Christelij k
Weekblad
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Donderdag 2 December 1886.
lste Jaargang No. 40.
IN HOC SIGNO VINCES
Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de "Wet van 28 Juni 1881 [Staatsblad no. 124).
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN Co.,
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever.
Een vriendelijk verzoek aan
onze geachte Abonnés buiten Elakkee,
om het verschuldigde bedrag van het
verloopen kwartaal, zijnde 50 Cents,
ons s. v. p. per postwissel te willen over
maken, vóór 15 December, daar wij
anders zoo vrij zullen zijn, daarover te
disponeeren met 10 Cents verhooging
voor porto.
W eekkiden tier.
Be Volkeren der aarde.
JBiimenland.
Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond.
Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent franco per post.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SQMMELSDIJK.
worden slechts
Advertentie*n lO Cent per regel.
Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven,
tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave.
De Uitgever.
December.
Zon
Maan
op
onder
op
E. K.
3 Vrijdag
7.55
3.47
12.22
4 /.Vierdag
7.56
3.46
12.46
5 Zendag
7.57
3.45
1. 8
6 Maandag
7.58
3.45
1.29
7 Dinsdag
8.—
3.45
1.50
8 Woensd.
8. 1
3.44
2.13
9 Donderd.
8. 2
3.44
2.38
Markten.
Een tijdperk van stilstand is het, waarin zich
thans het groote vraagstuk van den dag, het
bulgaarsche, bevindt. Is die stilte de voorboö
van rust, of spelt zij naderenden storm?
Voorloopig althans verdient een feit de aan
dacht, 't welk het eerste hopen doet. Bevestigd
toch wordt een vroeger bericht, volgens het
welk Duitschlaud het vraagstuk heeft ter hand
genomen, en beproeven wil een oplossing te
vinden, die de twee meest belanghebbenden,
Oostenrijk en Rusland, bei voldoet. Gemakkelijk
zal dit zeker niet zijn, doch onmogelijk is het
evenmin, en de taak is aan goede handen toe
vertrouwd. De eerste mogendheid van Europa,
die allen naar de oogen zien, heeft reeds meer
getoond, dat zij in Vorst Bismarck een staats
man bezit die knoopen weet te ontbinden. En
dat hij niet bedoelt den huidigen slechts door te
hakken betwijfelt niemandDuitschlaud wil den
vrede.
Dat blijkt ook uit de jongste troonrede waar
mee de Duitsche Rijksdag is geopend: een hoogst
gewichtig woord. Het legt den nadruk op de
vriendschap des keizers met dien van Oosten
rijk en dien van Rusland, als hechten waarborg
voor 't behoud des vredes. En voorzeker terecht.
De Duitsche keizer is door zijn persoon voor
den vrede van even groot gewicht als de Oos-
tenrijksche voor de instandhouding der monar
chie. Keizer Wilhelm wenscht in zijn dagen
wellicht resten hem niet vele meer vrede.
Dien te handhaven is zijn doel. Daartoe strekt
vorst Bismarck's staatkunde.
In dien zin beschouwd laat zich dan ook het
anders niet opwekkend bericht uit dezelfde
troonrede, dat het Duitsche leger weder ver
sterkt zal worden, verklaren. Si vis pacem para
helium: wie den vrede wil bereide zich ten
krijg, zei reeds de oudheid, en de ervaring ge
tuigt dat het juist is, hoe droevig ook.
De troonrede wijst er op, hoe de beide na
buurrijken Frankrijk en Rusland hun legers
hebben versterkt, zoodat Duitschland niet kan
achterblijven. Vooral op Rusland wordt gewe
zen. In een toekomstigen oorlog, zegt het stuk,
zou Duitschland van meer dan één zij kunnen
worden aangevallen. Vandaar dat men onver
wijld versterking moet aanbrengen. Men ziet
er worden geen doekjes omgewonden. Enjnist
Wegens overvloed van politieke stof moet
deze week de gereed staande tekstbeschouwing
achterwege blijven.
door haar openhartigheid kan deze rede veel
bijdragen om Europa bij den vrede te bewaren.
