ra Boekbeschouwing', €w-emesïs'«2 Wiesaws. Plaatselijk Meuws. Sommelsdijk 6 Sept. Het zoontje van den arbeider S. M. had heden het ongeluk aan het achterom in den moddersloot te vallen en zoude zeker gestikt zijn, indien niet intijds daar uitgehaald door J. Yijfhuijzen, die inde nabij heid aan het werk was. Dirbsland, Ouddorp. Stellendam. Melissant, Strijen. T 11 ÏÏM li 1 vangen. Ik kan uw terugkeer naar Bulgarije niet goedkeuren, daar ik voorzie dat hij beden kelijke gevolgen zal hebben voor het land, dat reeds zoo zwaar is beproefd. De zending van prins Dolgorucki is overbodig geworden. Ik zal mij onthouden van elke tusschenkomst in den bedroevenden staat van zaken, waaraan Bulga rije weer ter prooi is, zoolang gij daar zult blijven. Uw Hoogheid zal nu zelf kunnen be- oordeelen, wat u te doen staat. Ik behoud mij het recht voor om te beoordeelen, wat de hei lige gedachtenis aan mijn vader, de belangen van Rusland en de vrede in het oosten mij gebieden," Duidelijker kan het niet. Gij zijt, zegt de Czaar, de oorzaak van Bulgarije's ongeluk. Zoolang gij er blijft kan 't niet goed gaan. 't Is een harde afwijzing der toegereikte hand van verzoening. Wat nu vraagt de wereld? Zonder Rusland, tegen Rusland ingaande valt in Bulgarije niet te regeeren. Binnenslands is 't in drie partijen verdeeldbuitenslands staat het alleen. Want Engeland en Turkije doen niets, Duitschland en Oostenrijk zullen zich wel wachten ter wille van Bulgarije Rusland te verbitteren. Zoo staat dan de vorst van Bulgarije met zijn volk, voor zoover hij daarop rekenen kan, alleen. Zal hij, op wiens leven ook nog pas weer een aanslag was gepleegd, met eere afdanken, na in zege praal weder zijn hoofdstad Sofia te zijn binnen getrokken? Zal de wensch des volks Hem te sterk blijken. Zal tusschen vorst Bismarck en den Russischen minister Von Giers wellicht alles worden beslist? Zoover hadden we geschreven, toen de be slissing viel. Zwichtend voor den wil des Czaren, door geen der mogendheden gesteund, is vorst Alexander afgetredengaat hij heen door velen diep betreurd, door duizenden in en buiten Bulgarije en met reden hooggeacht. Wat nu geschieden zal is nog onzeker en evenzeer wat toekomst Bulgarije beidt. Rusland heeft zijn oppermachtigheid getoond, maar dat er zeer troebele tijden kunnen volgen zal niemand ont kennen. H. Prof. J. H. Gunning tegenover de gereformeerde belijders. II. Alhoewel Prof. G. voor zichzelf meent, dat zijn- geloof eischt te bekennen, dat de 75 Amsterdamsche kerkeraadsleden niet hadden mogen geschorst of afge zet worden, voegt hij er dadelijk bij, dat dit getuigenis slechts „bescheiden persoonlijk" is, en dat hij het niet aan ongeloof of kleingeloof toeschrijft, indien zijn „broeders" de behoeften der kerk anders bezien, en dus een geheel tegenovergestelde geloofsvrucht openbaren (blz. 7). Maar indien nu zelfs een zoo geleerd en belezen man als Prof. G., na een „nacht en dag" voortge- zetten denkstnjd het kerkelijk proces nog zóó inge wikkeld vindt, dat hij nevens zijn eigen, eerst sedert kort verkregen overtuiging, (dat n.l. de afzetting verkeerd is) terstond alle ruimte geeft aan gevoelens, die tot vlak het tegendeel leiden, hoe moeten het dan toch de eenvoudige lieden in den lande maken, die noch tijd noch gaven hebben om hem in zijn gedachtenvlucht te volgen. Neen, als de zaak der kerkregeering zoo in het onbestemde en