Christelij k voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Donderdag 21 October 1886. lste Jaargang No. 34. FEUILLETON. MARIIS. MAASNTMPM. IN HOC SIGNO VINCES 41, DEN MAG. 'sischhetil, IER iriTGANG." m 52XJS t. BOMMEL." 1 en 2. 1 Rotterdam. Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER W. BOËEHOTEN, fJJSir Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. Een vriendelijk verzoek. Weekkalender. „Die reinigt zichzelven." in. OM DES GELOOFS WIL. 1 iging, ille Insecten. geheel Engeland en, zoo zullen wij el Nederland en lastige en scha- n, zooals: wand- klierstorren gess. vliegext, pels meubelen ren, kortom, alle ende insecten t zij totaal uitge esten wegneemt, zins dat, wanneer ns preparaat één zij hetzelve bij i ten zeerste zul- :n ieder hiervan den rijken burger ar tegen rembours ledragvan ƒ1. t juist alleen daar >en, maar tevens hebben om, zoo- e direct te kun- leen door KKERS, ark 41, Den Hang. tomenlette men nwijzing. Tevens door het geheele de en Overflakkee. 3aast, October. 's morg. 6,u. 7,15 u. F* 10,45 u. 'smid. 12,u. is 's nam. 1,u. 3,u. 3.30 u. ting met de stoorabooten en omgekeerd. van Hellevoet sluis naar rn, 3.30 na aankomst der irtrekt. passagiers voorm. 9,15 u. s 10,u. [JN: BOOT. KOTTÊRDAl. fIS: lags 5 uur 6| uur. n des Zondags. ags 8 uur. 1 uur. JTTERDAM. L. is 5^ ure. ure. ure. 1\ ure. 1| ure. ing onveranderd. mbo»ten. October 1886. ERDAM. i. 4 ure. 4 R1ELLE. eu 3^ ure. aur later. ROTTERDAM, i. ure. 3* IVO ETSLUIS. 1£ en 3^ ure. uur later. Botterdam, voorm. 8 Hellevoetsluis, voorm. ondentie met de Bijks- oot. >IST e r <1 a 111. j. ROTTERDAM: 15 's m. 10,u. 16 9,45 17 18 's om. 11,y 19 's m. 9,45 20 10,- 21 9,45 3 2TST 9.— Van Hoxtiedam n. Mijjiielb. en Vlissotgen. voorm. 8,30 8,30 8,30 8,30 Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën 10 Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. Verschillende abonnés lieten door afwezigheid of andere redenen onze postkwitantie geweigerd terug gaan. Vriendelijk maar dringend verzoeken we hen, om het bedrag ons s. v. p. per postwissel, na aftrek der onkosten, over te maken, daar h et bedrag te klein is, om tweemaal te disponeeren, De Uitgever. October, Z011 Maan op onder op 22 Vrijdag 6.41 4.49 11.54 23 Zaterdag 6.43 4.47 1.11 24 Zondag 6.45 4.45 2.31 25 Maandag 6.47 4.43 3.51 N. M. 26 Dinsdag 6.49 4.41 7.35 onder 27 Woensd. 6.51 4.39 5.13 28 Donderd. 6.53 4.37 5.45 Markten. Dordrecht vm. Oostburg vm. Axel, Goes vm. Haamstede bm. Middelh. p.&v. I Joh. 3 3. Vraagt men nu, door welke middelen de in wendige hervorming van den mensch naar het beeld Gods het best bevorderd wordtzoo noemen wij lo. het staan naar een welverzekerd geloof; 2o. het niet sparen van eenige zonde; 3o. opmerkzaamheid op de leidingen Godsen 4o. een teeder gebedsleven. Naarmate de wortel des geloofs meerdere sappen opgeeft, zal tegelijk èn de hoop beter opleven èn de heiligmaking, de reiniging der ziel, tot meerdere vordering komen. Hoe solider de grond is, die ons draagt, des te vaster zal onze tred zijn. Twijfel leidt tot verslapping en verstrooiing, maar de zekerheid des geloofs vuurt tot waakzaamheid en tot heilige handelingen aan. De ziel, die Gods liefde ervaart, die geheel op den Heere vertrouwt en zich vastelijk over tuigd voelt, dat Christus voor al hare zonden betaalde, bezit daarin een schat van dankstof, welke haar prikkelt en perst om zich nu ook geheel aan Hem te wijden en met kinderlijke vreeze te letten op Zijne bevelen. Waar de levende hoop in den mensch werkzaam is, beheerscht zij zijn wezen. Dan onderscheidt hij niet meer tusschen bezigheden, die hij ter eere Gods