Christelij k
Weekblad
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Donderdag 16 December 1886.
lste Jaargang No. 42.
IN HOC SIGNO VINCES
Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124).
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN Co.,
Alle stukken voor de lledactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers.
Weekkalender.
Een persoonlijke uittreding.
De Volkeren der aarde.
Deze Courant verschijnt eiken DourlertïagaTond.
Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent franco per post.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SQMMELSDIJK.
Advertentiën 10 Cent per regel.
Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts
tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij de Uitgevers ingewacht tot den dag der Uitgave.
December.
Son
Maan
op
onder
onder
17 Vrijdag
8. 9
3.44
12.—
18 Zaterdag
8.10
3.44
12.24
19 Zondag
8.11
3.45
12.50
20 Maandag
8.11
3.45
1.16
21 Dinsdag
8.12
3.-46
1.43
22 Woensd.
8.12
3.46
2.14
N.M.
28 Donderd.
8.12
3.47
10.15
Markten.
De een-en-tachtig-jarige Jhr. Mr. P. J. Elout
van Soeterwoude heeft met het oog op de ge
beurtenissen in het Hervormd Kerkgenootschap
van den jongsten tijd aan de Hervormde ge
meenten in Nederland bij duidelijke verklaring
zijne uittreding bekend gemaakt.
Tot ons leedwezen belet plaatsgebrek ons
dit stuk in zijn geheel op te nemen, en moeten
wij ons bepalen tot de tweede helft, welke aldus
luidt
„Thans is er wisseling van omstandigheid.
Het is de Kerk zelve, in hare onderscheiden
besturen, welke vervolgt en veroordeelten
daartoe, naar het oordeel van rechtsgeleerden,
bestaande bepalingen en uitleggingen moet ver
wringen; allertreurigste maar onloochenbare
handelingen, waarvoor niet alleen de Besturen,
maar alle gemeenten en ten laatste ieder lidmaat
verantwoordelijk zijn handelingen, waarvan de
drijfveeren en bedoelingen alleen door den Ken
ner der harten kunnen worden beoordeeld, maar
die op zichzelven, ook na de Synodale verde
diging, niet dan betreurd en afgekeurd moeten
worden.
Hiermede is metterdaad voor den onderge-
teekende een nieuwe toestand geboren.
Met de thans veroordeelden heeft hij noch
vroeger, noch nu eenige ruggespraak gehad, of
andere mededeelingen ontvangen dan door de
gedrukte stukken.
De ondergeteekende is door hunne veroor
deeling niet alleen getroffen, maar na wat hij
een halve eeuw lang sprak en deed, acht hij
zich in de Synodale sententie persoonlijk be
grepen. Zij het al voor anderen van geen ge
wicht, zijn geweten dwingt hem openlijk te
verklaren, dat hij zich naast de veroordeelden
stelt en alzoo niet meer behoort tot het thans
bestaand Hervormd Kerkgenootschap, met dit
beheer en deze rechtspraak niet meer op het
geloof der vaderen rustende, maar op reglementen.
Het is daarom, dat de ondergeteekende, na
ernstig het aangezicht Gods te hebben gezocht, -
en gedreven door plichtgevoel en broederliefde,
tegenover al de gemeenten van het afvallig
Kerkgenootschap, de verklaring aflegt, dat hij,
in plaats van stilzwijgend te berusten in de
smaadheid, den om des geloofs wille vervolgden
broederen aangedaan, integendeel die smaadheid
met hen wenscht te dee'len en alle gemeenschap
opzegt met kerkbesturen, die zoo kennelijk den
oorlog verklaard hebben aan de waarheid Gods
en aan hare trouwe belijders.
Misschien ware het plicht geweest, reeds in
een vroeger tijdperk van verloochening der
belijdenis, en van uitzetting en mishandeling,
zich los te maken van hen, die de Kerk des
Heeren verwoesttendoch verschillende overwe
gingen, waarvan enkele hierboven genoemd,
deden den ondergeteekende en zijne toenmalige
medestanders eeue hoop op kerkherstel koeste
ren die thans als vervlogen mag worden be
schouwd, althans niet in dien weg kan verwe
zenlijkt worden, waarin zij dit hadden verwacht.
