ra
Boekbeschouwing',
€w-emesïs'«2 Wiesaws.
Plaatselijk Meuws.
Sommelsdijk 6 Sept. Het zoontje van den
arbeider S. M. had heden het ongeluk aan het
achterom in den moddersloot te vallen en
zoude zeker gestikt zijn, indien niet intijds daar
uitgehaald door J. Yijfhuijzen, die inde nabij
heid aan het werk was.
Dirbsland,
Ouddorp.
Stellendam.
Melissant,
Strijen. T
11
ÏÏM
li
1
vangen. Ik kan uw terugkeer naar Bulgarije
niet goedkeuren, daar ik voorzie dat hij beden
kelijke gevolgen zal hebben voor het land, dat
reeds zoo zwaar is beproefd. De zending van
prins Dolgorucki is overbodig geworden. Ik zal
mij onthouden van elke tusschenkomst in den
bedroevenden staat van zaken, waaraan Bulga
rije weer ter prooi is, zoolang gij daar zult
blijven. Uw Hoogheid zal nu zelf kunnen be-
oordeelen, wat u te doen staat. Ik behoud mij
het recht voor om te beoordeelen, wat de hei
lige gedachtenis aan mijn vader, de belangen
van Rusland en de vrede in het oosten mij
gebieden,"
Duidelijker kan het niet. Gij zijt, zegt de
Czaar, de oorzaak van Bulgarije's ongeluk.
Zoolang gij er blijft kan 't niet goed gaan.
't Is een harde afwijzing der toegereikte hand
van verzoening.
Wat nu vraagt de wereld? Zonder Rusland,
tegen Rusland ingaande valt in Bulgarije niet
te regeeren. Binnenslands is 't in drie partijen
verdeeldbuitenslands staat het alleen. Want
Engeland en Turkije doen niets, Duitschland
en Oostenrijk zullen zich wel wachten ter wille
van Bulgarije Rusland te verbitteren. Zoo staat
dan de vorst van Bulgarije met zijn volk, voor
zoover hij daarop rekenen kan, alleen. Zal hij,
op wiens leven ook nog pas weer een aanslag
was gepleegd, met eere afdanken, na in zege
praal weder zijn hoofdstad Sofia te zijn binnen
getrokken? Zal de wensch des volks Hem te
sterk blijken. Zal tusschen vorst Bismarck en
den Russischen minister Von Giers wellicht alles
worden beslist?
Zoover hadden we geschreven, toen de be
slissing viel. Zwichtend voor den wil des Czaren,
door geen der mogendheden gesteund, is vorst
Alexander afgetredengaat hij heen door velen
diep betreurd, door duizenden in en buiten
Bulgarije en met reden hooggeacht. Wat nu
geschieden zal is nog onzeker en evenzeer wat
toekomst Bulgarije beidt. Rusland heeft zijn
oppermachtigheid getoond, maar dat er zeer
troebele tijden kunnen volgen zal niemand ont
kennen. H.
Prof. J. H. Gunning
tegenover de gereformeerde belijders.
II.
Alhoewel Prof. G. voor zichzelf meent, dat zijn-
geloof eischt te bekennen, dat de 75 Amsterdamsche
kerkeraadsleden niet hadden mogen geschorst of afge
zet worden, voegt hij er dadelijk bij, dat dit getuigenis
slechts „bescheiden persoonlijk" is, en dat hij het
niet aan ongeloof of kleingeloof toeschrijft, indien
zijn „broeders" de behoeften der kerk anders bezien,
en dus een geheel tegenovergestelde geloofsvrucht
openbaren (blz. 7).
Maar indien nu zelfs een zoo geleerd en belezen
man als Prof. G., na een „nacht en dag" voortge-
zetten denkstnjd het kerkelijk proces nog zóó inge
wikkeld vindt, dat hij nevens zijn eigen, eerst sedert
kort verkregen overtuiging, (dat n.l. de afzetting
verkeerd is) terstond alle ruimte geeft aan gevoelens,
die tot vlak het tegendeel leiden, hoe moeten het
dan toch de eenvoudige lieden in den lande maken,
die noch tijd noch gaven hebben om hem in zijn
gedachtenvlucht te volgen.
