TT Gelijk net winter wordt in de natuur, zoo ook zijn licht en zonneschijn op het staatkun dig tooneel bijna nergens op te merken. De wachter ziet uit: de morgen daagt niet. H. Prof. J. H. Gunning tegenover de gereformeerde belijders. VII. Nog rest ons, eer wij Prof. Gunning's jongste brochure in -zake het kerkelijk conflict voor goed ter zijde leggen, kortelijk na te gaan welke beschul digingen hij verder aan het adres der gereformeerden richt en welke maatregelen tot verbetering van den diep ellendigen toestand hij voorstelt. Prof. G. spreekt wel niet juist uit nciam der irenischen, maar niettemin is hij als een hunner voornaamste tolken te beschouwen, en wijl dus zijn woord voor dat van duizenden geldt, zoo hebben wij daaraan een meer dan persoonlijk gewicht te hechten. In hem bestrijden wij de irenischen in het algemeen. "Wij lezen dan op blz. n de stoute verklaring, dat „het kerkbegrip der „gereformeerden" van roomsche strekking is, daarom ook hun vereenzel vigen van geloof en geloofsovertuiging of leerbepaling." In alle kalmte, alsof het een beuzeling gold, werpt Prof. G. ons dit voor de voeten. En te meer ver wondering moet dit wekken, als men bedenkt hoe hij zelf op het roomsche pad is afgedoold. Immers is het een kenmerkend roomsche stelling, dat het gezag van menschelijke bepalingen en regle menten zal worden geëerbiedigd boven het gezag van Gods Woord. En evenzeer is het een room sche stelregel, dat de goeden en de kenbaar kwaden maar tot schier eiken prijs moeten saamgehouden worden in ééne kerk. En nu, wil niet Prof. G. datzelfde Hoe durft deze geleerde schrijver ons dan zoo iets voor te leggen, dat wij onmiddelijk op zijn eigen hoofd kunnen terugwerpen? Bovendien zal het hem totaal onmogelijk zijn om te onzen aanzien te bewijzen wat hij slechts zegt. Of zijn onze gereformeerde vaderen niet duidelijk en klaar overeengekomen „dat men de schriften van geene menschen, hoe heilig zij geweest zijn, mag vergelijken bij de Goddelijke schriften, noch de gewoonte bij de waarheid Gods (want de waar heid is bovenal), noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de opvolging van tijden of personen, noch de Conciliën, Decreten of Besluiten"? (Zie art. 7 van de Ned. Geloofsbelijdenis.) Hebben zij ook geen duidelijke beschrijving van het wezen der kerk aangenomen Hebben zij de merkteekenen van de ware en de valsche kerk niet opgegeven? Men leze, om zich daarvan te vergewissen, slechts art. 28 en 29 van de zoo even genoemde belijdenis. Daar vinden wij, dat het de plicht is van alle geloovigen, volgens het „woord Gods, zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering (nl. van hen, die zalig worden), op welke plaats God dezelve gesteld heeft." Voorts „dat men wel naarstiglijk uit het Woord van God behoort te onderscheiden, v. elke de ware kerk zij." Dat de valsche kerk daaraan herkend wordt, dat zij „aan zich ,en aan hare verordeningen meer macht en gezag toeschrijft dan het Woord van God, en zich het juk van Christus niet wil onderwerpen." Wie is er nu toch roomsch en wie gereformeerd Is prof. G. gereformeerd, die het reglementair-hie- rarchisch verband in zijn kerk boven Gods Woord stelt, of zijn zij het, die zich in eene naar Christus genoemde kerk niet door eenigen menschelijken band willen laten weerhouden om datgene te doen wat Christus zelf van hen vordert, blijkens Zijn Woord Ons dunkt, het antwoord op deze vraag kan niet twijfelachtig zijn. Ging prof. G. van de gedachte uit, dat hij niet meer in een kerk, naar het uitwendige, leeft, noch ook behoeft te leven, dan kwam de zaak voor hem iets anders te staan, schoon hij dan na tuurlijk evenmin als nu gereformeerd konde heeten. Maar ofschoon hij feitelijk met de kerk als zoodanig in i.et zichtbare, breekt, en dat breken met en