Voor den ondergeteekende zelf had deze ver
klaring wellicht achterwege kunnen blijven, daar
hij ten gevolge van een vroeger afgelegd getui
genis bij het in werking stellen van art. 23
reeds niet meer scheen beschouwd te worden
als lidmaat der Hervormde Kerkdoch aange
zien hiervan geen officieel bewijs bestaat, en
de houding der Kerkbesturen thans tot een
opzettelijk getuigenis noopt, zoo gevoelt hij zich
in zijn consciëntie verplicht, hiervan in het
openbaar blijk te geven. Ofschoon blijmoedig
in deze daad den Heere gehoorzamende, verlaat
hij met weemoed die Kerk, niet slechts omdat
zijn voorgeslacht nu meer dan drie eeuwen
tot haar heeft behoord sedert Franpois Elout
met confiscatie zijner goederen, om der gods
dienst wille tijdens de Spaansche tyrannic, uit
Vlaanderen de wijk nam naar Haarlemwaar
hij als ouderling de Gereformeerde gemeente
gediend heeftmaar ook omdat hij in de Her
vormde Kerk onder leeraren en leden hoogge
waardeerde vrienden in Christus telt, wier wel
willendheid hij ondanks dien stap niet hoopt te
verliezen.
De ondergeteekende eindigt deze verklaring
met de hartgrondige bede, door hem in zijn bin
nenkamer voor den throon van Zions Koning
uitgestort, dat weldra alle gemeenten en bijzon
dere geloovigen, die de aloude belijdenis dei-
Kerken dezer lauden liefhebben en in praktijk
wenschen te brengen, te zamen zich vereenigen
in ééne ook voor de wereld zichtbare en tegen
het ongeloof en halfgeloof dezer dagen krachtige
gemeenschaponder de leiding en tucht des
Heiligen Geestes en in de machtsbetooning van
het Koningschap des Heeren Jezus Christus.
Elout van Soeterwoude.
's Gravenhage, 9 December 1886.
Frankrijk heeft weder een ministerie.
Zonder moeite is dit niet tot stand gekomen.
Nadat Floquet, de radicale voorzitter der Kamer,
geweigerd had een kabinet ie vormen, droeg men
die taak op aan zijn radicalen ambtgenoot Goblet,
minister van onderwijs. Deze slaagde eindelijk,
of liever, hij maakte het zich gemakkelijk door
bijna heel het oude ministerie in 't nieuwe op te
nemen.
Diensvolgens is het nieuwe kabinet saamge-
steld als volgtGoblet voorzitter, binnenlandsche
zaken en eeredienstDauphin geldmiddelen
Sarrien justitie; Gen. Boulanger oorlog; admiraal
Aube zeemachtEduard Millaud openbare wer
ken; Lockroy handel; Develle landbouw; Berthe-
lot onderwijs, Granet postwezen. Voorts werd
Goblet tijdelijk met buitenlandsche zaken belast.
Doch deze portefeuille is thans aanvaard door
Flourens. Het kostte moeite een minister van
buitenlandsche zaken te vinden, daar de een
na den ander voor dien post bedankte. De be
noemde zal trouwens geen lichte taak hebben.
We behoeven slechts de verhouding tot Duitsch-
land, die tot Engeland in zake Egypte en voorts
het Oostersche vraagstuk te noemen, om dit te
bewijzen.
Het nieuwe kabinet is beslist radicaal en voert
dus Frankrijk alweder verder op den heilloozen
weg links. Aan het hoofd staat Goblet, de man,
die nog onlangs, als de Kappeyne van Frankrijk,
door een verscherpte schoolwet bewees, hoe de
godsdienstlooze school zijn ideaal is. Toch zijn
de radicalen niet tevreden. Zij hadden liever
Floquet aan het roer gezien, noemen dit bewind
„Freycinet's ministerie in 't klein," en verklaren
dan ook reeds beteekenisvol, dat zij daden geen
beloften van 't kabinet wachten. De gematigde
republikeinen dringen er op aan, dat Goblet°de
twee republikeinsche partijen zal verzoenen, en
handelen in den geest van de Freycinet. De
Roomscben eindelijk noemen, gelijk te denken is,
zulk een ministerie een uittarting en zullen het
met alle kracht bestrijden. Kortom, alle partijen
staan terughoudend tegenover dit kabinet, het
22ste in den tijd van 16 jaren, die de republiek
nu bestaat. Nog geen jaar heeft het vorig kabinet
geleefd; hoe lang zal 't nieuwe het maken?