persoonlijke ligt, laat ons dan maar bekennen, dat er den menschenkinderen in het al gemeen zoo goed als niets van is bekend gemaakt. Laten wij ons dan ook maar weinig met de kerk bemoeien (gelijk werkelijk ook vaak door irenische predikanten wordt aanbevolen!), laat dan ieder eenvoudig zijn particulieren gang gaan, en alleen zorgen, dat ons privaat leven van dat der kerk secuur gescheiden blijft. Op die wijze vervallen onze mede-verantwoorde lijkheid, onze kerkrechten en kerkplichten. Immers de zonde „wordt niet toegerekend" als er geene wet is (Rom. 5 13). Zijn Gods bevelen met betrekking tot het bestuur der kerken nu zoo bijna onmogelijk te kennen, ook zelfs na veel strijd en inspanning haast niet, wordt er zooveel geleerdheid toe gevorderd, hoe zoude God de Heere dan zoo over ons toornen kunnen, dat wij die voor ons onkenhare, te eenen male boven onze bevatting gaande voorschriften ook niet hebben nagevolgd. Waarom spreekt Prof. G. dan van „een wel verdiend oordeel Gods" (bl. 7.)? Waarom zegt hij dan met zooveel nadruk, dat er „aan de zijde waar hij staat, veel is gezondigd tegen God en menschen" (bl. 32.)? Van kerkelijke zonden is hier de rede. Als 's Heeren eischen nu niet te onderkennen zijn, dan konde al dat zondigen niet alleen onbewust geschieden, dan was het zelfs onvermijdelijk. Maar neen er is weler is zwaar gezondigd. Even zeker als in Gods Woord de hoofdbeginselen van het SAzaArecht staan uitgedrukt, met even aangrijpende helderheid zijn daar ook de wortel- begrippen voor het Kerk recht vermeld. Men heeft Gods wil kunnen weten, kunnen lezen, en men gaat er tegen in, of althans er lijde lijk langs heen tot op dezen dag. Dat is het pijnlijke. Derhalve verstaan wij Prof. G. uitnemend goed, als hij getuigt, „dat hij zwaar op zich laat wegen het zeer vele, dat hij, ziende op het deel der Ge meente, waaraan hij geestverwant is, en ziende opzich- zelven, de vrijmoedigheid tot veroordeelen beneemt" (blz. 31). Maar dat hij zich nogtans aanstelt alsof er geen vaste voorschriften en bepalingen in den Bijbel staan, die het geweten binden, daar vatten wij niets van. Wij kunnen deze twee onmogelijk rijmen, tenzij Prof. G. wil zeggen: wij christenen zijn verplicht steeds een nauwe geloofsgemeenschap met Christus te zoeken; als wij die oefenen, kennen wij daaruit den wil, de leiding, het plan des Heeren aangaande de Kerk, en dus, omdat wij er zoo weinig van weten, omdat wij telkens bij onze beoordeeling heb ben misgetast, en daardoor toonden te weinig het aangezicht des Heeren te zoeken, daarom betaamt ons „schaamte en droefheid.'' En hiermede gelooven wij bij Prof. G. aan het fijne puntje te raken. Hij wil blijkbaar alles trekken uit de geloofsge meenschap met God, met verwaarloozing der H. Schrift, waaruit hij zeer weinig aanhaalt. Gelijk velen weten, is het een ethisch beginsel, „dat de christelijke godgeleerdheid haar grondslag heeft in het op ervaring berustend christelijk geloof." J) Nu maakt ontegenzeggelijk de leer van het Kerk recht of van het bestuur der hier op aarde zicht bare gemeente van Christus een deel uit van de christelijke theologie of althans staat zij er mede in het nauwste verband. En gelijk nu de ethischen die theologie steeds uit de persoonlijke ervaring wil len afleiden, zoo schijnt het Prof. G. ook te gaan bij de beoordeeling van kerkelijke aangelegenheden. Immers, hij schrijft: „het kenmerk der broeder schap is ons de zichtbare daad des Heere?idie voorwerp des geloofs is." „De gemeente (is ken baar) aan 's Heeren genadedood" (blz. 9). Ook wil hij, krachtens zijn geloof, „den historisch bestaan- den toestand aanvaarden, zoover 's Heeren leiding er» werk nog niet duidelijk genoeg van het zondige, door de menschen toegevoegde, is af te scheiden." Uit al zulke gezegden blijkt o. i. zoo klaar als de dag, dat de Schr. zijn kerkrecht uit de ervaring des geloofs wil afleiden, in plaats van uit de H. Schrift, onze onbedriegelijke kenbron van Gods bevelen. Prof. G. gewaagt van „de zichtbare daad des Heeren.'' Maar hoe zal zulk een daad zichtbaar kunnen worden in een „aan wereldsch-rechterlijke wetten gebonden inrichting" indien het niet geschiedt door metischelijke hulp? God de Heere is toch niet uit den hemel te ver wachten om door wonder teeltenen de valsche kerk organisatie om te keeren. Op den berg Sinaï gaf Hij eenmaal de Tafelen der Wet, maar op derge lijke wijze kunnen wij toch geen nieuwe kerken ordening te gemoet zien? De aarde heeft God den menschen gegeven. Wij nietige stofbewoners kunnen ons geen Kerk denken, die niet met behulp van „Gods medearbeiders" zou worden geregeerd. En aangezien in Christus' Kerk de „medearbeid'' met Hem zoo vaak veranderd is in een tegenaxbóA, kunnen wij van de resultaten van dien arbeid on mogelijk uitgaan, en zeggendèt is nu de daad des Heere7i. Wij hebben alzoo een anderen maatstaf, een ander richtsnoer voor ons gedrag in de kerk noodig, en wij weten niet, dat ons deze ergens anders geboden worden dan in Gods Woord. Wie dat Woord niet gedurig raadpleegt, en daarop rust met zijn geloof, met zijn theologie, met zijn kerkrecht, met heel zijn leven, die verliest ten slotte alle stabiliteit. De H. Geest, die in ons het geloof werkt, doet niet in het hart van ieder christen afzonderlijke uitspraken aangaande de wijze, waarop men kerke lijk leven zal, doch Hij leidt hem in de afgewerkte Schriftuur, die volkomen Gods eischen, ook voor het kerkelijk leven, bevat; waarop wij veilig staan als op een rotsgrond, en die ons nimmer begeeft. Die Schriftuur legt Hij ons uit, en leert Hij ons toepassen. Zulk eene uitlegging kan echter nooit vierkant in strijd komen met de Schrift, en 0. i. is dit volgens de leer van Prof. G. wèl het geval. In een volgend No. naar wij hopen, hierover nader. Wordt vervolgd.) De schoone rede over macht en heerschappij waarmede Dr. A. Kuyper de reeks „Bijbellezingen" heeft geopend, welke achtereenvolgens door de in Amsterdam afgezette leeraren en door hun trouwe medebroeders zullen uitgegeven worden, is zeker reeds door velen onzer lezers ter hand genomen. Dezulken echter, die er geen kennis mede maakten, willen wij opwekken dit alsnog te doen. Aan de eene zijde is het jammer, dat dit stuk niet afzonderlijk verkrijgbaar is, wijl het deel uit maakt van een geheelen jaargang, die 3.90 kost, en niet ieder bij machte is deze uitgaaf te doen. Doch voor hen, die zulk een sommetje missen kunnen, is het bezwaar van geen beteekenis. Het laat zich toch wachten, dat deze reekswelke ten titel heeft „Uit de diepte," ons menige uit het leven gegrepen predicatie zal voortbrengen. Schenke de Heere aan de Schrijvers maar licht en kracht, opdat zij ook in dezen weg tot eer van Hem en tot nut en voorlichting van velen mogen werkzaam zijn. Want o, er wordt van den nood onzer kerken nog zoo weinig begrepen en gevoeld 1 De onkunde is in dit opzicht schier algemeen. Dr. Kuyper nu verklaart in de genoemde rede, n. a. van Matth. 