Christelijk Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Donderdag 7 October 1886. lste Jaargang No. 32. FEUILLETON. IN HOC SIGNO VINCES Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 {Staatsblad no. 124). UITGEVER \V. BOEKHOYEA, ijügp Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan den Uitgever. Week ka I en der „Die reinigt zichzelven." De Volkeren der aarde. OM DES GELOOFS WIL. Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnementsprijs: per drie maanden 50 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 5 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën 10 Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. October. Zon Maan Markten. op onder onder 8 Vrijdag 6.16 5.20 2. 1 Dordrecht vm. 9 Zaterdag 6.17 5.17 3. 4 [Jzendijke p.&v. 10 Zondag 6.19 5.15 4. 8 11 Maandag 6.21 5.13 5.13 V. M. 12 Dinsdag 6.23 5.11 3.44 Goes veem. 13 Woensd. 6.24 5. 9 op 5.20 14 Donderd. 6.26 5. 6 5.43 I Joh. 3 3. I. In een paar voorafgaande artikelen stipten wij kortelijk aan, in welke kostelijke voorrechten de kinderen Gods zich mogen verblijden en waar zij hunne hope op zetten mogen. Onder meer behoort daartoe, dat zij, na in de eeuwige rust opgenomen te zijn, in hunne mate aan Christus gelijk zullen wezen, dat zij dezelfde heerlijkheid zullen medegenietenwelke Hij van eeuwigheid bij den Vader had; dat zij kennen zullen gelijk zij gekend zijn, en eeuwig- lijk Gods deugden bewonderen. Zoude zulk eene gewisse verwachting nu niets uitwerken bij den mensch? O ongetwij feld, dit volgt al uit de natuur der zaak. De apostel Johannes zwijgt er dan ook niet van, en wij keeren nog eens tot den aanhef van hetzelfde hoofdstuk terug, om te zien wat heerlijke vrucht er op het veld der hope rjjpt. „Een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is." Reeds in het natuurlijke leven valt het op te merken, dat moed en hoop zeer bijdragen tot bevordering van reinheid, orde en regel maat. Onzindelijkheid en slordigheid moet gij niet het eerst zoeken bij levenslustige, opge ruimde menschen, maar wel bij doffe, moede- looze, ingezonken naturen. Maar indien nu een oppervlakkige schijnhope al tot verbetering van het uitwendige leven prikkelt, hoe verklaarbaar is het dan, dat de blijde hope der geloovigen, de hope op zulk een hemelsch schoon verschiet als hetwelk Johannes bedoelt, de ziel in reine geestdrift zal doen ontvlammen, en haar zal aandrijven tot een gepaste voorbereiding voor het hemel- leven. Ook de Apostel Paulus gewaagt in zijn brief aan Titus1) in éénen adem van het godzalig leven, het verzaken van de wereldsche begeer lijkheden en „de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker, Jezus Christus". En geheel op denzelfden toon spreekt mede de heilige Petrus. Als hij de uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heilig making des Geestes, tot gehoorzaamheid en be- sprenging des bloeds van Jezus Christus als hij die uitverkorenen, zeg ik, heeft opgewekt om volkomen te hopen op de genade, die hun toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus, laat hij er onmiddellijk de vermaning op volgen„Als gehoorzame kinderen, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die te voren in uwe onwetendheid waren; maar gelijk Hij, die u geroepen heeft heilig is, zoo wordt ook gij zeiven heilig in al uwen wandel. Daarom dat er geschreven isZijt heilig, want Ik ben heilig." Dit laatste is er niet bijgevoegd om ons af te schrikken en traag te maken in het be naarstigen. Het is waar, tot het verkrijgen en onder houden van een volkomen reinheid is de mensch, ook na hersteld te zijn in Gods gunst, hier op aarde niet bij machte. Zulk eene volstrekte heiligheid verwacht God ook van Zijne kin deren persoonlijk niet. Die bezitten zij in Christus Jezus, hun Zielsvriend en Borg, die hun ook tot heiligmaking is geworden. God weet wat maaksel die verlosten zijn, ge dachtig zijnde dat zij stof zijn. En nog altoos rijmt de praktijk van hun leven met de verklaring van Jacobus„wij struikelen allen in vele". De godzaligste, de diepst door geleide onder hen zal het ootmoedig belijden, 1) Tit. 2 U-U. dat hij nog slechts een beginsel van heiligheid in zijn binnenste omdraagt, en dat zijn beste arbeid door zonde is bezoedeld. Doch dit belijden doet niets te kort aan de waarheid, dat het hun ernstige wil en aanhou dend voornemen is om zich naar Gods geboden te