TT
Gelijk net winter wordt in de natuur, zoo
ook zijn licht en zonneschijn op het staatkun
dig tooneel bijna nergens op te merken. De
wachter ziet uit: de morgen daagt niet.
H.
Prof. J. H. Gunning
tegenover de gereformeerde belijders.
VII.
Nog rest ons, eer wij Prof. Gunning's jongste
brochure in -zake het kerkelijk conflict voor goed
ter zijde leggen, kortelijk na te gaan welke beschul
digingen hij verder aan het adres der gereformeerden
richt en welke maatregelen tot verbetering van den
diep ellendigen toestand hij voorstelt.
Prof. G. spreekt wel niet juist uit nciam der
irenischen, maar niettemin is hij als een hunner
voornaamste tolken te beschouwen, en wijl dus zijn
woord voor dat van duizenden geldt, zoo hebben
wij daaraan een meer dan persoonlijk gewicht te
hechten. In hem bestrijden wij de irenischen in
het algemeen.
"Wij lezen dan op blz. n de stoute verklaring,
dat „het kerkbegrip der „gereformeerden" van
roomsche strekking is, daarom ook hun vereenzel
vigen van geloof en geloofsovertuiging of leerbepaling."
In alle kalmte, alsof het een beuzeling gold, werpt
Prof. G. ons dit voor de voeten. En te meer ver
wondering moet dit wekken, als men bedenkt hoe
hij zelf op het roomsche pad is afgedoold.
Immers is het een kenmerkend roomsche stelling,
dat het gezag van menschelijke bepalingen en regle
menten zal worden geëerbiedigd boven het gezag
van Gods Woord. En evenzeer is het een room
sche stelregel, dat de goeden en de kenbaar kwaden
maar tot schier eiken prijs moeten saamgehouden
worden in ééne kerk. En nu, wil niet Prof. G.
datzelfde
Hoe durft deze geleerde schrijver ons dan zoo
iets voor te leggen, dat wij onmiddelijk op zijn
eigen hoofd kunnen terugwerpen?
Bovendien zal het hem totaal onmogelijk zijn om
te onzen aanzien te bewijzen wat hij slechts zegt.
Of zijn onze gereformeerde vaderen niet duidelijk
en klaar overeengekomen „dat men de schriften
van geene menschen, hoe heilig zij geweest zijn,
mag vergelijken bij de Goddelijke schriften, noch
de gewoonte bij de waarheid Gods (want de waar
heid is bovenal), noch de groote menigte, noch de
oudheid, noch de opvolging van tijden of personen,
noch de Conciliën, Decreten of Besluiten"? (Zie
art. 7 van de Ned. Geloofsbelijdenis.) Hebben zij
ook geen duidelijke beschrijving van het wezen
der kerk aangenomen Hebben zij de merkteekenen
van de ware en de valsche kerk niet opgegeven?
Men leze, om zich daarvan te vergewissen, slechts
art. 28 en 29 van de zoo even genoemde belijdenis.
Daar vinden wij, dat het de plicht is van alle
geloovigen, volgens het „woord Gods, zich af te
scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn
en zich te voegen tot deze vergadering (nl. van
hen, die zalig worden), op welke plaats God dezelve
gesteld heeft." Voorts „dat men wel naarstiglijk
uit het Woord van God behoort te onderscheiden,
v. elke de ware kerk zij." Dat de valsche kerk
daaraan herkend wordt, dat zij „aan zich ,en aan
hare verordeningen meer macht en gezag toeschrijft
dan het Woord van God, en zich het juk van
Christus niet wil onderwerpen."
Wie is er nu toch roomsch en wie gereformeerd
Is prof. G. gereformeerd, die het reglementair-hie-
rarchisch verband in zijn kerk boven Gods Woord
stelt, of zijn zij het, die zich in eene naar Christus
genoemde kerk niet door eenigen menschelijken band
willen laten weerhouden om datgene te doen wat
Christus zelf van hen vordert, blijkens Zijn Woord
Ons dunkt, het antwoord op deze vraag kan niet
twijfelachtig zijn. Ging prof. G. van de gedachte uit,
dat hij niet meer in een kerk, naar het uitwendige,
leeft, noch ook behoeft te leven, dan kwam de zaak
voor hem iets anders te staan, schoon hij dan na
tuurlijk evenmin als nu gereformeerd konde heeten.