Neen, als de zaak der kerkregeering zoo in het
onbestemde en persoonlijke ligt, laat ons dan maar
bekennen, dat er den menschenkinderen in het al
gemeen zoo goed als niets van is bekend gemaakt.
Laten wij ons dan ook maar weinig met de kerk
bemoeien (gelijk werkelijk ook vaak door irenische
predikanten wordt aanbevolen!), laat dan ieder
eenvoudig zijn particulieren gang gaan, en alleen
zorgen, dat ons privaat leven van dat der kerk
secuur gescheiden blijft.
Op die wijze vervallen onze mede-verantwoorde
lijkheid, onze kerkrechten en kerkplichten.
Immers de zonde „wordt niet toegerekend" als
er geene wet is (Rom. 5 13).
Zijn Gods bevelen met betrekking tot het bestuur
der kerken nu zoo bijna onmogelijk te kennen,
ook zelfs na veel strijd en inspanning haast niet,
wordt er zooveel geleerdheid toe gevorderd, hoe
zoude God de Heere dan zoo over ons toornen
kunnen, dat wij die voor ons onkenhare, te eenen
male boven onze bevatting gaande voorschriften
ook niet hebben nagevolgd.
Waarom spreekt Prof. G. dan van „een wel
verdiend oordeel Gods" (bl. 7.)?
Waarom zegt hij dan met zooveel nadruk, dat
er „aan de zijde waar hij staat, veel is gezondigd
tegen God en menschen" (bl. 32.)?
Van kerkelijke zonden is hier de rede.
Als 's Heeren eischen nu niet te onderkennen
zijn, dan konde al dat zondigen niet alleen onbewust
geschieden, dan was het zelfs onvermijdelijk.
Maar neen er is weler is zwaar gezondigd.
Even zeker als in Gods Woord de hoofdbeginselen
van het SAzaArecht staan uitgedrukt, met even
aangrijpende helderheid zijn daar ook de wortel-
begrippen voor het Kerk recht vermeld.
Men heeft Gods wil kunnen weten, kunnen
lezen, en men gaat er tegen in, of althans er lijde
lijk langs heen tot op dezen dag. Dat is het
pijnlijke.
Derhalve verstaan wij Prof. G. uitnemend goed,
als hij getuigt, „dat hij zwaar op zich laat wegen
het zeer vele, dat hij, ziende op het deel der Ge
meente, waaraan hij geestverwant is, en ziende opzich-
zelven, de vrijmoedigheid tot veroordeelen beneemt"
(blz. 31). Maar dat hij zich nogtans aanstelt alsof
er geen vaste voorschriften en bepalingen in den
Bijbel staan, die het geweten binden, daar vatten
wij niets van.
Wij kunnen deze twee onmogelijk rijmen, tenzij
Prof. G. wil zeggen: wij christenen zijn verplicht
steeds een nauwe geloofsgemeenschap met Christus
te zoeken; als wij die oefenen, kennen wij daaruit
den wil, de leiding, het plan des Heeren aangaande
de Kerk, en dus, omdat wij er zoo weinig van
weten, omdat wij telkens bij onze beoordeeling heb
ben misgetast, en daardoor toonden te weinig het
aangezicht des Heeren te zoeken, daarom betaamt
ons „schaamte en droefheid.''
En hiermede gelooven wij bij Prof. G. aan het
fijne puntje te raken.
Hij wil blijkbaar alles trekken uit de geloofsge
meenschap met God, met verwaarloozing der H.
Schrift, waaruit hij zeer weinig aanhaalt.
Gelijk velen weten, is het een ethisch beginsel,
„dat de christelijke godgeleerdheid haar grondslag
heeft in het op ervaring berustend christelijk geloof." J)
Nu maakt ontegenzeggelijk de leer van het Kerk
recht of van het bestuur der hier op aarde zicht
bare gemeente van Christus een deel uit van de
christelijke theologie of althans staat zij er mede
in het nauwste verband. En gelijk nu de ethischen
die theologie steeds uit de persoonlijke ervaring wil
len afleiden, zoo schijnt het Prof. G. ook te gaan
bij de beoordeeling van kerkelijke aangelegenheden.