uitvoert, en andere, die hij als huiten God om doet. Want hij weet het, hij heeft in alles Zijn bijstand noodig, en zonder dien bij stand kan hij niets doen dan zondigen. En dit laatste is vlak het tegendeel van hetgeen hij begeertdaar hij er slechts naar haakt om Gode in alles aangenaam te zijn. Een ander middel tot zelfreiniging is, dat de geredde zondaar nauwkeurig acht geeft op al de gangen zijns levens, en dat hij zich oefent in de bestrijding van alle zonden, zonder daarbij eenige boezemzonde aan de hand te houden. Helaasdat zoovelendie in menig opzicht het voorkomen van christenen hebbentoch wat die reiniging betreftzoo ontrustend ver ten achteren zijn, indien zij haar al niet geheel verzuimen. Bij dezulken moet de hope op een betere toekomst, al vleiden zij zich daarmede voor een tijd, wel wijken voor bange vrees, indien zij hun toestand bij het licht van Gods Woord eens goed overzien. En welk een droe ven aanstoot geven zij niet door hun onbewaakt en ongeregeld gedrag aan de van God ver vreemde wereld. Zij worden dan met Gods gunstgenooten gerekend en geteekenden trek ken door hun doen een smaad over het chris tendom. Men zegt wel eenseen nauw leven geeft een ruim stervenen men wil daar dan mede uit drukken, dat hoe meer de christen zich voor de wereld en hare begeerlijkheden ontziethij des te geruster de eeuwigheid zal ingaanmaar behalve dat een bedachtzame wandel het doods bed zachter spreidt, wordt er hier in dit leven reeds onbegrijpelijk veel voordeel uit getrokken. Wat men door een „nauw leven" verstaat, is zoo nauw niet als de klank van het woord wel zou doen vermoeden, en gelijk de onbekeerde het begrijpt. Veeleer wordt het hart er zalig door verruimd. Niet omdat eenig goed werk ooit de grond zou kunnen opleveren voor 's men sehen zaligheid. Maar in het zien der vruchten is het bewijs gelegen dat er èn een grond èn een planting is. De heiligmaking stelt dus de kinderen Gods in staatom als het ware de rente te genieten van den grond, die uit vrije erbarming, buiten hun eigen toedoen, te hunnen behoeve is gelegd. Het is derhalve geen wonder, dat zijdie van hun ellendige zondeslavernij en van de be hoefte aan verlossing in het geweten overtuigd werden, maar die evenwel niet finaal gebroken hebben met alle ongerechtigheid, ook onmo gelijk tot den zaligen vrede en de geestes gemeenschap van Gods kinderen kunnen gera ken. Of ook, zoo zij dien vrede en die ge meenschap aanvankelijk smaakten, verliezen zij haar weder door toe te geven aan vleeschelijke zwakheid en zondige rust. Ieder zondaar heeft zondendie hem het naast aan het hart liggen, en waar hij soms toe vervalt eer hij het weet. Ook zijdie aanvankelijk gereinigd zijnhebben dieen gemeenlijk kennen zij ze ook wel. Gelijk in de verschillende deelen der aarde de wilde gewassen zeer verschillen, zoo is het ook met het onkruid in de akkers der zielen. Welnu, tegen die bijzonderlijk in- en doordringende zonden moet het ijverigst gewaakt, terwijl de alzoo bedreigde verplicht is naar de oorzaken te vorschen, waarom juist die zonden meer dan andere vat op zijne ziel hebben, Hier breidt zich een breed veld van overdenkingen uit soortgelijk aan dat waarover de heilige David wandelde met de bede op de lippen„reinig mij van de verborgene afdwalingen." Ook die verborgen zonden kunnen den geestelijken was- dam verhinderen. Onlangs verhaalde ons iemanddat hij aan het zeestrand getuige was geweest van het afreizen van een schip. Er kwam echter voor een wijle verhindering. Want ofschoon alle touwen waien losgemaakt, en ieder verwachtte, dat het schip gemakkelijk aan het varen zoude komen, bleef