Maar ofschoon hij feitelijk met de kerk als zoodanig
in i.et zichtbare, breekt, en dat breken met en op
zijde zetten van de kerk in theorie wil rechtvaar
digen, nogtans voor zijn bewustzijn is hij altijd nog
lid eener zichtbare kerk, en moet hij dus, wil hij
gereformeerd heeten, alle reglementen, die tegen Gods
Woord strijden, voor regels van onwaarde houden.
Evenwel, dit weigert hij. Hij weet zoo goed als wij,
dat er in den dikken reglementenbundel een treurig
aantal stuitend tegenbijbelsche voorschriften staan,
en nogtans neemt hij het den gereformeerden broe
deren kwalijk, dat zij zich tegen die bepalingen heb
ben verzet.
De conclusie ligt dus voor de hand.
En wat dat „vereenzelvigen van geloof en geloofs
overtuiging" betieft, zoo merken wij op, dat er toch,
het spreekt van zelf, een vast verband tusschen die
twee dient te zijn. Vereenzelvigen willen wij het
liefst niet noemen. Want in zekere geringe onder
deden van de leer, en wat de toepassing daarvan
betreft, moet er in elke kerk uit den aard der zaak
eenige ruimte voor verschillende gevoelens gelaten
worden. Maar in hoofdzaak, ja, dan is er aan het
zaligmakend geloof een vaste overtuiging, een on
wankelbare leer verbonden. Vooral ook dit, zooals
de belijder het in den H. Catechismus uitdrukt „dat
ik alles voor waarachtig hou.de. wat ons God in
Zijn Woord geopenbaard heeft.'' Heeft dus God in
Zijn Woord het aantrekken van een ander juk roet
de ongeloovigen verboden, dan eischt het geloot,
dat ik die leerbepaling huldig, en niet dat ik er
overheen philosopheer. Eischt God in Zijn Woord,
dat een kettersch mensch na de eerste en tweede
vermaning moet verworpen worden, dan vordert ook
mijn geloof, dat ik in de kerk hetzelfde eisch. Moeten
hardnekkige zondaren in het eind als heidenen en tol
lenaars behandeld worden, naar 's Heeren Woord,
wat kan mijn geloof daar dan tegen hebben, als het
inderdaad werkzaam is? Zoo is het nu met tal van
andere leerbegrippen. Geloovige lieden zijn geen
redelooze wezens, die als bij instinct zouden ver
trouwen, de eeuwige zaligheid deelachtig te worden;
maar het zijn denkende lieden.
Als hun begrippen in de hoofdzaken dwalen, dan
worden daarmede ook hunne harten verleid, en
moet het geloof schade lijden. Hiermede is niet
beweerd, dat zekere dwalingen in de leer niet tijdelijk
zouden kunnen samengaan met waarachtig geloof.
Maar juist om dat geloof te redden moet steeds
acht gegeven op het gehalte der leer, en om dat
geloof te bewaren moeten de verbreiders van leu
genachtige leeringen tegengestaan worden ook in
hun eigen belang, opdat, indien zij dan gelooven,
hun geest en het geloof in dien geest, ook bij
uitwendige verwerping, behoudefi worde.
Geen geloof zonder gedachteinhoud, geen „practisch
christendom" zonder een daarbij passende leer!
Wie de leer onzer kerk niet 'aanhangt, kan wel
een wedergeborene zijn, wij betwisten het niet. Maar
hij mist er het voorkomen van, en mag dus onder
ons niet als wettig, stemhebbend lid, doch slechts
als vreemdeling en bijwoner worden geduld, tenzij
men wil samengaan met hen, van wie God zegt:
„wijkt af van dezelven."
Doch wij weten wat Prof. G. ons hier zal tegen-
voeren. Op blz. 24 toch laat hij ons merken, dat
voor hem „alle voortgang bestaat in het opnieuw
onderwerpen van alle leerstellingen aan de kritiek
van het beginsel, Christus zeiven".
Eilieve, wat is dat nu toch, de kritiek van het
beginselChristus zeiven l Sprak Christus zich dan
niet uit in Zijn Woord. Zijn het Woord in men-
schelijk vleesch en het Woord in de rollen der
Bijbelboeken dan niet onafscheidelijk aan elkaar
verbonden? Verklaart niet Christus de Schrift, en
wordt niet Christus op Zijne beurt alleen door de
Schrift verklaard? En hebben onze vaderen niet
eeuwen lang die Schrift als eenig vertrouwbaren
maatstaf der kritiek bij het verzamelen hunner leer
stellingen aangelegd. Of wat nog meer beteekent,
zijn onze belijdenisschriften geen ujtrekselgeen
„korte inhodd" van de H. Schrift in haar vollen
omvang? Reiken zij niet onvermengd en onvervalscht
het water des levens uit de bronnen van Gods
Woord? En zoo deze vragen met een onvoorwaar
delijk ja moeten beantwoord worden, is het dan
niet een op zijde zetten van dat Woord, zoo men
de leer verkondigt, dat hetgeen uit Gods geschreven
Woord alleen geput werd, nu voortaan buiten dat
Woord om aan Christus, gelijk Hij in het vleesch
verscheen ter beoordeeling moet worden gegeven.