op zijde zetten van de kerk in theorie wil rechtvaar digen, nogtans voor zijn bewustzijn is hij altijd nog lid eener zichtbare kerk, en moet hij dus, wil hij gereformeerd heeten, alle reglementen, die tegen Gods Woord strijden, voor regels van onwaarde houden. Evenwel, dit weigert hij. Hij weet zoo goed als wij, dat er in den dikken reglementenbundel een treurig aantal stuitend tegenbijbelsche voorschriften staan, en nogtans neemt hij het den gereformeerden broe deren kwalijk, dat zij zich tegen die bepalingen heb ben verzet. De conclusie ligt dus voor de hand. En wat dat „vereenzelvigen van geloof en geloofs overtuiging" betieft, zoo merken wij op, dat er toch, het spreekt van zelf, een vast verband tusschen die twee dient te zijn. Vereenzelvigen willen wij het liefst niet noemen. Want in zekere geringe onder deden van de leer, en wat de toepassing daarvan betreft, moet er in elke kerk uit den aard der zaak eenige ruimte voor verschillende gevoelens gelaten worden. Maar in hoofdzaak, ja, dan is er aan het zaligmakend geloof een vaste overtuiging, een on wankelbare leer verbonden. Vooral ook dit, zooals de belijder het in den H. Catechismus uitdrukt „dat ik alles voor waarachtig hou.de. wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft.'' Heeft dus God in Zijn Woord het aantrekken van een ander juk roet de ongeloovigen verboden, dan eischt het geloot, dat ik die leerbepaling huldig, en niet dat ik er overheen philosopheer. Eischt God in Zijn Woord, dat een kettersch mensch na de eerste en tweede vermaning moet verworpen worden, dan vordert ook mijn geloof, dat ik in de kerk hetzelfde eisch. Moeten hardnekkige zondaren in het eind als heidenen en tol lenaars behandeld worden, naar 's Heeren Woord, wat kan mijn geloof daar dan tegen hebben, als het inderdaad werkzaam is? Zoo is het nu met tal van andere leerbegrippen. Geloovige lieden zijn geen redelooze wezens, die als bij instinct zouden ver trouwen, de eeuwige zaligheid deelachtig te worden; maar het zijn denkende lieden. Als hun begrippen in de hoofdzaken dwalen, dan worden daarmede ook hunne harten verleid, en moet het geloof schade lijden. Hiermede is niet beweerd, dat zekere dwalingen in de leer niet tijdelijk zouden kunnen samengaan met waarachtig geloof. Maar juist om dat geloof te redden moet steeds acht gegeven op het gehalte der leer, en om dat geloof te bewaren moeten de verbreiders van leu genachtige leeringen tegengestaan worden ook in hun eigen belang, opdat, indien zij dan gelooven, hun geest en het geloof in dien geest, ook bij uitwendige verwerping, behoudefi worde. Geen geloof zonder gedachteinhoud, geen „practisch christendom" zonder een daarbij passende leer! Wie de leer onzer kerk niet 'aanhangt, kan wel een wedergeborene zijn, wij betwisten het niet. Maar hij mist er het voorkomen van, en mag dus onder ons niet als wettig, stemhebbend lid, doch slechts als vreemdeling en bijwoner worden geduld, tenzij men wil samengaan met hen, van wie God zegt: „wijkt af van dezelven." Doch wij weten wat Prof. G. ons hier zal tegen- voeren. Op blz. 24 toch laat hij ons merken, dat voor hem „alle voortgang bestaat in het opnieuw onderwerpen van alle leerstellingen aan de kritiek van het beginsel, Christus zeiven". Eilieve, wat is dat nu toch, de kritiek van het beginselChristus zeiven l Sprak Christus zich dan niet uit in Zijn Woord. Zijn het Woord in men- schelijk vleesch en het Woord in de rollen der Bijbelboeken dan niet onafscheidelijk aan elkaar verbonden? Verklaart niet Christus de Schrift, en wordt niet Christus op Zijne beurt alleen door de Schrift verklaard? En hebben onze vaderen niet eeuwen lang die Schrift als eenig vertrouwbaren maatstaf der kritiek bij het verzamelen hunner leer stellingen aangelegd. Of wat nog meer