het onbewegelijk vastzitten. Na onderzoek bleek nu, dat er een kleine, scherpe steen onder het schip zat, die het groote vaar tuig tegenhield. Alzoo kan ook eene schijnbaar kleine afwijking beletten, dat de christen ver der komt op den weg des heils. Om zulke belemmeringen te kunnen waar nemen, en tot wegruiming van dezelve ver standig te werk gaan, hebben wij op het zeerst behoefte aan ontdekkend licht en vaste leiding. De reiniging moet gedurig beproefd ter plaatse waar de bezoedeling het sterkst is. Wat baat het, al wascht iemand twintig malen zijn aangezicht, indien de meeste onreinheid aan zijn handen kleeft? Aldus is het ook naar het inwendige. Wij hebben dus een Leermeester noodig, die ons thuis brengt in de gangen van ons eigen hart, en die ons tevens iets doet verstaan van de leidingen Gods. Die leermeester is de H. Geest, die ons onderwijst door mid del van het Woord. Zoo Gods kinderen niet alle zonden gewillig- lijk loslaten, als zij er geen strijd tegen aan binden, dan komt de Heere hen beteugelen. „Eer ik verdrukt werd, dwahlde ik", getuigt de zanger van Ps. 119, maar nu onderhoud ik Uw woord." God doet zulks tot hun niet en in den meest geschikten vorm, opdat zij Ieeren zouden den Vader der geesten onderworpen te zijn. Geen enkele verloste zondaar wordt ge kastijd, of oefening in heiligmaking is er het hooge doel van. Zal dit doel echter bereikt worden, dan is daarvoor een aanhoudende op merkzaamheid noodig. Want geslagen te wor den, en geen pijn te hebben, onder het vuur der loutering door te gaan en niettemin dezelfde te blijven, dat is een vreeselijk teeken, dat den Heere als het ware dwingt om nog pijnlijker instrumenten te bezigen voor de besnijdenis des harten, en naar het uitwendige meer en meer af te breken, opdat althans de geest worde behouden. Ten slotte noemden wij het gebed als een reinigingsmiddel voor de ziel. En tot gedurig bidden dringt al weer de hope, waarvan Jo hannes spreekt. Het is er mede als in het natuurlijke. Wie veel van iemand hoopt, zal ook veel naar zoo iemand toegaan, en hem zijn omstandigheden en bezwaren mededeelen. Hoe veel meer dan aan Hem, die machtig is alles ten goede te richten. In het gebed correspondeert de mensch met God; daarbij komt het goddelijk deugdenbeeld, zooals het in de H. Schrift geteekend staat, hem voor de aandacht, en is hij meer rechts- streeks naar de zijde van het licht gekeerd. Wat zeggen wij, het gebed trekt de ziel naar boven en alzoo van de zonde af. Een biddend leven en een luchthartig, slordig leven gaan nooit samen. Hoe hooger men in den damp kring stijgt, des te lichter en ijler wordt de lucht. Maar even zeker zal de last des zondigen levens ook lichter worden, naar gelang de geest meer naar boven vlucht. De bedorven, zondige natuur haalt dan moeie- lyker adem, maar de naar Jehovah verlangende ziel des te ruimer. God zoekt ook dezulken, die Hem in geest en in waarheid en met vol harding aanbidden, en het kan niet missen, of ter plaatse waar God in liefde nadert, daar heeft een reinigende invloed plaats. Naar het Hoogduitsch door E. A—GLYPHOS. Vervolg.) Algeheel gebroken en verpletterd door het vree selijk tooneel, dat zich voor hare blikken ontrolde, wierp mevrouw Jeanne zich luid weenend naast haren echtgenoot neder. Maar Madeleine, die met heldenmoed hare smart bestreed, zocht, zoo goed zij kon, haars vaders wonde te verbinden en hem in het leven terug te roepen; hare moeder was intusschen ook weder wat bijgekomen, hare lippen spraken geene woorden, maar in een vurig gebed smeekte haar hart tot God om hulp en erbarming. „Gij zijt met mij, Uw stok en Uw staf