20 25-28, zoo duidelijk mogelijk het kenmerkend verschil tusschen de gemengde maatschappij en de Kerk van Christus. De macht is in zichzelven niet zondig. God zelf heeft „een arm met macht" en Zijn hand heeft „groot ver mogen." En vóór den val in het Paradijs waren de menschen onderling wel onafhankelijk, maar hadden heerschappij over de dieren. Spoedig echter werd de menschelijke macht ««rbruikt. Maar dat neemt niet weg, dat God op aarde machten gesteld heeft, en dat hij thans den eenen sterveling laat regeeren over den anderen. Zoolang er zonde op aarde is, moet er een dwingende macht zijn in den Staat en een overheerschende macht van de grooten en sterken over de kleinen en zwakken. Dat is onvermijdelijk. Doch met betrekking tot de Kerk heeft de Heiland gezegd tot Zijn apostelen: „alzoo zal het onder u niet zijn." Een rechtstreeksche tegenstelling dus. In den Staat overheden en heerschappijen, machthebbenden en machteloozen, helden en dwergen, maar in de Kerk allen broeders onder leiding van één Meester, nl. Christus. De meeste in Gods Koninkrijk is hij, die het beste dient. Wel is er rangorde onder Gods kinderen, maar zelfs de apostelen voeren geen heerschappij, alleen geestelijke, teedere tucht, zijnde een werk der liefde, en tot genezing strek kende. Hoe is het echter in de Herv. Kerk, vraagt Dr. K. Ach, in 1816 is in die Kerk juist opge richt, wat Jezus zoo strengelijk verbood. Wat uit sluitend in de ongewijde wereld mag bestaan, bracht men over naar de gewijde plaatsen. Wat een „heer schappijen" van Classikale, Provinciale en Synodale besturen. Men had evengoed bisschoppen, aarts bisschoppen en een pauselijk bestuur kunnen aan stellen, want in den grond der zaak komt dat op hetzelfde neer. En, wat was het gevolg? Dat de hongerigen en dorstenden naar gerechtigheid, de nederigen, zachtmoedigen en geringen achteruit gezet wierden, terwijl de „aanzienlijken" om hun uitwendigen stand gegerd werden. Glad in strijd met Jac. 2. Schrikkelijk nam die zondige heerschappij toe. Allengs meer gingen de „besturen" den despoot spelen. De geheele organisatie der Kerk prikkelde daartoe. En nu komt hier nog wat bij. Op staat kundig gebied werden ten minste de heerschers vaak in toom gehouden door een onafhankelijke rechtsbedeeling, maar in de Kerk ontbrak die be teugeling. De partijleiders zett'en zich als rechters neer. Zij spraken in den Naam van God recht over Jezus' discipelen evenals de farizeèn over den Christus zeiven. Er mag dus veilig groote verontwaardiging wor den opgewekt tegen zulk een kerkverwoesting. Slechts drage die toorn een heilig karakter, zoodat de bitterheid tegen personen wijkt. En voorts zij de hope alleen gevestigd op het werk van Gods Geest, Wij zijn tot de middelen verplicht, wij mogen hel. hoofd niet in den schoot der synodalen leggen, zoomin als het crucifix van Rome kussen, maar niettemin is het God alleen, die de Kerk herstelt. En waarlijk, er zijn liefelijke voorteekenen, dat God zulks doen zal. Niet naar ons plan, maar op de door Hem verordineerde wijze. Ziedaar mijn lezer, u uit dit rozenbed van schoone gedachten een ruikertje geplukt. Lokt het u niet uit om naar het boekske zelf te grijpen. Wij danken Dr. IC. zeer