beteekent, zijn onze belijdenisschriften geen ujtrekselgeen „korte inhodd" van de H. Schrift in haar vollen omvang? Reiken zij niet onvermengd en onvervalscht het water des levens uit de bronnen van Gods Woord? En zoo deze vragen met een onvoorwaar delijk ja moeten beantwoord worden, is het dan niet een op zijde zetten van dat Woord, zoo men de leer verkondigt, dat hetgeen uit Gods geschreven Woord alleen geput werd, nu voortaan buiten dat Woord om aan Christus, gelijk Hij in het vleesch verscheen ter beoordeeling moet worden gegeven. Als dit nu geen ziekelijke dweperij is, dan weten wij het niet meer. Geen wonder dan ook, dat Prof. G., in dit ver band doorredeneerende, er aan toevoegt: „Wij wil len de kracht der waarheid zich in vrije, persoon lijke belijdenis zien openbaren". Dus geen accoord meer, geen overeenstemming tusschen de leden der kerk; de een hier, de ander ginds, de gemeentele den in allerlei richtingen zich verstrooiend; ieder met zijn eigen „persoonlijke'' belijdenis, zijn eigen weg wandelende. Trouwens, tot deze gevolgtrekking moet Prof. G. wel komen, want zoo min er steun te houden is voor een luchtbol in onzen dampkring, evenmin is er kcrkregeering mogelijk onder hen, die van den vasten bodem der Schrift in het breede luchtruim der mystiek zijn overgegaan. Kerkverband. 1Door omstandigheden van den wil der Redactie weinig afhankelijk, zijn deze slot-artikelen niet terstond op de vorige gevolgd. In Gideonhet bekende „Zondagsblad voor het Volk, door het Volk," laat de briefschrijver, Jan Oranje, het voorkomen alsof Dr. Kuyper volstrekt geen uiterlijk banden uil aangebracht zien tusschen de plaatselijke kerken. Naar wij meenen te kunnen bewijzen, wordt aan Dr. K. hiermede iets verkeerds toegedicht. Wel legt hij ook o. i. wat eenzijdig den nadruk op de zelfstandigheid der afzonderlijke ker ken, maar alle verband tusschen deze verwerpt hij geenszins. Hij wil de heef-schappij van de eene over de andere kerk tegenstaan, maar reeds uit zijn wensch, jaren lang uitgesproken, om weer eens een gereformeerde, belijdende, algemeene Synode ver gaderd te zien, blijkt afdoende, dat het niet in zijne bedoeling kan liggen om het onderling overleg der kerken en het bieden van wederkeerigen steun als iets overbodigs te verklaren. Het is echter niet de eerste maal, dat wij in Gi deon, overigens een zeer door ons gewaardeerd blad, een overdreven voorstelling vinden. Toelichting van bijbelteksten lezen wij in dat oorgaan gaarne, maar als „de kerk'' ter sprake komt, schijnt het der re dactie moeielijk te vallen, geheel onpartijdig te oordeelen. BlnneMaiifi. Het wetsontwerp tot regeling en beperking van het recht voor vergadering heeft niet veel kans om aangenomen te worden. Gelijk men weet, heeft die wet de strekking, niet alleen om optochten en rumoerige vergaderingen te beletten, maar ook om sprekers in die verga deringen strafbaar te stellen voor de verbreiding van verkeerde beginselen, ook al doen zij dat slechts „zijdelings, voorwaardelijk of in alge meene termen." liladen van verschillende po litieke richting kwamen er tegen op. Alleen de roomsche bladen betuigden er eenparig hun instemming mede, maar dit hangt ook weer samen met de roomsche godsdienstleer, volgens welke dwalingen strafbaar zijn voor den bur gerlijken rechter. Onze anti-revolutionairen ver werpen echter zulk een vervolging van de dwaling, omdat zij nooit rechtvaardig kan geschieden en ten slotte toch niet helpt. De meerderheid van ons volk schijnt nog te tuk op de tot dusverre genoten burgervrijheden te zijn, dan dat zij hunne stem niet zouden verhellen tegen eene wet, die .heet te dienen tot beteugeling van het socialisme, maar die in plaats daarvan onze geheele natie in het gareel brengt. Zulk een middel is erger dan de kwaal. Waarlijk, van