die ver troosten mij klonk het in haar harte, en won derbaar gesterkt, richtte zip zich op en ondersteunde Madeleine in hare bemoeiingen. Het gelukte haar, het bloed der wonde te stel pen, ook sloeg de vader de oogen weder op, het bewustzijn was intusschen nog niet weder terug gekeerd. Radeloos, wat zij nu beginnen zouden, stonden de beide vrouwen daar. Thans was het niet mogelijk, de reis voort te zetten. Een beschermend dak, rust en eene zorgvuldige verpleging had de zwaar gewonde dringend noodig maar hoe zou er mogelijkheid op zijn, hem zulks te verschaffen? Moest men niet in ieder huis, aan- hetwelk men om hulp en bijstand aanklopte, vij anden en verraders duchten? En zelfs, wanneer zij deze vrees overwonnen, waarheen zouden zij zich wenden, daar wijd en zijd, zoover hunne blikken reikten, geen bewoonde plek te ontdekken was? Plotseling hief de hond den kop op, als of hij de lucht van iets kreeg; daarna draafde hij met luid, woedend geblaf de helling af, de daar tegen over liggende hoogte op en verdween in het kreu pelhout. Madeleine's oog volgde de richting en ontdekte lichte rookwolkjes, die aan de overzijde boven de toppen der boomen opstegen. „Daar moet een huis of eene hut staan; in elk geval zijn daar menschenik wil er heengaan en hen vragen, om ons op te nemen; het is mij, als of het een wenk des Heeren is, die ons in onzen nood wil helpen," zeide Madeleine. „Ga in Gods naam, mijn kind!" antwoordde de moeder, „er moge komen, wat wil, wij zijn in 's Heeren hand". Madeleine bracht haar besluit ten uitvoer; maar nog was zij niet lang door het bosch verder ge sneld, toen zij een geruisch als van haar tegemoet komende schreden vernamthans werden de takken teruggebogen en voor zich zag het jonge meisje de vreemdsoortige gestalte der oude Urma staan, dezelfde Zigeunerin, die Rimont eens voor bevriezen gevrijwaard had, en die daarna op zulk eene raadselachtige wijze verdwenen was. „Witte lelie, hoe komt gij hierheen, wat zoekt gij in den vreemde?" riep de Zigeunerin, „of," voegde zij er zacht fluisterend bij, „zijn de uwen bij u Zijt gij op de vlucht voor de bloeddorstige verspieders van den Frankenkoning? Vertrouw u slechts aan mij toe, de oude Urma heeft niet ver geten, dat gij haar van den ijsdood gered en de verachte „Bohémienne" verpleegd hebt, alsof zij eene der uwen was. Uw hondje en ik hebben elkander weder herkend. Toen ik het gewaar werd en het mij aanviel, vermoedde ik, dat iemand van u niet verre kon zijn. Zeg mij, mijne dochter, kan de oude Urma, kunnen de zonen van haren stam u helpen? Wees verzekerd, wij zullen het doen; wij ontzien voor u noch vuur, noch water, noch de kogels en de zwaarden uwer vervolgers.'* De toon, waarop en de uitdrukking waarmede deze woorden gesproken werden, waren zoo harte lijk en oprecht, dat Madeleine al hare vrees voelde verdwijnen en zich zonder terughouding aan de Zigeunerin toevertrouwde en alles verhaalde, wat haar hart met zooveel angst bezwaarde. „Daar moet onmiddellijk hulp geschaft worden," zeide de oude vrouw, „waar zijn de uwen, mijn kind?" „Daar ginds, aan de overzijde van het dal, op de berghelling", hernam Madeleine, naar de aan geduide plek heenwijzend, die men door de tus- schenruimten in het bosch waarnemen kon. „Daar waar naast het groote rotsblok de doornstruiken beginnen?" Toen het jonge meisje toestemmend antwoordde, haalde de oude Urma van onder haar gewaad eene kleine metalen fluit te voorschijn en ontlokte daaraan een schellen toon, overeenkomende met het luide geroep eens vogels. Word/ vervolgd. '->1 M I IÉ tl;| 1 mmm

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1