Christelijk Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Donderdag 8 Juli 1886. FEUILLETON. IN HOC SIGN O VINCES Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad no. 124). UITGEVER W. BOEKHOVEN, Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te zenden aan Ds. J. F. DE KLERE, te Dirkslaild. Advertentiën en verdere Administratie aan den Uitgever. WgP* ADVERTENTIËN voor dit blad worden door den Uitgever W. BOEKHOVEN, tot den dag der uitgave aangenomen. Driemaal opgegeven, worden zij slechts tweemaal in rekening gebracht. Bewijsnommers gratis en franco. Weekkalender. Maan Markten. De meeting te Leiden, Eene Martelares zonder Martelaarskroon. Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnenentsprijs: per drie maanden 4© Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 4 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën 10 Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. Juli. Zon op onder onder 9 Vrijdag 3.51 8.19 10 Zaterdag 3.52 8.18 -.17 11 Zondag 3.53 8.18 -.46 12 Maandag 3.54 8.17 1.19 13 Dinsdag 3.55 8.16 1.56 14 Woensd. 3.57 8.15 2.39 15 Donderd. 3.58 8.14 3.28 Goes v., sch. laram. gehouden 24 Juni 1886. Een uur na afloop der Jaarvergadering van de Yereeniging voor Hooger Onderwijs op ge reformeerden grondslag waren belangstellenden, zoowel vrienden als tegenstanders opgeroepen om de stelling te hooren verdedigen, dat het theologisch onderwijs aan de Landsacademiën voor de toekomstige gereformeerde kerkleeraars niet alleen ongeschikt is, maar zelfs schadelijk. Prof. Dr. F. L. Rutgers zou dit onderwerp behandelen, maar wijl hij door ziekte verhinderd wastrad Prof. Dr. A. Kuyper in zijne plaats. Na gezegd te hebben, dat de Yereeniging voor Gereformeerd Hooger Onderwijs van publi citeit houdten daarom naar de gewoontein Engeland en Amerika in zwanghaar stukken gaarne openlijk verdedigt; niet uit overmoed, zich wel bewust van haar geringheid, vooral tegenover de sinds eeuwen beroemde Leidsche Universiteit; maar toch in het besef van de deugdelijkheid barer beginselenen na hulde gebracht te hebben aan de humane ontvangst die haar in deze Sleutelstad te beurt vielgun stig afstekend bij het exclusivisme, dat het vorig jaar in 's Hage gelucht werdna dit een en ander kwam spreker tot zijn stelling, en wees er al dadelijk opdat zij in karakter verschilt van die welke vroeger werden bepleit, en bepleit met gunstig gevolg, zoodat de tegenpartij het goed recht van het streven der Vereeniging moest erkennen. Maar terwijl de vorige stellingen de Vrije Universiteit verdedigden, strekt deze stel ling tot aanvaltot bestrijding vande ireni- sehen, wat hun overtuiging betreftvan de theologische faculteiten aan de Landsacademië en au fond van de tegenwoordige wet op het Hooger Onderwijs. De modernen, en verder zij allen die aan geen Woord Gods geloovenstaan hier natuurlijk buiten gevechtwant dit spreekt van zelf, als er geen Woord Gods is in den eigenlijken zin, dan zijn er ook geen bedienaars van dat Woord noodig, en is het alleen of op zijn hoogst behoefte, dat er tot meerdere „reli- gieuse ontwikkeling" eenige wetenschappelijke mannen optredendie wat van de verschillende godsdiensten afweten, en hun ideën daarover gemakkelijk kunnen mededeelen. Zoo oordeelen echter de z. g. irenischen niet. Zij zeggen altijd nog te buigen voor het gezag van Gods Woord. Prof. K. ging nu eerst aantoonen, hoe de noodzakelijkheid van zuivere bediening van het Woord uit de H. Schrift zelve is af te leiden. Yoor dit doel las hij een gedeelte voor van een hoogst belangrijke brochure uit de 16e eeuw (wij meenen van het jaar 1586), door een onbekend, maar zeker talentvol schrijver opgesteld en onlangs gevonden in het archief van de Haagsche Synode door Prof. Rutgers, die aldaar een historisch onderzoek deed. De wenken en bepalingen voor de inrichting eener goede Universiteit op den grondslag van Gods Woord, destijds in dat geschrift reeds helder aangegeven, komen volledig overeen met hetgeen de Vrije Universiteit bedoelt; vooral ook wat het theologisch onderwijs aangaat. Terugkeerende tot de stelling,betoogde Prof. K. verder, dat hij 1" de Synode der Herv. Kerk, 2" Minister Heemskerk eD 3° den heer Moens op zijn kant heeft. Waarom vult de Synode het onderwijs van den Staat aan, als het in zichzelf voldoende is? De wet op het H. O. maakt in art. 1 die pretentie wel, maar gaat men de lijst der onder wezen vakken in art. 42 na, dan is het over duidelijk, dat het voornaamte wordt gemist. De Synode geeft er christelijke zedekunde, prae- ticale godgeleerdheid enz. bij, datgene dus wat bij het verkeer onder de gemeenteleden voor de Predikanten het eerst en het dringendst noodig is te weten, onthoudt de Staat hun. Wel negen tiende van het Staatsonderwijs gaat buiten de praktijken van het leven om. Bij aanstaande artsen b. v. is dat geheel anders; die krijgen les in de praktijk. Doch de a. s. predikanten leeren