een soort politiemaatregelen is op den duur geen rust en vrede te verwachten in het Vaderland. Verkeerde overtuigingen laten ■zich niet neersabelen. Zoo men ze bij enkele harer aanhangers met geweld onderdrukt, leven zij bij veel meerderen te krachtiger op. Vrijheid van vergaderen en spreken dient er dus te blijven. Maar wil men weer kalmer dagen in Neder land beleven, dan handhave men beter dan tot hiertoe geschiedde, net recht voor alle partijen. Lange jaren zijn de twee krachtige stroomingen, die een natie, zal ze tot bloei komen, moeten besproeien en verfrisschen, t. w. kerk en school door onnatuurlijke dammen in haar loop en wer king verhinderd. De Regeering stootte ons chris- stenvolk meèdoogenloos van zich af, als het kwam om zijn belangen te bepleiten. Zoolang die achter uitzetting niet ophoudt, en aan de kunstmatige verstikking van het bederfwerend zout in de maatschappij geen einde komt, zal al het pogen om het verbroken evenwicht te herstellen, vruchteloos blijken te zijn. Intusschen wordt de aandacht maar weer van de grondwetsherziening afgeleid. Om met dat werk te kunnen vorderen, scheen de Kamer ontbonden te moeten worden, en thans, nu de Kamer maar weer om is naar den liberalen kant, heeft men al den tijd. €j}emeng'd Mieaaws. Dinsdagmorgen vertoonde zich een poldergast in de school der buurtschap Tengebij Twello. Hij verhaalde dat hij eerstdaags een brief met geldswaarde zou ontvangen. Aangezien hij echter naar Amsterdam ging wonen, verzocht hij aan het hoofd der school dien brief in ontvangst te nemenwant hij had nog geen bepaald adres. Het hoofd der school zou vervolgens dien brief naar Amsterdam verzenden. Zoo genoemde poldergast nu slechts het adres van den ouder wijzer had, zou hij hem de te betalen port terugzenden. De onderwijzer geeft zijn aiftes. Met dit adres gaat de bedrieger echter naar eene vrouw, aan wie hij vertelt een neef te zijn van den onderwijzer. Dezen, zegt hij, heeft hij al veel moeite veroorzaakt; om daarmede niet voort te gaan, zal de goede vrouw hem zeker geen gulden, geen jas en geen paar laarzen weigerenaangezien de onderwijzer wel weet, dat hij het terug zal geven. De vrouw, geen kwaad vermoedende, geeft het verlangde, doch moest den volgenden dag van den onderwijzer vernemen, dat zij .het slachtoffer is geweest van eene oplichterij. De man zelf, die verschillende namen heeft opgegeven, was natuurlijk verdwenen, Te Duivendijke is een man overleden, die minstens 8 dagen lang had geslapen. Hij was in het land gevonden, zonder eenig levensteekeu te gevenblijkbaar was hij door eene beroerte aan éene zijde verlamd, doch hij leefde en sliep. Gedurende acht dagen gaf men hem nu en dan een teug melk, welke men hem instortte, doch hij vertrok daarbij geen spier. Den achtsten dag bleek hij voor goed te zijn ingeslapen. De Rechtbank te s-Gravenhage heeft twee werklieden, die te Leiden een dreigbrief tot een bewoner van de Breestraat hadden gericht, veroordeeld den een tot 8 maanden en den ander tot 2 jaren gevangenisstraf. Gisteren kwam aan de suikerfabriek „De Phoenix", te Zevenbergen, een feit voor, waarvan men ons het volgende verhaal doet Aan het kantoor dier fabriek vervoegde zich een landbouwer, aldaar woonachtig, teneinde geld te innen wegens door hem geleverde beet wortelen. Nauwelijks had een der directeuren het geld uitbetaald, of de landbouwer nam de door hem geteekende quitantie mede en vluchtte met het geld door een der openstaande ramen. Onmiddellijk zette de fabrikant den landbouwer na. Een oogenblik nog werd de vluchtende door een fabrieksarbeider vastgehouden, doch deze liet hem los, daar hij met een revolver bedreigd werd. De zaak is in handen van den officier van justitie te Breda. Een 16-jarige dienstbode te Leeuwarden, die op naam van