Als dit nu geen ziekelijke dweperij is, dan weten
wij het niet meer.
Geen wonder dan ook, dat Prof. G., in dit ver
band doorredeneerende, er aan toevoegt: „Wij wil
len de kracht der waarheid zich in vrije, persoon
lijke belijdenis zien openbaren". Dus geen accoord
meer, geen overeenstemming tusschen de leden der
kerk; de een hier, de ander ginds, de gemeentele
den in allerlei richtingen zich verstrooiend; ieder
met zijn eigen „persoonlijke'' belijdenis, zijn eigen
weg wandelende. Trouwens, tot deze gevolgtrekking
moet Prof. G. wel komen, want zoo min er steun
te houden is voor een luchtbol in onzen dampkring,
evenmin is er kcrkregeering mogelijk onder hen,
die van den vasten bodem der Schrift in het breede
luchtruim der mystiek zijn overgegaan.
Kerkverband.
1Door omstandigheden van den wil der Redactie
weinig afhankelijk, zijn deze slot-artikelen niet terstond
op de vorige gevolgd.
In Gideonhet bekende „Zondagsblad voor het
Volk, door het Volk," laat de briefschrijver, Jan
Oranje, het voorkomen alsof Dr. Kuyper volstrekt
geen uiterlijk banden uil aangebracht zien tusschen
de plaatselijke kerken. Naar wij meenen te kunnen
bewijzen, wordt aan Dr. K. hiermede iets verkeerds
toegedicht. Wel legt hij ook o. i. wat eenzijdig den
nadruk op de zelfstandigheid der afzonderlijke ker
ken, maar alle verband tusschen deze verwerpt hij
geenszins. Hij wil de heef-schappij van de eene over
de andere kerk tegenstaan, maar reeds uit zijn
wensch, jaren lang uitgesproken, om weer eens een
gereformeerde, belijdende, algemeene Synode ver
gaderd te zien, blijkt afdoende, dat het niet in zijne
bedoeling kan liggen om het onderling overleg der
kerken en het bieden van wederkeerigen steun als
iets overbodigs te verklaren.
Het is echter niet de eerste maal, dat wij in Gi
deon, overigens een zeer door ons gewaardeerd blad,
een overdreven voorstelling vinden. Toelichting van
bijbelteksten lezen wij in dat oorgaan gaarne, maar
als „de kerk'' ter sprake komt, schijnt het der re
dactie moeielijk te vallen, geheel onpartijdig te
oordeelen.
BlnneMaiifi.
Het wetsontwerp tot regeling en beperking
van het recht voor vergadering heeft niet veel
kans om aangenomen te worden. Gelijk men
weet, heeft die wet de strekking, niet alleen
om optochten en rumoerige vergaderingen te
beletten, maar ook om sprekers in die verga
deringen strafbaar te stellen voor de verbreiding
van verkeerde beginselen, ook al doen zij dat
slechts „zijdelings, voorwaardelijk of in alge
meene termen." liladen van verschillende po
litieke richting kwamen er tegen op. Alleen de
roomsche bladen betuigden er eenparig hun
instemming mede, maar dit hangt ook weer
samen met de roomsche godsdienstleer, volgens
welke dwalingen strafbaar zijn voor den bur
gerlijken rechter. Onze anti-revolutionairen ver
werpen echter zulk een vervolging van de dwaling,
omdat zij nooit rechtvaardig kan geschieden en
ten slotte toch niet helpt.
De meerderheid van ons volk schijnt nog te
tuk op de tot dusverre genoten burgervrijheden
te zijn, dan dat zij hunne stem niet zouden
verhellen tegen eene wet, die .heet te dienen
tot beteugeling van het socialisme, maar die
in plaats daarvan onze geheele natie in het
gareel brengt. Zulk een middel is erger dan
de kwaal.