Immers, hij schrijft: „het kenmerk der broeder
schap is ons de zichtbare daad des Heere?idie
voorwerp des geloofs is." „De gemeente (is ken
baar) aan 's Heeren genadedood" (blz. 9). Ook wil
hij, krachtens zijn geloof, „den historisch bestaan-
den toestand aanvaarden, zoover 's Heeren leiding
er» werk nog niet duidelijk genoeg van het zondige,
door de menschen toegevoegde, is af te scheiden."
Uit al zulke gezegden blijkt o. i. zoo klaar als
de dag, dat de Schr. zijn kerkrecht uit de ervaring
des geloofs wil afleiden, in plaats van uit de H.
Schrift, onze onbedriegelijke kenbron van Gods
bevelen.
Prof. G. gewaagt van „de zichtbare daad des
Heeren.'' Maar hoe zal zulk een daad zichtbaar
kunnen worden in een „aan wereldsch-rechterlijke
wetten gebonden inrichting" indien het niet geschiedt
door metischelijke hulp?
God de Heere is toch niet uit den hemel te ver
wachten om door wonder teeltenen de valsche kerk
organisatie om te keeren. Op den berg Sinaï gaf
Hij eenmaal de Tafelen der Wet, maar op derge
lijke wijze kunnen wij toch geen nieuwe kerken
ordening te gemoet zien?
De aarde heeft God den menschen gegeven. Wij
nietige stofbewoners kunnen ons geen Kerk denken,
die niet met behulp van „Gods medearbeiders" zou
worden geregeerd.
En aangezien in Christus' Kerk de „medearbeid''
met Hem zoo vaak veranderd is in een tegenaxbóA,
kunnen wij van de resultaten van dien arbeid on
mogelijk uitgaan, en zeggendèt is nu de daad des
Heere7i.
Wij hebben alzoo een anderen maatstaf, een ander
richtsnoer voor ons gedrag in de kerk noodig, en
wij weten niet, dat ons deze ergens anders geboden
worden dan in Gods Woord.
Wie dat Woord niet gedurig raadpleegt, en daarop
rust met zijn geloof, met zijn theologie, met zijn
kerkrecht, met heel zijn leven, die verliest ten slotte
alle stabiliteit.
De H. Geest, die in ons het geloof werkt, doet
niet in het hart van ieder christen afzonderlijke
uitspraken aangaande de wijze, waarop men kerke
lijk leven zal, doch Hij leidt hem in de afgewerkte
Schriftuur, die volkomen Gods eischen, ook voor
het kerkelijk leven, bevat; waarop wij veilig staan
als op een rotsgrond, en die ons nimmer begeeft.
Die Schriftuur legt Hij ons uit, en leert Hij ons
toepassen.
Zulk eene uitlegging kan echter nooit vierkant in
strijd komen met de Schrift, en 0. i. is dit volgens
de leer van Prof. G. wèl het geval.
In een volgend No. naar wij hopen, hierover
nader.
Wordt vervolgd.)
De schoone rede over macht en heerschappij
waarmede Dr. A. Kuyper de reeks „Bijbellezingen"
heeft geopend, welke achtereenvolgens door de in
Amsterdam afgezette leeraren en door hun trouwe
medebroeders zullen uitgegeven worden, is zeker
reeds door velen onzer lezers ter hand genomen.
Dezulken echter, die er geen kennis mede maakten,
willen wij opwekken dit alsnog te doen.
Aan de eene zijde is het jammer, dat dit stuk
niet afzonderlijk verkrijgbaar is, wijl het deel uit
maakt van een geheelen jaargang, die 3.90 kost,
en niet ieder bij machte is deze uitgaaf te doen.
Doch voor hen, die zulk een sommetje missen kunnen,
is het bezwaar van geen beteekenis. Het laat zich toch
wachten, dat deze reekswelke ten titel heeft
„Uit de diepte," ons menige uit het leven gegrepen
predicatie zal voortbrengen. Schenke de Heere
aan de Schrijvers maar licht en kracht, opdat zij
ook in dezen weg tot eer van Hem en tot nut en
voorlichting van velen mogen werkzaam zijn. Want
o, er wordt van den nood onzer kerken nog zoo
weinig begrepen en gevoeld 1 De onkunde is in dit
opzicht schier algemeen.