voor deze boeiende rede. Zie „Een nieuw begin" en „Geloof en Theologie" van Prof. J. J. P. Valeton Jr. Rechtsgeleerd advies, in zake bet kerkelijk conflict te Amsterdam, door Mr. P. van Bemmelen. Amsterdam J. A. Wormser, 1886. Wij vonden dit uitgebreid advies van minstens evenveel belang als de beide vorige adviezen. Hij meldt het nederig aan en wil liet slechts als een leekenadvies beschouwd bebben, wijl hij als lid der Waalscbe gemeente te Arnhem onbekend was met het Ned. Herv. Kerkrecht. Doch wel verre van nu met de Sprokkelaar zoo zachtjes te fluisterendat deze raadsman dan ook niet heel best te vertrouwen is, spre ken we veeleer onze verbazing uit, dat hij in korten tijd zoo geheel op de hoogte van zijn onderwerp kwam. Dit kan alleen daarvan het gevolg zijn, dat hij, de kundige rechter, zich met geestdrift op en in de stof wierp, die men zoo gaarne ook door bem zag gemetenver deeld en verwerkt. Hij geeft niet slechts een antwoord op de veertien bem gestelde vragen; dit schijnt in zijn geschrift slechts bijzaak maar hij wandelt bet geheele strijdterrein over, gaat de geheele historie van de feiten na, en geeft eerst daarna op het rijtje af zijn conclusiën. Ook heeft hij in een naschrift nog van stukje tot beetje het vonnis der afzetting uitgeplozen. Zijn beschouwingen stemmen bijna geheel overeen met die van de HH. Farncombe Sanders en Baron de Geer. De beheerscommissie over de goederen is zelfstandig werkzaam namens de gemeente. Zij is volstrekt niet afhankelijk van Synodale Besturen en heeft zelfs met den kerkeraad, als bestuurder van geestelijke belangen niets te maken. Voorts scHrijft hij„Hoe zon derling en onwelluidend de voormelde regle mentaire bepalingen (t. w. de reglements-ber- „zieningen in 1875 en 1885) mogen klinken „iets onwettigs met betrekking tot de kerkelijke „wetgeving en de bevoegdheid der hoogere kerk besturen ligt daarin niet. Men. handhaafde „den als geestelijk bestuur ontzetten kerkeraad „voorloopig en tot op nadere gemeentebeslissing, „uitsluitend voor het beheerd' „Het classikaal „bestuur had geen onbevoegder handeling kun- „nen verrichten, dan bet deed door het nietig „verklaren of vernietigen der bedoelde „wijzi gingen" en „kerkeraadsbesluiten." Bij het nalezen van de beschikking, waarin het Classikaal Bestuur bericht gaf van de„ voor- loopige schorsing" roept Mr. v. B. uit: „we staan hier voor een berg van ontoepasselijk heden en onmogelijkheden," en geeft terstond heldere rekenschap van dien uitroep. Vijf van de tachtig „geschorsten" hebben spoedig gebogen voor het Class. Bestuur, en werden toen „in alle eere hersteld," ofschoon dat Bestuur tevens verklaarde, dat de getrof fenen door de voorloopige schorsing „niet waren aangetast in hun eer." Nu vraagt de adviseur echter heel eigenaardig„Hoe komt het Class. Bestuur aan de geestelijke macht om absolutie te verleenen aan hen, die aan zijn eisch om in onderwerping te komen, voldaan hebben?" En ook„Hoe kan men niet in hunne eer aangetasten" in alle eer herstellen?" Zoo komt de dwaasheid bij die vervolgings woede netjes in het licht. Nadrukkelijk weerspreekt hij het opzien wek kend beweren, alsof er op last van de beheers commissie in de Nieuwe kerk zou zijn ingebroken. Het heeft er niets van. Zij nam eenvoudig maat regelen om te behoudenwat zij reeds lang had. Zij liet hindernissen wegruimen, die door een indringer (bet