvolgende aflevering na het inkomen daar-
„van kosteloos in het tijdschrift, waarin de
„persoonlijke aanval, gisping of beoordeeling
„voorkwam, worden opgenomen. Bedraagt de
„beantwoording meer dan het dubbel van het
„oorspronkelijk artikel, dan kan voor het
„meerdere voorafgaande betaling worden ge
vorderd.
„Voor den inhoud der beantwoording is de
„onderteekenaar alleen verantwoordelijk.
„Weigering van plaatsing der beantwoording
„buiten het geval, waarin voorafgaande betaling
„kan worden gevorderd, wordt gestraft met
„boete van 50 tot 500, met gevangenis van
„zes dagen tot drie maanden."
Ik meen te mogen beweren, dat de toon
van mijnen brief, geenszins een christelijk blad
onwaardig, gunstig afstak hij den hollen en
opgezwollen toon, waarin de schrijver van het
stuk in de Kerkbode, op de meest roekelooze
wijze de zwaarste beschuldigingen had naar
het hoofd geslingerd van een 75tal mannen,
van welke velen door hunne aan maatschapp^