Dr. Kuyper nu verklaart in de genoemde rede,
n. a. van Matth. 20 25-28, zoo duidelijk mogelijk
het kenmerkend verschil tusschen de gemengde
maatschappij en de Kerk van Christus. De macht
is in zichzelven niet zondig. God zelf heeft „een
arm met macht" en Zijn hand heeft „groot ver
mogen." En vóór den val in het Paradijs waren
de menschen onderling wel onafhankelijk, maar
hadden heerschappij over de dieren. Spoedig echter
werd de menschelijke macht ««rbruikt. Maar dat
neemt niet weg, dat God op aarde machten gesteld
heeft, en dat hij thans den eenen sterveling laat
regeeren over den anderen. Zoolang er zonde op
aarde is, moet er een dwingende macht zijn in den
Staat en een overheerschende macht van de grooten
en sterken over de kleinen en zwakken. Dat is
onvermijdelijk. Doch met betrekking tot de Kerk
heeft de Heiland gezegd tot Zijn apostelen: „alzoo
zal het onder u niet zijn."
Een rechtstreeksche tegenstelling dus. In den
Staat overheden en heerschappijen, machthebbenden
en machteloozen, helden en dwergen, maar in de
Kerk allen broeders onder leiding van één Meester,
nl. Christus. De meeste in Gods Koninkrijk is hij,
die het beste dient. Wel is er rangorde onder
Gods kinderen, maar zelfs de apostelen voeren
geen heerschappij, alleen geestelijke, teedere tucht,
zijnde een werk der liefde, en tot genezing strek
kende.
Hoe is het echter in de Herv. Kerk, vraagt
Dr. K. Ach, in 1816 is in die Kerk juist opge
richt, wat Jezus zoo strengelijk verbood. Wat uit
sluitend in de ongewijde wereld mag bestaan, bracht
men over naar de gewijde plaatsen. Wat een „heer
schappijen" van Classikale, Provinciale en Synodale
besturen. Men had evengoed bisschoppen, aarts
bisschoppen en een pauselijk bestuur kunnen aan
stellen, want in den grond der zaak komt dat op
hetzelfde neer. En, wat was het gevolg? Dat de
hongerigen en dorstenden naar gerechtigheid, de
nederigen, zachtmoedigen en geringen achteruit
gezet wierden, terwijl de „aanzienlijken" om hun
uitwendigen stand gegerd werden. Glad in strijd
met Jac. 2.
Schrikkelijk nam die zondige heerschappij toe.
Allengs meer gingen de „besturen" den despoot
spelen. De geheele organisatie der Kerk prikkelde
daartoe. En nu komt hier nog wat bij. Op staat
kundig gebied werden ten minste de heerschers
vaak in toom gehouden door een onafhankelijke
rechtsbedeeling, maar in de Kerk ontbrak die be
teugeling. De partijleiders zett'en zich als rechters
neer. Zij spraken in den Naam van God recht
over Jezus' discipelen evenals de farizeèn over den
Christus zeiven.
Er mag dus veilig groote verontwaardiging wor
den opgewekt tegen zulk een kerkverwoesting.
Slechts drage die toorn een heilig karakter, zoodat
de bitterheid tegen personen wijkt. En voorts zij
de hope alleen gevestigd op het werk van Gods
Geest, Wij zijn tot de middelen verplicht, wij
mogen hel. hoofd niet in den schoot der synodalen
leggen, zoomin als het crucifix van Rome kussen,
maar niettemin is het God alleen, die de Kerk
herstelt. En waarlijk, er zijn liefelijke voorteekenen,
dat God zulks doen zal. Niet naar ons plan, maar
op de door Hem verordineerde wijze.
Ziedaar mijn lezer, u uit dit rozenbed van schoone
gedachten een ruikertje geplukt. Lokt het u niet
uit om naar het boekske zelf te grijpen. Wij danken
Dr. IC. zeer voor deze boeiende rede.