In zake Bulgarije is ditmaal weinig nieuws
te melden. De afgezanten maken een reis door
Europa en bezoeken verschillende hoofdsteden,
't Is zeer onwaarschijnlijk, dat zy tè Petersburg
zullen ontvangen worden.
De nieuwe legerwet voor Duitschland wordt
thans in de Rijksdag-Commissie behandeld. Met
kracht van redenen betoogt de regeering, hoe
Duitschland zijn leger moet versterken. Niet
eer dan dit is geschied zal men althans in
getalssterkte, 425000 man, tegen Frankrijk op
wegen, en nog altijd veel achterstaan bij Rus
land, dat er ver over de 600000 heeft, en zich
in den laatsten tijd krachtig versterkt. Tegenover
de 5 millioen van Rusland en Frankrijk kan
Duitschland op zijn hoogst 2 millioen stellen.
Het is natuurlijk voor de buren minder aan
genaam, zoo openlijk, gelijk ook uit het ge
sprokene door hooggeplaatste personen, te ver
nemen, hoe weinig op hun vredelievendheid
wordt vertrouwd, zoodat zij 't zijn, die Duitsch
land nopen zich te versterken.
't Heeft in Rusland vrij wat ontstemd
heid gewekt. De vraag is dan ook of 't ver
standig is zulke dingen zoo openlijk uit te
spreken, of men er niet een bitterheid door
wekt, die beter rusten bleef. Doch aan den
anderen kant weten de Duitschers dat ook wel,
en hun rondborstigheid kan juist bedoelen de
anderen te waarschuwen.
Met dit al beginnen de stormvogels beden
kelijk zich te vertoonen. Het spelt weinig goeds,
en de profeten zien de toekomst donker in, doch
de Heere regeert. H.
Een gewichtig koloniaal belang.
Een paar weken geleden namen wij uit de Stan
daard een stukje over, met het opschrift „Ombiliën-
velden", en waarin hulde gebracht werd aan
het beleid en de kracht, waarmede de heer
Keuchenius kortelings in de Tweede Kamer
heeft gepleit voor onze koloniale belangen.
IV ellicht hebben echter enkele onzer lezers
gevraagdmaar welk groot belang werd er dan
toch behandeld? Dit wenschen wij hun thans
in korte woorden duidelijk te maken, en we
doen zulks op het voetspoor van de Delvenaar,
die er een helder artikeltje over schreef.
Yoor verschillende doeleinden zijn er steenkolen
in een land noodig, voor de nijverheid, voor
de spoorwegen, voor de gasfabrieken, voor de
stoomvaart, dus ook voor de zeemacht, enz.
Dit is mede in onze Oost het gevpl. Vooral
als er eens oorlog komt, kan men daar plaat
selijk aan steenkolen behoefte hebben, want
dan mogen er bij geen van de oorlogvoerende
partijen meer kolen ingevoerd worden. Vooral
daarom heeft Engeland door de gsheele wereld
eigen vaste punten met kolenstations. Neder
land echter mist die, zoodat bij afsnijding van
den weg ter zee naar Indië onze koloniën aldaar
verlegen zouden raken, als zij niet in eigen
bodem voorraad hadden. De groote massa, thans
benoodigd, zijnde wel 200,000 ton 's jaars (een ton
1000 kilogr.) wordt geheel uit Europa daarheen
gevoerd.
Nu is het sinds jaren bekend, dat op Sumatra
ontzachlijke hoeveelheden steenkolen op en onder
den grond voorkomen. Deze worden nabij de
rivier Ombiliënin de velden van Soengei-Doeriam
geschat op wel 93 millioen ton. Zij worden
echter in zoo afgelegen en moeielijk genaakbare
streken gevonden, dat de ontginning zeer veel
kost en eerst na aanleg van een spoorweg tot
afvoer geschieden kan. Het Indisch bestuur deed
al twintig jaren onderzoekingen omtrent den
aard der kolen, de beste wijze van afvoer, enz.