Waarlijk, van een soort politiemaatregelen
is op den duur geen rust en vrede te verwachten
in het Vaderland. Verkeerde overtuigingen laten
■zich niet neersabelen. Zoo men ze bij enkele
harer aanhangers met geweld onderdrukt, leven
zij bij veel meerderen te krachtiger op. Vrijheid
van vergaderen en spreken dient er dus te
blijven.
Maar wil men weer kalmer dagen in Neder
land beleven, dan handhave men beter dan tot
hiertoe geschiedde, net recht voor alle partijen.
Lange jaren zijn de twee krachtige stroomingen,
die een natie, zal ze tot bloei komen, moeten
besproeien en verfrisschen, t. w. kerk en school
door onnatuurlijke dammen in haar loop en wer
king verhinderd. De Regeering stootte ons chris-
stenvolk meèdoogenloos van zich af, als het kwam
om zijn belangen te bepleiten. Zoolang die achter
uitzetting niet ophoudt, en aan de kunstmatige
verstikking van het bederfwerend zout in de
maatschappij geen einde komt, zal al het pogen
om het verbroken evenwicht te herstellen,
vruchteloos blijken te zijn.
Intusschen wordt de aandacht maar weer
van de grondwetsherziening afgeleid. Om met
dat werk te kunnen vorderen, scheen de Kamer
ontbonden te moeten worden, en thans, nu de
Kamer maar weer om is naar den liberalen kant,
heeft men al den tijd.
€j}emeng'd Mieaaws.
Dinsdagmorgen vertoonde zich een poldergast
in de school der buurtschap Tengebij Twello.
Hij verhaalde dat hij eerstdaags een brief met
geldswaarde zou ontvangen. Aangezien hij echter
naar Amsterdam ging wonen, verzocht hij aan
het hoofd der school dien brief in ontvangst te
nemenwant hij had nog geen bepaald adres.
Het hoofd der school zou vervolgens dien brief
naar Amsterdam verzenden. Zoo genoemde
poldergast nu slechts het adres van den ouder
wijzer had, zou hij hem de te betalen port
terugzenden. De onderwijzer geeft zijn aiftes.
Met dit adres gaat de bedrieger echter naar
eene vrouw, aan wie hij vertelt een neef te
zijn van den onderwijzer. Dezen, zegt hij, heeft
hij al veel moeite veroorzaakt; om daarmede
niet voort te gaan, zal de goede vrouw hem
zeker geen gulden, geen jas en geen paar laarzen
weigerenaangezien de onderwijzer wel weet,
dat hij het terug zal geven. De vrouw, geen
kwaad vermoedende, geeft het verlangde, doch
moest den volgenden dag van den onderwijzer
vernemen, dat zij .het slachtoffer is geweest
van eene oplichterij.
De man zelf, die verschillende namen heeft
opgegeven, was natuurlijk verdwenen,
Te Duivendijke is een man overleden, die
minstens 8 dagen lang had geslapen. Hij was
in het land gevonden, zonder eenig levensteekeu
te gevenblijkbaar was hij door eene beroerte
aan éene zijde verlamd, doch hij leefde en sliep.
Gedurende acht dagen gaf men hem nu en
dan een teug melk, welke men hem instortte,
doch hij vertrok daarbij geen spier. Den achtsten
dag bleek hij voor goed te zijn ingeslapen.
De Rechtbank te s-Gravenhage heeft twee
werklieden, die te Leiden een dreigbrief tot
een bewoner van de Breestraat hadden gericht,
veroordeeld den een tot 8 maanden en den
ander tot 2 jaren gevangenisstraf.
Gisteren kwam aan de suikerfabriek
„De Phoenix", te Zevenbergen, een feit voor,
waarvan men ons het volgende verhaal doet
Aan het kantoor dier fabriek vervoegde zich
een landbouwer, aldaar woonachtig, teneinde
geld te innen wegens door hem geleverde beet
wortelen. Nauwelijks had een der directeuren
het geld uitbetaald, of de landbouwer nam de
door hem geteekende quitantie mede en vluchtte
met het geld door een der openstaande ramen.
Onmiddellijk zette de fabrikant den landbouwer
na. Een oogenblik nog werd de vluchtende
door een fabrieksarbeider vastgehouden, doch
deze liet hem los, daar hij met een revolver
bedreigd werd. De zaak is in handen van den
officier van justitie te Breda.
Een 16-jarige dienstbode te Leeuwarden,
die op naam van bekende ingezetenen, uit
snoeplust, bij onderscheidene banketbakkers
koekjes gehaald had, is door de Rechtbank
aldaar, wegens oplichterij, veroordeeld tot drie
maanden gevangenisstraf.