gedragen. De christen is in deze niet lijde lijk, maar uit kracht van het nieuwe, hem ge schonken leven en de hem bijblijvende, onder steunende genade, reinigt hij zich. Met Paulus jaagt hij naar de volmaaktheid en is zeer be- geerig om die te grijpen, al moet hij ook nog menigmaal klagen„ik ellendig menschwie zal mij verlossen uit bet lichaam dezes doods". Zoo blijve dus het ideaal van den christe- lijken wandel hoog, zeer hoog gesteld. Want het is onmogelijk dat de waarachtige hope haar bezitter ledig zoude laten in goede werken. Zij, die in Christus zijn, worden steeds aan dit kenmerk onderscheiden, dat zij afstaan vau alle ongerechtigheid; zij werden uitverkoren om den beelde des Zoons Gods gelijkvormig te worden. Gelijk Christus altijd bezig was in de dingen Zijns Vaders, zoo hebben ook Zijne volgelingen op éénzelfde doelwit hun oog ge vestigd, nl. het welbehagen Gods en het leven tot Zijne eer. De toegerekende reinheid alleen stelt hen niet tevreden, als zij niet verzeld gaat van inwendige reiniging. Wordt vervolgd.) Nog altijd vergt Bulgarije allereerst de aan dacht. De Russische vertegenwoordigergeneraal Kaulbars, thans te Sofia, de hoofdstad des lands aangekomen, heeft zijn „ultimatum" in drie eischen vervat, kenbaar gemaakt. Rusland vordert 1. Opheffing van den staat van beleg. 2. Uitstel der verkiezingen, 3. Vrijlating der officieren, welke gevat zijn, wegens den aanleg op den vroegeren vorst, prins Alexander. Over deze eischen nu is het regentschap met den generaal in onderhandeling. Doch het laat zich aanzien, dat Rusland ten slotte zal ver krijgen wat het wenscht. De zwakkere buigt voor den sterkere, die trouwens ook onmis kenbare rechten heeft. Wat vorst Alexander betreft, heeft Kaulbars uitdrukkelijk verklaard, dat aan zijn terugkeer nooit ofte nimmer valt te denken. Als zijn opvolger wordt nog steeds de Oldeuburgscbe prins genoemd. Generaal Kaulbars heeft echter opgemerkt, dat de ver kiezing van een vorst nog wel niet zoo spoedig zal geschieden, wijl de mogendheden het eerst daarover eens moeten zijn. En ieder begrijpt, dat dit niet aanstonds 't geval zou kunnen wezen. De verhouding der mogendheden ook in an dere opzichten zal natuurlijk op de beslissing van heel het vraagstuk van grooten invloed blijven. In het Hongaarsche parlement zijn door de regeering op interpellaties antwoorden gegeven, die bewijzen, dat Oostenrijk evenmin eene Russische bezetting van, als een Russisch beschermheerschap over Bulgarije dulden zou. Doch tevens dat Oostenrijk met Duitschland blijft saamgaan. Nu is het duidelijk, dat Rusland tot die be zetting niet zal overgaan, wijl het toch zijn wenschen wel krijgt en ook wijl die bezetting bedenkelijke gevolgen voor den vrede hebben kon. Ten tweede behoeft men juist van geen „Bescherming" te spreken, om toch alle draden in de hand te houden. Ten derde is en blijft Duitschland innig met Rusland in vriendschap. Kortom, vooralsnog laten de mogendheden Rusland zijn gang gaan, en zeer wel kan 't zoo blijven. Het plan, terecht of te onrecht aan den Engelscken minister Iddesleigh toegeschreven, om de Balkan-Stateu tot een grooten bond te vereenigen, zal toch vooreerst niets komen. Wel schijnt men in Engeland te verwachten, dat Oostenrijk de kastanjes uit het vuur zal halen, en beroept zich op het in 't Hongaarsche parlement gesprokene, doch dit is veeleer wat men gaarne wilde, dan waarop kans is. De Oostenrijksche regeeriug heeft zich gehaast te verklaren, dat men te Weenen, zoomin als te Petersburg of te Berlijn, aan oorlog denkt, In Spanje zijn thans de rechtsgedingen aan hangig tegen de leiders en bewerkers van den Naar het Hoogduitsch DOOR E. A—GLYPHOS. Vervolg „Gij zijt een man des doods! Bid den Heere, dat Hij u uwe zonden vergeve!" sprak de grijs aard langzaam. Eensklaps verbleekte de soldaat; te vergeefs zich inspannend, om zijnen schrik te verbergen, riep hij met gedwongen vroolijkheid„Laat dien zot klappen! Komt, laten wij aan tafel gaan zitten." „Waar zijn de vrouwen?" schreeuwde een ander. „Heilaboer, breng ze te voorschijnZij moeten ons bedienen en den wijn kruiden „Ja, de vrouwen en den wijn; die hond van een ketter zal zijn beste goed wel in den kelder ver borgen hebben." „Komt, laten wij zoeken," ging de eerste voort, die zich middelerwijl van het be klemmend gevoel, dat des grijsaards woorden te voorschijn geroepen hadden, scheen hersteld