bekende ingezetenen, uit snoeplust, bij onderscheidene banketbakkers koekjes gehaald had, is door de Rechtbank aldaar, wegens oplichterij, veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. De gewoonte in Drente, meer bepaalde lijk ten plattelande, om bij bevallingen hulp van onbevoegden in te roepen in den regel buurvrouwen heeft te Dwingelo het leven eener kraamvrouw geëischt. Toen de genees- heer, wiens hulp men te laat had ingeroepen, aan het kraambed verscheen, was de jonge vrouw reeds bezweken. - Te Biefangeen dorpje in de Rijnpro vincie, niet ver van de Limburgsche grenzen, heeft een gehuwd man en vader van vijf' kin deren getracht op nieuw een huwelijk aan te gaan met eene der voornaamste burgermeisjes uit het dorp. Hij gaf voor, een gepensioneerd Hollandsch officier te zijn met een pensioen van 5000 gulden, dat hij zich door bijzondere heldendaden in ludië verworven had. Eene goede som gelds had hij reeds op de spaarbank staan, waarvoor hij zich nu meubels wilde aanschaffen. Die meubels kwamen ook werke lijk op zekeren morgen ten huize der bruid aan. Een meubelmaker uit Sterkrade was de gelukkige verkooper geweest De afkondigingen van het voorgenomen huwelijk hadden reeds plaats gehad, de dag der bruiloft was bepaald, toen de burgemeester der gemeente gelukkig de bedriegerijen ontdekte. Tegelijkertijd kwam de meubelmaker zijne meubels terug halen, de huwelijkscandidaat werd gevangen genomen, en de bruid bleef gelukkig bewaard voor een ver bintenis met den oplichter. De vrouw te Rotterdam die om een kindje bang te maken, haar „smulletje" met spiritus begoten en in brand gestoken had, tengevolge waarvan het kind stierf, is door de rechtbank te Rotterdam vrijgesproken van de aanklacht van „onwillige manslag", maar wegens het veroorzaken van kwetsuren door onvoorzichtig heid, is zij tot 14 dagen hechtenis en 0,50 boete veroordeeld. Donderdagavond, eenige minuten voor negen uren, bewoog zich door de lucht in de richting van het Oosten naar het Westen, een prachtige vuurbol, welke even voorbij het zenith uiteensprong, onder verspreiding van een heerlijk, buitengewoon sterk licht. De bol is op verschillende plaatsen opgemerkt, naar het schijnt. Zoo ontvingen wij er bericht van uit Rilland, met de bijvoeging, dat „som mige waarnemers een schok door hun lichaam voelden gaan." Dat hebben wij niet ondervonden.. JPlaatselajii Aieiiws. Sommelsdijk3 Nov. Door een noodlottig toeval werd heden een jongentje van den landbouwer L, v. N. van omstreeks 3 jaar overreden. Het voertuig ging hem over arm en buikzoodat geneeskundige hulp direct moest worden ingeroepen. 6 Nov. De rekening dezer Gemeente, dienst 1885, is door HH. Gedeputeerde Staten goedgekeurd en vastgesteld, in ontvang op f 22007,09, en in uitgaaf op 20863,56, sluitende alzoo met een batig saldo van 1143,53. 8 Nov Door den Kerkeraad dezer gemeente werd heden toezegging van beroep uitgebracht op den WelEerw. heer Bouman, predikant te de Weert (Utrecht.) Oude-Toiige. Gedurende de maand October bedroeg het aantal schoolgaande kinderen op de 0.1. s. alhier 446, terwijl het geheele aantal schooltijden bedroeg 19152. Verzuimd werden wegens ziekte534 godsdienstplichten. 34 veldarbeid overigen arbeid overige redenen 9 6972 563 201 Samen 8313 of 431 Den Rommel. Vergadering van den Raad der Gemeente Den Bommel, op Donderdag den 28 Oct. 1886. Tegenwoordig: met uitzondering van den heer Jb. Kievit P/.., alle leden. Na opening oer Vergadering worden de notulen der vorige 11a voorlezing goedgekeurd. Is aau de orde: Ie. Mededeeling van een ingekomen missive van Heeren Ged. Staten dezer provincie, waarbij eene beschikking wendt toegezonden op het door Johs. Mijs Hz. ingezonden adres tegen zijnen aanslag in den hoofdelijken omslag. 