Zie „Een nieuw begin" en „Geloof en Theologie"
van Prof. J. J. P. Valeton Jr.
Rechtsgeleerd advies, in zake bet
kerkelijk conflict te Amsterdam, door
Mr. P. van Bemmelen. Amsterdam
J. A. Wormser, 1886.
Wij vonden dit uitgebreid advies van minstens
evenveel belang als de beide vorige adviezen.
Hij meldt het nederig aan en wil liet slechts als
een leekenadvies beschouwd bebben, wijl hij
als lid der Waalscbe gemeente te Arnhem
onbekend was met het Ned. Herv. Kerkrecht.
Doch wel verre van nu met de Sprokkelaar
zoo zachtjes te fluisterendat deze raadsman
dan ook niet heel best te vertrouwen is, spre
ken we veeleer onze verbazing uit, dat hij in
korten tijd zoo geheel op de hoogte van zijn
onderwerp kwam. Dit kan alleen daarvan het
gevolg zijn, dat hij, de kundige rechter, zich
met geestdrift op en in de stof wierp, die men
zoo gaarne ook door bem zag gemetenver
deeld en verwerkt. Hij geeft niet slechts een
antwoord op de veertien bem gestelde vragen;
dit schijnt in zijn geschrift slechts bijzaak
maar hij wandelt bet geheele strijdterrein over,
gaat de geheele historie van de feiten na, en
geeft eerst daarna op het rijtje af zijn conclusiën.
Ook heeft hij in een naschrift nog van stukje
tot beetje het vonnis der afzetting uitgeplozen.
Zijn beschouwingen stemmen bijna geheel
overeen met die van de HH. Farncombe Sanders
en Baron de Geer. De beheerscommissie over
de goederen is zelfstandig werkzaam namens
de gemeente. Zij is volstrekt niet afhankelijk
van Synodale Besturen en heeft zelfs met den
kerkeraad, als bestuurder van geestelijke belangen
niets te maken. Voorts scHrijft hij„Hoe zon
derling en onwelluidend de voormelde regle
mentaire bepalingen (t. w. de reglements-ber-
„zieningen in 1875 en 1885) mogen klinken
„iets onwettigs met betrekking tot de kerkelijke
„wetgeving en de bevoegdheid der hoogere kerk
besturen ligt daarin niet. Men. handhaafde
„den als geestelijk bestuur ontzetten kerkeraad
„voorloopig en tot op nadere gemeentebeslissing,
„uitsluitend voor het beheerd' „Het classikaal
„bestuur had geen onbevoegder handeling kun-
„nen verrichten, dan bet deed door het nietig
„verklaren of vernietigen der bedoelde „wijzi
gingen" en „kerkeraadsbesluiten."
Bij het nalezen van de beschikking, waarin
het Classikaal Bestuur bericht gaf van de„ voor-
loopige schorsing" roept Mr. v. B. uit: „we
staan hier voor een berg van ontoepasselijk
heden en onmogelijkheden," en geeft terstond
heldere rekenschap van dien uitroep.
Vijf van de tachtig „geschorsten" hebben
spoedig gebogen voor het Class. Bestuur, en
werden toen „in alle eere hersteld," ofschoon
dat Bestuur tevens verklaarde, dat de getrof
fenen door de voorloopige schorsing „niet waren
aangetast in hun eer." Nu vraagt de adviseur
echter heel eigenaardig„Hoe komt het Class.
Bestuur aan de geestelijke macht om absolutie
te verleenen aan hen, die aan zijn eisch om
in onderwerping te komen, voldaan hebben?"
En ook„Hoe kan men niet in hunne eer
aangetasten" in alle eer herstellen?"
Zoo komt de dwaasheid bij die vervolgings
woede netjes in het licht.
Nadrukkelijk weerspreekt hij het opzien wek
kend beweren, alsof er op last van de beheers
commissie in de Nieuwe kerk zou zijn ingebroken.
Het heeft er niets van. Zij nam eenvoudig maat
regelen om te behoudenwat zij reeds lang had.