De gewoonte in Drente, meer bepaalde
lijk ten plattelande, om bij bevallingen hulp
van onbevoegden in te roepen in den regel
buurvrouwen heeft te Dwingelo het leven
eener kraamvrouw geëischt. Toen de genees-
heer, wiens hulp men te laat had ingeroepen,
aan het kraambed verscheen, was de jonge
vrouw reeds bezweken.
- Te Biefangeen dorpje in de Rijnpro
vincie, niet ver van de Limburgsche grenzen,
heeft een gehuwd man en vader van vijf' kin
deren getracht op nieuw een huwelijk aan te
gaan met eene der voornaamste burgermeisjes
uit het dorp. Hij gaf voor, een gepensioneerd
Hollandsch officier te zijn met een pensioen
van 5000 gulden, dat hij zich door bijzondere
heldendaden in ludië verworven had. Eene
goede som gelds had hij reeds op de spaarbank
staan, waarvoor hij zich nu meubels wilde
aanschaffen. Die meubels kwamen ook werke
lijk op zekeren morgen ten huize der bruid
aan. Een meubelmaker uit Sterkrade was de
gelukkige verkooper geweest De afkondigingen
van het voorgenomen huwelijk hadden reeds
plaats gehad, de dag der bruiloft was bepaald,
toen de burgemeester der gemeente gelukkig
de bedriegerijen ontdekte. Tegelijkertijd kwam
de meubelmaker zijne meubels terug halen, de
huwelijkscandidaat werd gevangen genomen, en
de bruid bleef gelukkig bewaard voor een ver
bintenis met den oplichter.
De vrouw te Rotterdam die om een kindje
bang te maken, haar „smulletje" met spiritus
begoten en in brand gestoken had, tengevolge
waarvan het kind stierf, is door de rechtbank
te Rotterdam vrijgesproken van de aanklacht
van „onwillige manslag", maar wegens het
veroorzaken van kwetsuren door onvoorzichtig
heid, is zij tot 14 dagen hechtenis en 0,50
boete veroordeeld.
Donderdagavond, eenige minuten voor
negen uren, bewoog zich door de lucht in de
richting van het Oosten naar het Westen, een
prachtige vuurbol, welke even voorbij het zenith
uiteensprong, onder verspreiding van een heerlijk,
buitengewoon sterk licht.
De bol is op verschillende plaatsen opgemerkt,
naar het schijnt. Zoo ontvingen wij er bericht
van uit Rilland, met de bijvoeging, dat „som
mige waarnemers een schok door hun lichaam
voelden gaan." Dat hebben wij niet ondervonden..
JPlaatselajii Aieiiws.
Sommelsdijk3 Nov. Door een noodlottig
toeval werd heden een jongentje van den
landbouwer L, v. N. van omstreeks 3 jaar
overreden. Het voertuig ging hem over arm
en buikzoodat geneeskundige hulp direct
moest worden ingeroepen.
6 Nov. De rekening dezer Gemeente,
dienst 1885, is door HH. Gedeputeerde Staten
goedgekeurd en vastgesteld, in ontvang op
f 22007,09, en in uitgaaf op 20863,56,
sluitende alzoo met een batig saldo van
1143,53.
8 Nov Door den Kerkeraad dezer gemeente
werd heden toezegging van beroep uitgebracht
op den WelEerw. heer Bouman, predikant te
de Weert (Utrecht.)
Oude-Toiige. Gedurende de maand October
bedroeg het aantal schoolgaande kinderen op
de 0.1. s. alhier 446, terwijl het geheele aantal
schooltijden bedroeg 19152.
Verzuimd werden
wegens ziekte534
godsdienstplichten. 34
veldarbeid
overigen arbeid
overige redenen
9
6972
563
201
Samen 8313
of 431
Den Rommel.
Vergadering van den Raad der Gemeente
Den Bommel, op Donderdag den 28 Oct. 1886.
Tegenwoordig: met uitzondering van den heer Jb.
Kievit P/.., alle leden.
Na opening oer Vergadering worden de notulen der
vorige 11a voorlezing goedgekeurd.
Is aau de orde:
Ie. Mededeeling van een ingekomen missive van Heeren
Ged. Staten dezer provincie, waarbij eene beschikking
wendt toegezonden op het door Johs. Mijs Hz. ingezonden
adres tegen zijnen aanslag in den hoofdelijken omslag.
