Christelij k Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton. Donderdag 28 October 1886. lste Jaargang No. 35. IN HOC SIGNO VINCES Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER W. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. Weefetalenilep. Een volk ijverig in goede werken! D. D. K. I)e Volkeren der aarde. OK DES GELOOFS WIL. Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnementsprijs: per drie maanden 5^ Cent franco per post. Afaonderiijke mmmiers 5 Cent. SOMMELSDIjK. worden slechts Advertentiën id Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den ÏJitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. Oct.-lTov. Zon Maan op onder onder 29 Vrijdag 6.54 4.35 6.22 30 Zaterdag 6.56 4.33 7.0-5 31 Zondag 6.58 4.31 7 53 1 Maandag 7.— 4.29 f.57 2 Dinsdag 7.02 4.27 9.45 E. IC. 5.25 3 Woensd. 7.04 4.25 4 Donderd. 7.05 4.23 11.48 Markten. Borsele vm. Ouddorp p.&v. Middelb. O.Beierl. p.&v. Titus 2 14. Onder alle volkerm der aarde verspreid, leeft daar één volk. dat van die alle in meer dan een opzicht te enderscheiden is. Het draagt een eigen naam, let spreekt een eigen taal, het gaat zijn eigen weg, het dient één eigen Koning, het heef! een eigen wetgeving, het heeft een eigen vaderland, waarbuiten het hier omdoolt, en toch ook altijd het oog op ge richt houdt. Het is eene maatschappij in de maatschappij, mee: veracht dan geacht, ja vaak uit zijn rust opgejaagd en vervolgd. De overste dezer wereld is dju grootste vijand en al wat in diens legersclaren dient, heeft aan dat volk een bitteren haatgezworen. Hij zou het reeds lang hebben doen omkomen, ware het niet dat Eén machtiger dan alle koningen en vorsten over het zelve zijne vleugelen hield uitgebreid. Dat volk, belangstellende lezergij noemt het reeds in stilte, is het volk van God, de gemeente van onzen Heere Jezus Christus, die het tot zijn eigen volk heaft verkregen, het kocht met zijn bloed, het reinigde door zijn Geest. Ofschoon het niet roemen kan op velen der edelen en machtigen, die het aan zich verbond, is het nogtans het edelste geschenk van den Vader aan den Zoon. Dat volk, het is wonder, is er altijd geweest, omdat het reeds eeuwig bestond in den vrederaad Gods. En ook sinds het hier op aarde zijn pelgrimsreis begon, bleek het onvernietigbaar. Door de wateren van den zondvloed zoowel als door de ruwe stormen des onspoeds over het volk in ballingschap bleef het bewaard, en uit het vervallen Israël des O. V. te voor schijn getreden, openbaarde het zich in nieuwe vormen in de gemeente des N. V., sinds dien oogenblik hare vleugelen uitspreidend tot aan de vier hoeken der aarde, en als een hemelsch zaad geborgen in den akker der gansche wereld. Nog is het kenbaar aan zijne sprake, zijn an dere wenschen, begeerten en verlangens. De wereld begrijpt het niet, als zij het nu eens ziet weenen, als er stof tot jubelen schijnt te zijn, en hoort jubelen als er slechts reden schijnt tot bittere klacht; zij begrijpt het niet als het zelfs onder druk en kruis in zijn God opspringt van vreugd, in zijn beste oogen- blikken onder miskenning zijn bitterste vij anden nog zegenen en voor hen bidden kan. Zij begrijpt het niet als het, aan zelfzucht en eigenbaat gestorven, zijne offeranden plengt op het altaar der barmhartigheden, en van de vaak sobere inkomsten nog altijd over heeft voor werken der ontferming en des mededoogens. Zij begrijpt het niet, hoe het voor de belijdenis van een gekruisten Christus als voor het leven der ziele geld, goed, ja het lichaam zelfs vaak over had, immers zich liever op het schrikkelijkst liet martelen eer dat het het Woord prijs gaf waarin de Koning Zijn volk grooter en rijker heerlijk heid belooft dan ooit deze aarde den gelukkigsten schenken kan. Ja zoo was het en zoo is het. De wereld haat het, werpt het overal uit, staat het in alles tegen. En waarom Omdat zij in al wat dat volk spreekt en doet eene ernstige aanklacht voelt tegen zichzelve, tegen haar jagen naar ij del heid en zingenot, tegen haar gevaarlijken vrede, tegen haar hoogmoed, eene aankkcht tegen haar onverschillig leven en haar zorgeloos sterven. En, hoemeer daarom dat volk de kracht en heer lijkheid zijns Konings openbaart en Deze