Class. Bestuur) waren achterge laten, en met het paneelzagen vergreep de kerk voogdij zich slechts aan haar eigen deur, n.l. aan een deur, waarover de gemeente haar als beheerster had aangesteld, en niet aan de deur van het Class. Bestuur. Hetgeen het Class. Bestuur schreef tot moti veering van het verlangen, dat de „geschorsten" toch maar afgezet mochten worden, noemt de heer v. B. zoo vaag, en zoo weinig pertinent en concladent (klemmend), dat men even goed had kunnen zeggen: de geschorten zijn zulke slechte menschen en hebben zulke booze be doelingen, dat zij zeer zekerlijk.ontzet behooren te worden." Plaatsgebrek verbiedt ons meerdere aanha ling uit dit belangrijke opstel. Wij hopen, dat velen het zich hebben aangeschaft. Wie gevoel voor logika heeft, kan er in genieten, en wie met een onbevangen gemoed uit de waggelende redeneeringen der Synodalen overgaat tot het onderzoek van zulk een helder betoog als Mr. v. B. leverde, zal een gewaarwording kunnen krijgen alsof bij uit een drukkende atmosfeer opeens neerdook in een verfrisschend bad. Moge het dan menigeen de oogen openen voor bet recht onzer broederen. Op Zaterdagavond, 28 Aug., had in het Onstwedderveen, nabij Stads-kanaal gelegen, eene hartverscheurende gebeurtenis plaats. Trijntje Kruize, vrouw van Kornelis Vos, arbeider, ver liet om 6 uur hare woning, om eene boodschap te verrichten. Uit zorg neemt zij haar jongste kind mee, en laat hare drie jongens, Jan, Kasper en Pieter, 6, 5 en 4 jaar oud, alleen te huis. Door het spelen met vuur, of met lucifers, of hoe het zij, de woning stond binnen kort, na het vertrek der moeder, in volle vlam. Alles werd vernield en de kinderen kwamen allen in de vlammen om. De toestand der moeder laat zich niet beschrijven, temeer nog daar haar man in het naburige Pruisen werkende is, en van het gebeurde niet terstond kon in kennis gesteld worden. De Burgemeester was den geheelen nacht met zijn beambten op de plaats des onheils. De lijkjes zijn dadelijk gekist en naar het lijkenhuis op de begraafplaats vervoerd. Te Stads-kanaal is eene vrouw voorover in een waterput gevallen en levenloos daaruit opgehaald. Twee jongelingen uit Rotterdam, 20 en 16 jaar oud, zijn onder Kralingen bij het baden in de Maas verdronken. Bij het opvisschen der lijken bevond men, dat zij zich aan elkander hadden vastgeklemd. Vermoedelijk heeft de jongste, die zwemmen kon, den oudste willen redden. Toen Zondagavond, onder een hevig onweer, vergezeld van een zwaren plasregen, de stoomtram uit Dieren den zoogenaamden Koningsmuur, even buiten het dorp, passeerde, ontspoorde zij, doordat de grond over een groote oppervlakte onder de rails was weggespoeld en daardoor eene verzakking plaats had. In een oogenblik lag de geheele trein omver, en moes ten de reizigers door bet stuk slaan der ruiten zich trachten te redden. Dit alles geschiedde in het stikdonker, zoodat de paniek daardoor des te grooter werd. Twaalf personen werden gekwetst. Te middernacht werd nog iemand vermist, zekere Sikkens, aannemer te Deutichem. Toen men ging zoeken, werd zijn lijk onder een der wagens weggehaald. Enkele reizigers zijn zwaar gewond; o. a. braken er twee een arm en kregen velen belangrijke hoofdwonden. Het onweder van Zondagavond heeft in bet Oosten van Gelderland en Overijsel groote schade aangericht. Nabij Deventer werden aan den IJseloever twee groote branden waargeno