2e. Geschiedt mededeeling der opneming van boeken eji kas bij den Gemeenteontvanger over het 3e kwartaal'1886. Het blijkt dat in kas was eene som van f 246.23. Heulen voor kennisgeving aangenomen. 3e. Een adres van Jobs, van Delft tegen zijnen aanslag in den hoofdelijken omslag. De voorzitter doet voorlezing van dit adres; deelt mede, dat van Delft is aangeslagen in de 14e klasse, ad f 10, en vraagt of een der leden hierover het woord verlangt. De heer Koert meent, dat van Delft geen bepaalde argumenten aangeeft om hem te verminderen, en wij! zijn inkomen, f 1000 bedraagt en hij derhalve slechts 1 °/0 van zijn inkomen betaalt, stelt hij voor, om niet tot vermindering van diens aanslag over te gaan. Dit voorstel door den voorzitter ondersteund zijnde, wordt daarna in omvraag gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. 4e. Aanmerkingen op deGemeentebegrooting,dienstl887. De voorzitter deelt mede, dat Ged. Staten dezer pro vincie bij missive dd. J9/22 dezer, eenige aanmerkingen hebben kenbaar gemaakt, welke zij gaarne uit den weg zagen geruimd, alvorens hunne goedkeuring kan worden verleend. Hij stelt dientengevolge namens Burgemeester en Wet houders voor, de begrooting naar de bij die missive gemaakte aanmerkingen te wijzigen. Met algemeene stemmen wordt besloten tot de voor gestelde wijziging over te gaan, wordende de begrooting voor den dienst 1887 thuns op nieuw vastgesteld en wel in ontvangst en uitgaaf op een bedrag van dertien dui zend zeven honderd vier en veertig gulden, zeven cents. Daar thans niets meer aan de orde is, vraagt de voorzitter of iemand der leden nog iets in het midden heeft te brengen. De heer D. Kievit vraagt het woord en dit verkregen hebbende, zegt hij, dat volgens z. i. de verordering op liet hellen van schoolgeld noodige herziening vereischt, vooral wat de betaling betreft. Kinderen toch, die met Mei de school bezoeken, moeten ook voor de Maand April, omdat het kwartaaisgewijze geschiedt, betalen; ook is dit zoo met de toelating der zomerverzuimers in November. Spreker vindt dit onbillijk en stelt voor hierin wij ziging te brengen. Dit vooistel, door den voorzitter ondersteund zijnde, wordt in omvraag gebracht en met eenparige stemmen besloten, Burgemeester en Wethouders op te dragen een concept-verordening te dier zake betrekkelijk op te maken. Hierna niets meer aau de orde zijnde, sluit de voor zitter de Vergadering. Stellendam. In de Zitting van den Gemeen teraad van 29 dezer is besloten aan Z.'M. den Koning een subsidie ad 900 in de kosten van het openbaar onderwijs te verzoeken. Goedereede. De heer J. Zaaijer Pz., burge meester te Dirksland, is met ingang van 1 Nov. herbenoemd tot schoolopziener in bet arron dissement Sommelsdijk. Ds. A. Van Oosten, te Avezathe bij Tiel, heeft, naar wij vernemen, de uitnoodiging, om in de Vergadering van den Vriendenkring „Aurora" alhier, eene spreekbeurt te vervullen, aangenomen. Melissant, 8 Nov. Door den beer Commis saris des Konings in deze provincie zijn bij besluit van 2 Nov. 11. opgeheven de beschermende bepalingen van art. 1 der wet van den 25 Mei 1880 (Staatsbl. no. 89) voor zooveel betreft de huismusch en de ring-, boomberg-of veldmusch, en zulks voor den tijd van één jaar en alzoo tot 2 No.v. 1887, zoodat het vangen, dooden, vervoeren, te koop aanbieden, verkoopen, af leveren of ten verkoop of ter aflevering voor banden hebben der gemelde vogels, tot den 2 November 1887 geoorloofd is. Dit besluit is van toepassing voor de Ge meenten Ouddorp, Goedereede, Stellendam, Me- lissant, Dirksland en Herkingen. Er bestaat nu zonder gevaar voor vervolging mogelijkheid om het aantal ïuusscben, die tegen en gedurende den oogsttijd een ware plaag voor den landbouwer zijn, eenigszins te verminderen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 2