Zijn werk in hetzelve doet uitblinken, destemeer zal ook de vijandschap der wereld toenemen. Ware dat volk toch maar van de aarde, werd er maar niet meer over dien Jezus en uit dat raadselachtig Woord gesproken, hoe ruimer zou menigeen ademhalen. Niet dat op zichzelf het volk van Jezus een zooveel beter volk is dan de andere. Ach, van zichzelf be lijdt het een arm en ellendig volk te zijnen zoo daar stof tot roemen is, het is dan ook niet in zichzelf, maar in Hem die het heeft liefgehad, die het uit de duisternis trok tot j het licht, die het 't oog ontsloot voor eene andere wereld dan de tegenwoordigehet een lust gaf om andere en betere dingen te be trachten; het den drang instortte tot heiliger levenswandel en daarop de nog altijd wanke lende schreden deed richten. De Koning zelf heeft er alle eer van, aangezien Hij Zijn volk ten strijde aanvoert tegen wat in die groote wereld daarbuitenzoowel als in die kleine daarbinnen, niet naar Zijn heiligdom is, en door Zijn Geest daarin een ijver ontsteekt, die het doet uitbreken in goede werken. Mijn lezer! weet gij u reeds tot dat eigen volk van Jezus te behooren? Of laat mij anders vragenniet velen zullen daarop het antwoord dadelijk gereed hebben. Welnu dan, wilt gij er toe behooren? Dan met uwe verzuchtingen tot den troon der genade gevlucht en de bede niet ingehoudendat de Heere ook aan u dat goede werk doe, dat Hij u rechtvaardige, d. i. vrijspreke van schuld, u verlosse van ongerech tigheid u heilige op het pad des levensdan zal ook uw leven Gode en Zijn dienst gewijd, het duidelijkst kenmerk zijn dat gij er toe behoort. En de wereld, uwe omgeving zal die verandering, dien ommekeer zien en zich ver bazen, gij zult er nu en eeuwig wel bij varen en nw Vader, die in de hemelen is, zal er door verheerlijkt worden Een belangrijk feit onder de gebeurtenissen op het wereldtooneel in de laatste week mag 't heeten, dat Rusland, gelijk uit alles bleek, van de bezetting van Bulgarije bepaald had afgezien. Daarmee verviel niet alleen het gevaar voor groote verwikkelingen in dat gewest zelf, maar ook dat voor moeielijkheden met Europa ter zake dier bezetting. Hoedanig de verhouding der mogendheden in deze is, leert men :t best uit een Londenseh bericht, 't welk zegt, dat geen enkele mogend heid gunstig gestemd is voor een bezetting van Bulgarije door Rusland. Teneinde elk voorwendsel uit den weg te ruimen voor zulk een bezetting, waaruit internationale verwikkelingen te voor zien zouden zijn, hebben echter de mogendheden aan Rusland te kennen gegeven, dat zij het wel eens zijn om dit rijk de overwegende rol te geven bij de regeling der Bulgaarsche crisis. Dit ge schiedt wegens het aandeel, dat Rusland had in de gebeurtenissen, welke tot de onafhanke lijkheid van Bulgarije en het sluiten van het Ber- lijnsche verdrag leidden. De houding der groote mogendheden heeft, heet het verder, nog steeds tot grondslag, dat in het verdrag de eenige diplomatieke stelling ligt, waarin hun gemeen- Naar het Hoogduitsch DOOR E. A—GLYPHOS. Vervolg Spoedig antwoordde op geringen afstand dezelfde schelle toon. Niet lang daarna, terwijl de Zigeunerin met het meisje naar de plek heenstapte, waar de ouders van Madeleine zich bevonden, ruischte achter haar het kreupelhout en twee bruine, halfwassen knapen kwamen aanspoeden. De Zigeunerin keerde zich tot hen: „Janko en Yjeljas moeten komen, het groote tentzeil medebrengen, de meisjes kun nen intusschen in eenen wagen een zacht leger in gereedheid brengen! Slaat goed acht op de braam struiken naast den bruinen steen aan de overzijde; daarhenen moeten de beiden komen, loopt snel en zegt hun, dat er haast bij is". Als de wind waren de knapen "weder verdwenen. Mevrouw Jeanne, die naast haren bewusteloozen echtgenoot op de knieën lag, sprong verschrikt op, toen zij op eens met Madeleine de oude Zigeunerin voor zich zag staanmaar deze maakte eene buiging en kuste haat- ootmoedig de hand. „Schrik niet, moeder Urma meent het goed, zij heeft niet ver geten, wat gij aan haar gedaan hebt. God. zendt ti raad en hulp door haar.'' Daarna nam zij eene doos met zwam, boog zich over den gewonde heen en onderzocht het verband, dat de vrouwen inderhaast en zoo