Duitschers en Franschen, Duitschers en Russen
hartelijke vrienden van elkaar noemen, zal nie
mand Er zit te veel haat of afgunst tusschen.
En totdat de Vredevorst in heerlijkheid regeert,
zullen die hartstochten ook bij de volkeren wel
alleen bedwongen blijven, doordat men tegen
over geduchte macht en kracht staat, 't Is geen
begeerlijke, maar toch misschien de eenige weg
om de rust, die nu 15 jaar heerscht, althans
wat het zwaard betreft, te doen voortduren.
Helder ziet de Duitsche keizer, blijkens zijn
jongste woorden, den staat van zaken niet in.
Het Britsche ministerie doorleeft thans een
kwaden tijd. Het geschil met Frankrijk over
Egypte is nog niet beslecht, en reeds dreigt een
ander over Madagaskar. Tegelijk beginnen de
leren zich weer te roeren, zoowel in Engeland
als in' Amerika.
In Ierland zelf is men verbitterd over de wei
gering van home-ruleen treden de volksleiders
op in vergaderingen ofschoon die verboden
worden. Wei neemt ook de regeering haar
maatregelen, maar ieder weet, dat de Ieren voor
geen klein gerucht vervaard zijn. Daarbij vinden
zij wat zelfbestuur betreftin het Parlement steun
bij de daar machtige partij van Gladstone. Tege
lijk wil de Amerikaansch-Iersche partij zich
weer krachtig doen gelden, zoodat alles een
nieuw tijdperk van onrust en woeling voorspelt.
De cholera heerscht nog altijd in Oostelijk
Europa en heeft zich thans ook vertoond in
Zuid-Amerika. In Hongarije, te Pesth, heerschen
sterk de pokken. R.
Godserkenning of convenientie
Het Nieuws van den Dag acht den eedsdwang
in strijd met de Grondwet, die aan alle burgers
van Nederland vrijheid van godsdienst waar
borgt, en zou er maar voor wezen, dat die dwang
werd afgeschaft.
Om zichzelf gelijk te blijven, zal dit liberale
blad nu ook nog voor moeten stellen, dat het
„bij de gratie Gods" achter 's Konings naam
worde geschrapt.
Deze twee toch hangen onmiddelyk saam. Een
Vorst, die om 's Heeren wil, bij Zijne gratie, aan
het volk wetten geeft, dat volk bestuurt en de
overtreders straft, moet ook uitteraard het recht
hebben om geboren boosdoeners, zooals alle
menschen van nature zijn, arglistige schepselen,
indien zij wat gewichtigs verklaren of beloven,
bij deze handeling door den eed als in de onmid-
delijke tegenwoordigheid van dienzelfden God
te roepen.
Trouwens, dat het Nieuws dien vasten grond
slag voor het staatsbestuur en voor de strafoefe
ning niet meer erkent of huldigt, blijkt uit
zijn beoordeeling van de voorgestelde Zondags
wet. Zijn redactie is zeer voor rust op den Zon
dag, maar slechts „voor zoover die bestaanbaar
is met onze hedendaagsche toestanden, en het
belang van de individuën, het familieleven, de
maatschappij."
Onder deze bepaling wordt echter alle onrust
gedekt en verdedigd Wie door de groote maat
schappij en den stroom des tijds laat beslissen
over het gebruik van den Zondag, die is hem
eenvoudig kwijt.
Want wel voegt het Nieuws er nog ter gerust
stelling bij, dat „de moderne staat verre van
onverschillig is omtrent den godsdienst". Maar
wij weten, wat dit van liberale zijde beteekent.
Daar is de godsdienst slechts een mode- of ge
legenheidskleed, dat ook zal moeten worden
weggeborgen, als de mode het maar ordonneert.