Zij liet hindernissen wegruimen, die door een
indringer (bet Class. Bestuur) waren achterge
laten, en met het paneelzagen vergreep de kerk
voogdij zich slechts aan haar eigen deur, n.l.
aan een deur, waarover de gemeente haar als
beheerster had aangesteld, en niet aan de deur
van het Class. Bestuur.
Hetgeen het Class. Bestuur schreef tot moti
veering van het verlangen, dat de „geschorsten"
toch maar afgezet mochten worden, noemt de
heer v. B. zoo vaag, en zoo weinig pertinent
en concladent (klemmend), dat men even goed
had kunnen zeggen: de geschorten zijn zulke
slechte menschen en hebben zulke booze be
doelingen, dat zij zeer zekerlijk.ontzet
behooren te worden."
Plaatsgebrek verbiedt ons meerdere aanha
ling uit dit belangrijke opstel. Wij hopen, dat
velen het zich hebben aangeschaft. Wie gevoel
voor logika heeft, kan er in genieten, en wie
met een onbevangen gemoed uit de waggelende
redeneeringen der Synodalen overgaat tot het
onderzoek van zulk een helder betoog als Mr.
v. B. leverde, zal een gewaarwording kunnen
krijgen alsof bij uit een drukkende atmosfeer
opeens neerdook in een verfrisschend bad. Moge
het dan menigeen de oogen openen voor bet
recht onzer broederen.
Op Zaterdagavond, 28 Aug., had in het
Onstwedderveen, nabij Stads-kanaal gelegen, eene
hartverscheurende gebeurtenis plaats. Trijntje
Kruize, vrouw van Kornelis Vos, arbeider, ver
liet om 6 uur hare woning, om eene boodschap
te verrichten. Uit zorg neemt zij haar jongste
kind mee, en laat hare drie jongens, Jan,
Kasper en Pieter, 6, 5 en 4 jaar oud, alleen te
huis.
Door het spelen met vuur, of met lucifers,
of hoe het zij, de woning stond binnen kort,
na het vertrek der moeder, in volle vlam. Alles
werd vernield en de kinderen kwamen
allen in de vlammen om. De toestand der moeder
laat zich niet beschrijven, temeer nog daar
haar man in het naburige Pruisen werkende
is, en van het gebeurde niet terstond kon in
kennis gesteld worden. De Burgemeester was
den geheelen nacht met zijn beambten op de
plaats des onheils.
De lijkjes zijn dadelijk gekist en naar het
lijkenhuis op de begraafplaats vervoerd.
Te Stads-kanaal is eene vrouw voorover
in een waterput gevallen en levenloos daaruit
opgehaald.
Twee jongelingen uit Rotterdam, 20 en 16
jaar oud, zijn onder Kralingen bij het baden in
de Maas verdronken. Bij het opvisschen der
lijken bevond men, dat zij zich aan elkander
hadden vastgeklemd. Vermoedelijk heeft de
jongste, die zwemmen kon, den oudste willen
redden.
Toen Zondagavond, onder een hevig
onweer, vergezeld van een zwaren plasregen,
de stoomtram uit Dieren den zoogenaamden
Koningsmuur, even buiten het dorp, passeerde,
ontspoorde zij, doordat de grond over een groote
oppervlakte onder de rails was weggespoeld en
daardoor eene verzakking plaats had. In een
oogenblik lag de geheele trein omver, en moes
ten de reizigers door bet stuk slaan der ruiten
zich trachten te redden. Dit alles geschiedde
in het stikdonker, zoodat de paniek daardoor
des te grooter werd. Twaalf personen werden
gekwetst. Te middernacht werd nog iemand
vermist, zekere Sikkens, aannemer te Deutichem.
Toen men ging zoeken, werd zijn lijk onder
een der wagens weggehaald. Enkele reizigers
zijn zwaar gewond; o. a. braken er twee een
arm en kregen velen belangrijke hoofdwonden.
Het onweder van Zondagavond heeft in
bet Oosten van Gelderland en Overijsel groote
schade aangericht. Nabij Deventer werden aan
den IJseloever twee groote branden waargeno
men. Te Groenlo werd het Rijkstelegraafkantoor
door den bliksem getroffen.