goed zij konden hadden gelegd. In het eerst wilde mevrouw Jeanne haar tegenhouden in eene opwelling van de bijge- loovige vrees, die men toen voor de Zigeuners koesterde. Toen zij evenwel zag, hoe behendig en vlug de oude het verband verbeterde en bevestigde, liet zij haar rustig begaan. Daarop liet deze nog eens het schelle vogelfluitje weerklinken en aan stonds traden eenige Zigeuners, donkere en woest uitziende gestalten, uit het bosch te voorschijn en op de groep toe, geleid door de beide knapen. „Deze zwaar gewonde man is dezelfde, die uwe stammoeder van den dood heeft gered, en dit zijn de zijnen, die mij opnamen en verpleegden. Thans is het uur aangebroken, om te toonen, dat ook de kinderen van onzen stam hunnen weldoener dankbaar zijn", sprak de oude. „Die u welgedaan hebben, deden het ons ook, moeder Urma", ant woordde de oudste der Zigeuners; toen spreidden zij het tentzeil uit, beurden den verwonde daar op en droegen hem behoedzaam weg, terwijl de vrouwen volgden. Toen zij langs de andere zijde van den berg naar beneden gingen, opende zich voor hen een verrassend gezicht. In het dal, door een steil overhangenden rotswand slechts weinig tegen weer en wind beschermd, brandde een hel der, vroolijk vuur; daarom heen stonden en lagen koutend en lachend groepen van mannen, vrouwen en kinderen, die er zich niet over schenen te be kommeren, dat de herfststorm boven hunne hoofden door de ontbladerde boomkruinen loeide, hun haar door elkander woelde en witte vlokken voor zich uit strooide. In de onmiddellijke nabijheid stonden eenige wagens en karren; de uitgespannen paarden zochten zich vreedzaam in gezelschap van twee drome darissen onder de boomen het sobere voedsel. Eenige kleine apen maakten op den weidoor- voeden rug van een ouden beer, die, aan een ster ken ketting liggend, nu en dan een ontevreden gebrom liet hooren, hunne luchtsprongen. Bij het zien der onverwachte gasten keken de Zigeuners verwonderd opmaar er waren slechts weinig woorden van moeder Urma noodig, of de een zocht den ander in dienstvaardigheid te overtreffen. In een ommezien was de gewonde in een der wagens op een zacht rustbed van tapijten en schaapshuiden nedergelegd. De vrouwen werden met warme spijzen en dranken verkwikt. „Gij moet voor kinderen van onzen stam door gaan, zoo brengen wij u veilig over de grenzen zeide moeder Urma, „maar daarbij is geen tijd te verliezen, ieder oogenblik kunnen de verspieders ons ontmoeten". Met eene vloeistof, uit warme olie en het sap van okkernotenschillen bestaande, bestreek zij eerst Madeleine, daarna ook den zieke en mevrouw Jeanne de haren, het gezicht, den hals en de handen. Mevrouw Jeanne verzette zich eerst ten zeerste daartegen en wilde niet dulden, in eene Zigeunerin veranderd te worden; maar liet het eindelijk toch geschieden, toen men haar aan het verstand bracht, dat er anders geen red ding mogelijk was. Een straal harer vroeger© blij geestigheid vloog over Madeleine's gelaat, en ware zij niet zoo treurig gestemd geweest, dan had zij in schaterend gelach moeten uitbarsten, toen zij hare moeder zoowel als zich zelve in kleeding en voorkomen aan een Zigeunerin gelijk, aanschouwde, want ook haar gewaad hadden de vrouwen met een ander moeten verwisselen. Gelukkig was de verwonding van Claude Rimont niet levensgevaar lijk. Moeder Urma verstond voortreffelijk de kunst om uit allerlei wilde kruiden heilzame zalven toe te bereiden. Bij het gebruik daarvan en de getrouwe, zorgvuldige verpleging zijner vrouw en dochter herstelde hij langzamerhand weder. Langzaam wel is waar, maar toch ongemoeid trokken de vluchte lingen in gezelschap der Zigeunersdoor België en de Nederlanden naar de grenzenmenigmaal wanneer het weder al te guur was, in de schuren en stallen der boeren, anders buiten bij het vuur in het in veld of bosch opgeslagen kamp over nachtend. Op zekeren avond, kort voor dat de grens be reikt was, keerde moeder Urma van haren tocht naar een der naburige dorpen langzaam en afgemat terug; zij scheen zich zeer ongesteld te gevoelen, liet zich bij het vuur eene rustplaats in orde brengen en riep toen hare beschermelingen tot zich. N, Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1