Zulk een belangstelling baat voor ons staats
leven niet veel.
De Suikercrisis.
Onder de moeielijke huishoudelijke vraagstuk
ken, die in den laatsten tijd op parlementair
gebied aan de orde kwamen, en noodzakelijker
wijze aan de orde moesten komen, behoort ook
de suikerquaestie.
Vele menschen, van allerlei stand (kapita
listen of „suikerlords," opzichters, vrachtrijders,
dagwerkers enz.) zijn bij dat vraagstuk betrok
ken en zien verlangend naar een bevredigende
oplossing uit.
De lage suikerprijzen zijn oorzaakdat de
suikerfabrikanten op Java, die het riet aldaar
tot suiker laten verwerken, geen winst uit dat
bedrijf meer kunnen trekkendat er integen
deel nog geld bij moet, en dus alleen op vroe
ger gewonnen kapitaal kunnen teren.
Een menigte bijna waardeloos geworden fa
brieken en plantages, waaruit duizenden, zoo in
Indië als hier te landehun brood trokken
zullen, vreest men, totaal te niet gaan.
Nu is goede raad duur, en de Minister van
Koloniën diende onlangs een wetsontwerp in
tot redding van die vele belanghebbenden.
Het had voornamelijk de strekking om den
industriëelen van staatswege geld voor te schie
ten tegen 6 pCt. rente.
Vele deskundigen waren echter van oordeel,
dat zulk een hulp ondoelmatig was, eigenlijk
geen hulp kon genoemd worden en dat de kwij
ning van den suikerhandel er dan ook wel een
weinig door verzacht en vertraagd koude worden,
maar niet gestuit, aangezien zij volstrekt niet
voortsproot uit gebrek aan kapitaal. Het ont
werp vond daarom een ongunstig onthaal bij
de Tweede Kamer. Uit het afdeehngsverslag
bleek, dat de meeste leden, ook zij, die staats
bemoeiing in deze noodzakelijk achttentoch
afkeerig waren van zulk eene kunstmatige be
scherming van de suikercultuur. Daarentegen
werd door hen aangeprezen: „opheffing of tij
delijke vermindering van de lastendie van
staatswege de suikerindustrie beperken en ver
laging der spoorwegtarieven om het vervoer
goedkooper te makeD."
Inmiddels (op 18 November jl.) hebben drie
leden der Kamer, de HH. van Dedem, van
Gennep en Mees een geheel nieuw ontwerp
ingediend.
Deze voorstellers zijn het in de algemeene
beschouwingen met den Minister eens. Zij gaan
echter uit van het beginsel, dat de bestaande
belemmeringen voor de suikerindustriezooals
uitvoerrecht en accijns op den vrijen aanplant,
moeten opgeheven worden. De staat verliest
daardoor wel inkomsten, die hij goed gebruiken
kon, maar toch achten zij zulk een maatregel
strikt noodig.
Wij moeten afwachten, wat de Kamer er over
beslissen zal. Tot rapporteurs zijn benoemd de
HH. Oorver Hooft, de Bruijn Kops, Vos de Wael,
Cremer en van Delden.
Uit de Tweede Kamer.
Niet altijd zijn de zittingen der Tweede Ka
mer zoo belangrijk als die van de veertien
laatste dagen.
De Indische Begrooting werd behandeld en
daarbij is van verschillende zijden aangetoond,
hoe Indië, dank zij het bestuur van den Gouver
neur-Generaal van Rees en van den Minister
Sprenger van Eyk, voor ons dreigt verloren
te gaan.