te hebben. Hij snelde den tierenden troep zijner dronken kameraden vooruit, over de binnenplaats, en stiet de kelderdeur open. Daar deed hij een misstap en stortte de steile trap af. Zonder geluid bleef hij beneden liggen. Toen zijne makkers naar bem omzagenvonden zij hem met een loodkleurig gezicht en verbrijzelde ledematen met den dood worstelend. Een angstaanjagende huivering overviel hen allen, toen zij zoo de woorden des grijsaards in vervulling zagen gaan. „Hier blijf ik niet," zeide de een, „die oude stuurt ons nog allen den dood op den hals!" „Er zijn nog ketterhuizen genoeg in Champagne," hernam de ander, „vooruit En zonder zich verder om den stervenden makker te bekommeren, snelden zij naar buitensprongen op hunne paarden en draafden weg. Claude Rimont had zich onderwijl van de ge leden mishandelingen hersteldtot zijne verbazing en blijdschap werd hij gewaar, hoe de soldaten allen, behalve een, het huis ontvluchtten. Toen hij zich nu evenwel tot den grootvader wendde, zag hij diens gelaat eigenaardig veranderdde opgewondenheid had de nog slechts zwak glimmende levensvonk van den bijna negentigjarigen grijsaard op het punt van uitdooving gebracht. Claude riep aanstonds de vrouwen, die bij de nadering der dronken soldaten verschrikt de wijk genomen hadden. Toen sloeg de grijsaard de oogleden op en zijne bijna uitgedoofde blikken kregen nog eens leven en gloed, toen hij met eene zwakke, plech tige stem zeide: „De zon gaat onder; bloedig rood zinkt zij neder over Frankrijks velden, maar schit terend rijst zij op in het Oosten, boven de landen van den Hohenzoller! Vlucht, vlucht! de hand des Heeren geleide u uit doodsnood naar eene veilige woonstede!„Roept Gij mij eindelijk, Heere?! Ik kome! Donker wordt het, maar mijn Heiland, Gij geleidt mij door het duistere dal naar het zalig licht in het huis des Vaders!" Toen sprak hij niet meer; zijne oogen sloten zich weder, een verheer lijkende uitdrukking van hemelschen vrede werd over zijn gelaat uitgestorten eindelijk sluimerde hij in zacht en zalig, als een vermoeid kind op den schoot zijner moeder. In de late avondschemering van een der vol gende dagen stonden Claude Rimont en de zijnen op eene berghoogte. Nog een laatsteu blik van af scheid wierpen zij terug op de woonstede, die hun zoo dierbaar was en die zij thans voor altijd ver lieten om in de Brandenburgsche landen onderden schepter van den Hohenzollernschen vorst bescher ming te zoeken, die hij den vervolgden en ver dreven kinderen van Frankrijk op de bereidwillig ste wijze had aangeboden. Het was toch een bitter leed, dat hun hart doorvlijmde in de ure des scheidens, en met luid geween wendde mevrouw Jeanne zich af, toen nu, als een laatste groet, de ramen van hun vriendelijk huis daar beneden in den weerschijn des avond- roods schitterden en de huiswaarts vliegende witte duifjes zich neerlieten op den nok van het dak, waaronder zij zoo lang met de haren gelukkig had mogen leven. Ook Rimonts oogen werden vochtig, maar dapper vatte hij moed, omarmde vol liefde zijne vrouw en sprak haar troostend toe: „Moed gevat, lieve Jeanne, moest Abraham ook niet, toen de Heere hem riep, uittrekken uit zijn vaderland en uit zijne maagschap en uit zijns vaders huis naar een verwijderd vreemd land? Die hem geleid heeft, zal ook onze Leidsman zijn.'' En terwijl zij thans hunnen weg vervolgden, sprak hij, verblijd van stem en getroost van hart de heerlijke woorden van den 23sten psalm uit, die ook de versaagde harten der vrouwen met nieuwen moed vervulden. Men mocht niet toeven, want het was zaak, nog voor het aanbreken van den dag het stadje A. te be reiken. Dat was de geboorteplaats van den wel is waar Catbolieken, maar zijnen heer trouw toege- danen knecht. Deze had alle voorbereidende maat regelen tot de vlucht mede getroffen en was thans vooruit gesneld, om in het huisje zijner oude moe der, dat een weinig zijdwaarts afgelegen was, den vluchtelingen een onderkomen voor éénen dag te ■verschaften. Daar wilden zij den dag doorbrengen en den volgenden nacht hunnen tocht voortzetten, om naar N. te geraken. In diezelfde dagen werd daar de groote najaarsmarkt gehouden, en onder de schare der van heinde en verre toestroomende koopers en verkoopers dachten zij hunne reis tot aan de grenzen, zonder ontdekt te worden, te kunnen ver volgen. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1