Dit onderzoek koste wel een millioen gulden.
Doch ook particulieien deden onderzoek en
vroegen later verlof om op Sumatra spoorwegen
aan te leggen en kolen te verhandelen. Geen
wonder, daar zit voordeel in. Van de 93 millioen
ton in de nabijheid van de Ombiliën ligt ruim
de helft (dus voorraad voor een eeuw lang) aan
en dicht onder de oppervlakte en is dus zonder
mijnen te bereiken. En wellicht wordt er nog
veel meer ontdekt. De groote vraag rees nu
wie zal dat groote werk aanvatten, en zie,
ofschoon de Regeering in 1883, bij de quaestie
der Billiton-mijnen, beloofd had, geen gewichtige
beslissingen meer te zullen nemen, iD zake het
verleenen van concessie voor mijnontginningen,
zonder eerst tot een wettelijke regeling dezer
zaken geraakt te zijn, stond er nogtans op
31 Oct. jl. een bekendmaking in de Staatscourant,
waarbij gegadigden daarvoor opgeroepen werden
met een aantal onmogelijke conditiën er bij.
Het bouwen van een spoorweg, volgens door
de regeering aangewezen richting en het aan
leggen van havenwerken voor het verschepen
der kolen was er bij begrepen. Wie naar deze
concessie dingen wilde moest uiterlijk 9 Dec.
van 't volgend jaar daarnaar inschrijven; de
hoogste inschrijver, dat is degeen, die jaarlijks
per bouw het hoogste vast recht aanbiedt, ontvangt
daarvoor het recht om 75 jaarlang deze exploi
tatie en ontginning te drijven, mits hij aantoone
overhet benoodigd kapitaal (minstens 12 millioen)
te beschikkenhij is verplicht de spoor zoo
in te richten, dat hij wekelijks met enkele dag
dienst 2000 ton goederen vervoeren kan en de
kolenontginning zóó te drijven, dat jaarlijks
minstens 50000 ton afgeleverd wordenwaar
tegen de regeering zich verbindt in de eerste
20 jaren geene andere concessie voor kolen
mijnen uit te geven; terwijl eindelijk de con
cessionaris 3 pCt. van de netto opbrengst dei-
kolen in 's Rijks kas storten moet.
Dit schijnt, zegt de Delvenaar alles heel mooi,
doch er is een maar bij dat alles bederft. Het
vast recht loven de 3 pCt, netto opbrengst zal
maar klein kunnen zijn, en van eenige speling
in dit cijfer alleen hangt het af wie gansch de
concessie krijgt, al blijkt het later dat hij ze
niet solide uitvoeren of niet volvoeren kan.
Daarbij kan het langs dezen weg de inschrijving
is pas 9 Dec. '87 nog onmetelijk lang duren
eer de spoor er komt. Voeg daarbij de herinne
ring hoe scherp en algemeen de pers, de publieke
meening, de Tweede Kamer indertijd afkeurden
dat de regeering voor het Rijk zoo weinig
voordeel van het rijke Billiton-eiland bedong
en hoe daarom de Kamer eischte in 's lands
belang gekend te worden in dergelijke aller
gewichtigste handelingen; en het is verklaar
baar, hoe onvoorwaardelijk de afkeuring was
die de Minister van Koloniën over deze voor
genomen aanbesteding hooren moest.
De heer Keuchenius met zijn ongeëvenaarde
kennis van Indië en Indische toestanden deed
onder de kracht van zijn woord heel de aan
besteding, elke voorwaarde stuk voor stuk
bezwijken; en toen de Minister dan ook ver
klaard had, dat er van de aanbesteding niets
komen, dat hij ze intrekken zou; toen antwoordde
de heer Keuchenius op zijne beurt, dat hij na
zijne behaalde overwinning den Minister de
"1) De Billiton-ïoncessie is dan ook nog niat voort
gezet.