men. Te Groenlo werd het Rijkstelegraafkantoor door den bliksem getroffen. Te Goudswaard is een kind door een wa gen overreden en oogenblikkelijk overleden. De korenmolenaar J. Mulder te Winschoten, is uit een zolderluik naar beneden gestort en aan de gevolgen overleden. In den IJsel bij Kampen is drijvende gevonden bet lijk van den 26-jarigen Willem Akkers, uit Zwolle, die een paar dagen te voren bij het baden aan het Katerveer verdronk. Hij laat eene weduwe met een kind na. Te Bredevoort (Gelderland) beeft het on weder groote schade veroorzaakt onder de veld gewassen door den zwaren hagel, waardoor mede in een der fabrieken 400 glasruiten zijn ver brijzeld. De heer B. H. Heldt zal den 10 Sept. en volgende dagen in een viertal dorpen van Gro- ningen als spreker optreden, met bet onderwerp: „Onze beweging, haar karakter en streven." Nabij Holwerd (Friesland) is een boeren knecht door de hitte bewusteloos achter den ploeg neergevallen. Zijn toestand is zorgwekkend. Het onweder van verleden Donderdag heeft op verschillende plaatsen van ons land rampen veroorzaakt: Te Wapenvelde, gem. Heerde, werd het huis van den landbouwer W. Drost door den bliksem getroffen en is met een groot deel van den inboedel een prooi der vlammen geworden. Te Eibergen heeft de bliksem in het station de plafonds van een paar vertrekken beschadigd, zonder verdere gevolgen. Te St. Anna (bij Nijmegen) is de bliksem geslagen in de woning van den landbouwer Verweij. In een oogenblik was daar alles in deascb gelegd, terwijl de bewoners zich slechts met moeite kon den redden. Nabij Zwartsluis sloeg de bliksem in een boom, waardoor eenige personen, die op dien weg zich bevonden, bedwelmd raakten en op den grond vieleneen er van zoo erg, dat hij door eenige menschen naar huis moest worden ge dragen en den volgenden avond laat zjjn volle bewustzijn nog niet terug had. bespannen paa schrikken van in de kaai. De den wagen a: het gelukt het te krijgen. de Staatsschoo School te gaan over de 400 let aangemeld voo der Openbare Door I Holland is al van A. Jansei pende over de legger der we te brengen. keraad alhier I predikant te deze gemeente van het overg Er doe voor. De ma paar gezinnen weder geweke Uit de a en ter gemee ter inzage voor 1887, bli zijn geraamd Maandag met] zaten, den M ezel te balkq hol ging en terwijl bet Gelukkig rede met den schr: en in deze gi werden. Vergade Voorzitter de 5 Tegenwoordig den Hoek (wetlj De notulen d| goedgekeurd. Medegedeeld van de wijzigil het politie-regk Aan de orde Armbestuur ove De Commissi! te keuren. Na korte delitl In ontva In uitgaf 2. De Begrd Armbestuur ovi Een ontwerp bracht. Na discussiel zichte der wer: mede in verba Subsidie in 18f In ontva In uitga en wordt besl evenals het voi 3. De Heken De Commissi voor; dienover< In ontvs In uitga 4. Het opm: voor de verve Collegie bij d Gilst Wz. en J Deze laatste te komen. Na verschill samengesteld e L. Klootwijk e 5. De Begrol terij yoor 1881 Aandeel dez| Hierna word In de. voorgekomei is de algemt meente guna gustus kwa: tegen 26 ge De ti welke alle voorzien zij] voorkomen !s weder v 6e heeren c deliquenten, ieder, die, m| aangenaam telkens van moeten. Hoew bij het bedf werklieden Slikkerveer is de toest: er eenig nil en vele pei zoodat de °p dit oog( Staveniss oen Dijkra: teuse Watt: - - —U-- - - -

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 2