Te Goudswaard is een kind door een wa
gen overreden en oogenblikkelijk overleden.
De korenmolenaar J. Mulder te Winschoten,
is uit een zolderluik naar beneden gestort en
aan de gevolgen overleden.
In den IJsel bij Kampen is drijvende
gevonden bet lijk van den 26-jarigen Willem
Akkers, uit Zwolle, die een paar dagen te voren
bij het baden aan het Katerveer verdronk.
Hij laat eene weduwe met een kind na.
Te Bredevoort (Gelderland) beeft het on
weder groote schade veroorzaakt onder de veld
gewassen door den zwaren hagel, waardoor mede
in een der fabrieken 400 glasruiten zijn ver
brijzeld.
De heer B. H. Heldt zal den 10 Sept. en
volgende dagen in een viertal dorpen van Gro-
ningen als spreker optreden, met bet onderwerp:
„Onze beweging, haar karakter en streven."
Nabij Holwerd (Friesland) is een boeren
knecht door de hitte bewusteloos achter den
ploeg neergevallen. Zijn toestand is zorgwekkend.
Het onweder van verleden Donderdag
heeft op verschillende plaatsen van ons land
rampen veroorzaakt:
Te Wapenvelde, gem. Heerde, werd het
huis van den landbouwer W. Drost door den
bliksem getroffen en is met een groot deel van
den inboedel een prooi der vlammen geworden.
Te Eibergen heeft de bliksem in het station
de plafonds van een paar vertrekken beschadigd,
zonder verdere gevolgen.
Te St. Anna (bij Nijmegen) is de bliksem
geslagen in de woning van den landbouwer Verweij.
In een oogenblik was daar alles in deascb gelegd,
terwijl de bewoners zich slechts met moeite kon
den redden.
Nabij Zwartsluis sloeg de bliksem in een
boom, waardoor eenige personen, die op dien weg
zich bevonden, bedwelmd raakten en op den
grond vieleneen er van zoo erg, dat hij door
eenige menschen naar huis moest worden ge
dragen en den volgenden avond laat zjjn volle
bewustzijn nog niet terug had.
bespannen paa
schrikken van
in de kaai. De
den wagen a:
het gelukt het
te krijgen.
de Staatsschoo
School te gaan
over de 400 let
aangemeld voo
der Openbare
Door I
Holland is al
van A. Jansei
pende over de
legger der we
te brengen.
keraad alhier I
predikant te
deze gemeente
van het overg
Er doe
voor. De ma
paar gezinnen
weder geweke
Uit de a
en ter gemee
ter inzage
voor 1887, bli
zijn geraamd
Maandag met]
zaten, den M
ezel te balkq
hol ging en
terwijl bet
Gelukkig rede
met den schr:
en in deze gi
werden.
Vergade
Voorzitter de 5
Tegenwoordig
den Hoek (wetlj
De notulen d|
goedgekeurd.
Medegedeeld
van de wijzigil
het politie-regk
Aan de orde
Armbestuur ove
De Commissi!
te keuren.
Na korte delitl
In ontva
In uitgaf
2. De Begrd
Armbestuur ovi
Een ontwerp
bracht.
Na discussiel
zichte der wer:
mede in verba
Subsidie in 18f
In ontva
In uitga
en wordt besl
evenals het voi
3. De Heken
De Commissi
voor; dienover<
In ontvs
In uitga
4. Het opm:
voor de verve
Collegie bij d
Gilst Wz. en J
Deze laatste
te komen.
Na verschill
samengesteld e
L. Klootwijk e
5. De Begrol
terij yoor 1881
Aandeel dez|
Hierna word
In de.
voorgekomei
is de algemt
meente guna
gustus kwa:
tegen 26 ge
De ti
welke alle
voorzien zij]
voorkomen
!s weder v
6e heeren c
deliquenten,
ieder, die, m|
aangenaam
telkens van
moeten.
Hoew
bij het bedf
werklieden
Slikkerveer
is de toest:
er eenig nil
en vele pei
zoodat de
°p dit oog(
Staveniss
oen Dijkra:
teuse Watt:
- - —U--
- - -