Het was, vriend en vijand erkennen dit, vooral
Middelburg's oud-afgevaardigde, onze Keuchenius,
die in kernachtige taal er op wees, hoe de
tegenwoordige Gouverneur-Generaal, die tot
dusverre door zijne vrienden en door zichzelven,
voor een liberaal Staatsman van het zuiverste
water werd uitgegeven, en van wiens bestuur
door zijne geestverwanten voor Indië de heer
lijkste vruchten beloofd werden, door onrecht
vaardige en onwettige drukpersvervolgingen,
door invoering van gehate en drukkende belas
tingen, door op de meest willekeurige wijze
zekere menschen, die hem bij zijn tyranniek
bestuur in den weg zijn, uit Indië te verbannen,
door lieden van zeer twijfelachtige reputatie tot
hooge en gewichtige ambten te verheffen,
ons gezag ondermijnt, terwijl diezelfde man
werkeloos aanziet, dat het Indische leger in
Atjeh, uitgeput door de berri-berri, door de ten
gevolge hunner overwinningen telkens stout
moediger optredende Atjehers, onophoudelijk
wordt bestookt, de suikercultuur geheel te gronde
gaat en de inboorlingen door fanatieke Maho-
medaansche priesters tegen „de Compagnie"
worden opgeruid
Mr. Keuchenius en met hem de Goesche af-
gevaarde, de heer Schimmelpenninck, wezen er
ook op, hoe die zelfde liberale Gouverneur-
Generaal er het op toelegt om de Zendelingen
het verblijf in Indië onmogelijk te maken.
En wat antwoordde de minister van Koloniën
Den eersten dag, toen hij tegenover zijne
geestverwanten, de heeren van Gennep en van
Dedem, stond, maakte hij er zich met eenige
aardigheden en kwinkslagen af.
Maar toen den volgenden dag Mr. Keuchenius
zijne rede gehouden had, was de Minister zoo
vroolijk niet meer. Tegen zulke taal was hij
niet opgewassen. Hij wist, dat wat daar gezegd
werd, waar was.
Hij weet, dat hij met den Gouverneur-Gene
raal van Rees Indië te gronde richt.
Dat hun willekeurig, onrechtvaardig en licht
zinnig bestuur in Indië de verbittering tegen
ons dermate heeft doen toenemen, dat het vo
rige jaar een Indisch dagblad openlijk heeft
gezegd, dat de tijd niet verre meer was, dat in
Batavia de Britsche vlag zou waaien en dat het
wenschelijk was, dat die dag spoedig kwam.
Dat alles wist de Minister;en toch
durfde hij zeggen, dat hij van afkeer tegen ons
gezag nooit iets had gehoord, en dat het niet
waar wasdat de Indische bevolking door
dweepzieke priesters werd opgeruid.
Maar weinige dagen daarna verscheen in „De
Amsterdammer een liberaal doch eerlijk blad,
een brief van een der door den heer van Rees
uit Indië weggejaagde dagbladredacteuren, waarin
deze de rechterlijke verhooren mededeelde, bij
een onderzoek ingesteld naar eene samenzwering
tegen ons gezag en waaruit blijkt, dat in de
af deeling Soekaboemi (op Java) 35 loodsen op
gericht warenvoorzien van korans en wapenen,
waar de woelzieke Moharnedanen, onder leiding
van eenige priesters, hunne samenzweringnn be
raamden.
Dat zijn de vruchten van den liberalen boom.
Fransen van de Putte bracht ons den Atjeh-
oorlog, die onze schatkist uitputte en het Indisch
leger vernietigde.
Van Rees en Sprenger van Eyk voltooien
dat werk en brengen door hun bestuur heel
Indië tegen ons in opstand.
En te laat zal ons volk inzien, hoe het libe
ralisme ons ten vloek is geweest.
Toen de uit allerlei slag van lieden saaruge-
raapte liberale meerderheid dit jaar bijeenkwam,
om, zooals zij aan de kiezers beloofd had, de
Grondwetsherziening, die door onze schuld heette
vertraagd te zijn, weder ter hand te nemen,
kwam men, na lang heen en weder praten,
overeen, om eerst de regelen voor het kiesrecht
vast te stellen
Men hoopte op die manier van de Grond-
i
i.
i
&k..