2e. Geschiedt mededeeling der opneming van boeken eji
kas bij den Gemeenteontvanger over het 3e kwartaal'1886.
Het blijkt dat in kas was eene som van f 246.23.
Heulen voor kennisgeving aangenomen.
3e. Een adres van Jobs, van Delft tegen zijnen aanslag
in den hoofdelijken omslag.
De voorzitter doet voorlezing van dit adres; deelt
mede, dat van Delft is aangeslagen in de 14e klasse,
ad f 10, en vraagt of een der leden hierover het woord
verlangt.
De heer Koert meent, dat van Delft geen bepaalde
argumenten aangeeft om hem te verminderen, en wij! zijn
inkomen, f 1000 bedraagt en hij derhalve slechts 1 °/0
van zijn inkomen betaalt, stelt hij voor, om niet tot
vermindering van diens aanslag over te gaan.
Dit voorstel door den voorzitter ondersteund zijnde,
wordt daarna in omvraag gebracht en met algemeene
stemmen aangenomen.
4e. Aanmerkingen op deGemeentebegrooting,dienstl887.
De voorzitter deelt mede, dat Ged. Staten dezer pro
vincie bij missive dd. J9/22 dezer, eenige aanmerkingen
hebben kenbaar gemaakt, welke zij gaarne uit den weg
zagen geruimd, alvorens hunne goedkeuring kan worden
verleend.
Hij stelt dientengevolge namens Burgemeester en Wet
houders voor, de begrooting naar de bij die missive
gemaakte aanmerkingen te wijzigen.
Met algemeene stemmen wordt besloten tot de voor
gestelde wijziging over te gaan, wordende de begrooting
voor den dienst 1887 thuns op nieuw vastgesteld en wel
in ontvangst en uitgaaf op een bedrag van dertien dui
zend zeven honderd vier en veertig gulden, zeven cents.
Daar thans niets meer aan de orde is, vraagt de
voorzitter of iemand der leden nog iets in het midden
heeft te brengen.
De heer D. Kievit vraagt het woord en dit verkregen
hebbende, zegt hij, dat volgens z. i. de verordering op
liet hellen van schoolgeld noodige herziening vereischt,
vooral wat de betaling betreft.
Kinderen toch, die met Mei de school bezoeken, moeten
ook voor de Maand April, omdat het kwartaaisgewijze
geschiedt, betalen; ook is dit zoo met de toelating der
zomerverzuimers in November.
Spreker vindt dit onbillijk en stelt voor hierin wij
ziging te brengen.
Dit vooistel, door den voorzitter ondersteund zijnde,
wordt in omvraag gebracht en met eenparige stemmen
besloten, Burgemeester en Wethouders op te dragen een
concept-verordening te dier zake betrekkelijk op te maken.
Hierna niets meer aau de orde zijnde, sluit de voor
zitter de Vergadering.
Stellendam. In de Zitting van den Gemeen
teraad van 29 dezer is besloten aan Z.'M. den
Koning een subsidie ad 900 in de kosten
van het openbaar onderwijs te verzoeken.
Goedereede. De heer J. Zaaijer Pz., burge
meester te Dirksland, is met ingang van 1 Nov.
herbenoemd tot schoolopziener in bet arron
dissement Sommelsdijk.
Ds. A. Van Oosten, te Avezathe bij Tiel,
heeft, naar wij vernemen, de uitnoodiging, om
in de Vergadering van den Vriendenkring
„Aurora" alhier, eene spreekbeurt te vervullen,
aangenomen.
Melissant, 8 Nov. Door den beer Commis
saris des Konings in deze provincie zijn bij
besluit van 2 Nov. 11. opgeheven de beschermende
bepalingen van art. 1 der wet van den 25 Mei
1880 (Staatsbl. no. 89) voor zooveel betreft de
huismusch en de ring-, boomberg-of veldmusch,
en zulks voor den tijd van één jaar en alzoo
tot 2 No.v. 1887, zoodat het vangen, dooden,
vervoeren, te koop aanbieden, verkoopen, af
leveren of ten verkoop of ter aflevering voor
banden hebben der gemelde vogels, tot den
2 November 1887 geoorloofd is.
Dit besluit is van toepassing voor de Ge
meenten Ouddorp, Goedereede, Stellendam, Me-
lissant, Dirksland en Herkingen.
Er bestaat nu zonder gevaar voor vervolging
mogelijkheid om het aantal ïuusscben, die tegen
en gedurende den oogsttijd een ware plaag voor
den landbouwer zijn, eenigszins te verminderen.