alleen het wezen van het een christendom op een afstand beschouwen, als historisch verschijnsel, niet scherp onderschei den van de geschiedenis der afgodendiensten. Als nu zulk een onderwijs werkelijk aan zijn doel beantwoordde, als het een in zichzelf klare bestaansreden had, hoe kon dan de liberale partij bij monde van haar machtigste woordvoerders, zooals de heer Moens er een is, verklaren, dat de Staat het recht en den plicht mist om de gereformeerde kerkleeraars op te leiden? En toch, dat zeide de heer Moens bij de debatten over de regeling van de wet in 1876. Terwijl Minister Heemskerk eveneens getuigde, dat de Staat het geven van theol. onderwijs op den duur moest laten varen. Alleen wilde hij, naar zijn aard, er nu nog niet dadelijk toe overgaan, de theol. faculteit te schrappen. Deze bestaat dan ook thans nog, doch slechts in naamomdat men de oude vlag voor de ver anderde lading behield. Doch niet alleen is het Staatsonderwijs ongeschikt; neen, veel erger, het schaadt de toekomstige leeraars. Zij worden met hun denken en gevoelen ingewikkeld in een geheel verkeerd leerplan. Wat bijzaak is, komt bovenaan op de lijst. Daar wordt de meeste tijd aan besteed. Het hart voor de eigenlijke theologie gaat er bij de studenten uit. De studie wordt abstract, haar bronnen droogen uit; zij moet op zichzelve te midden der algemeene levensverschijnselen worden beoefend, met steeds verdergaande afdoling buiten de H. Schrift. Komen de heeren predikanten dan later in contact met het volk, dan staan zij zonder macht en invloed, omdat zij aan de Hoogeschool niet leerden, wat zij noodig hadden, en dus hun zaken niet kunnen verdedigen. Dat kunnen dan ten slotte, gelijk aireede bekend is, de pastoors op hun gebied nog beter. En dit gebrek komt nu enkel en alleen van de verkeerde, onweten schappelijke opleiding. Hier baat geen knutsel werk, geen aanhangsel, geen toevoegsel, maar kan alleen radicale en cyclopaedistische her vorming van het leerplan genezing brengen. Bij de rondvraag bleek dat niemand in debat wilde treden over de hier toegelichte stelling. Alleen vroeg ds. H. Beuker van Leiden het woord om te zeggen, dat hij nog altijd van oordeel was, dat de theologische faculteit onder de tucht der kerk moest staan, en dat zijn in dit opzicht op grond van de gereformeerde kerkenordeningen vroeger geopperde bezwaren nog niet waren weggenomen of weerlegd. Dewijl echter deze opmerkingen geheel buiten door E. A—GLYPHOS. Vervolg Gelijk de duif uit Noachs ark, vonden onze vluchtelingen te Hammelburg geene rust voor het hol van hunnen voet. De bewoners vreesden den toorn der verbondenen, wanneer zij deze vluchtelingen opnamen, en zoo moesten deze na vier dagen reeds verder reizen, hoewel Olympia nog zoo ziek was, dat zij zich, steunende op Grunthlers arm, slechts met moeite konden voortsleepen. In eene volgende stad liet de ambtman hen in hechtenis nemen en in de gevangenis werpen, want over alle vluchtelingen uit Schweinfurt was het doodvonnis uitgesproken. De bisschop, die hier de hoogste macht in handen had, was afwezig, en zoo moesten zij in de ijselijkste spanning in eenen akeligen kerker zijne terugkomst afwachten, alsmede wat hun lot zoude zijn. „Roep Mij aan in den dag der benauwdheid, Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eeren!' Dit woord geloofden zij en hun vertrouwen werd niet beschaamd. Het bevel tot vrijlating kwam, en de hemel begon boven de zwaar beproefden weder een weinig op te helderen. Een weldadig edelman, die van hunne ellende had gehoord, deed hun in stilte 15 goudguldens toe komen en met deze som bereikten zij gelukkig het slot van den edelen graaf van Erbach, wiens familie steeds de zaak der hervorming met hart en ziel was toegedaan. Hij had herhaaldelijk van de be roemde Olympia gehoord en ontving haar op zijn slot met haren man en Emilio met echt Christelijke gastvrijheid. Het stadje Erbach is ons Neder landers bekend, als de plaats, waar wijlen prinses Marianne meestal een gedeelte van den zomer door bracht en ook gestorven en begraven is. De prachtige kerk is door haar gesticht. Het stadje in een nauw dal aan de Mümmling in de Hessensche provincie Starkenburg gelegen is nog de residentie van den rijken graaf van Erbach, wiens residentieslot zeer vele bezienswaardigheden bevat, onder anderen in de uitmuntende collectie van wapenen en wapen rustingen de harnassen van den keizer Frederik III en zijn zoon Maximiliaans, van Gustaaf Adolf van Wallenstein. Hier vonden nu onze reizigers op hunnen moeilijken pelgrimstocht door de barre woestijn des levens eene verkwikkende o&se, en dit was eene liefderijke beschikking der Voorzienigheid. De bovenmatige inspanning, waarmede zij hun leven hadden gered, de smarten, die zij naar lichaam en ziel hadden doorworsteld, hadden hen ten laatste geheel uitgeput. Bovendien waren zij tot den bedel staf gebracht; alles, wat zij bezaten, was óf geroofd, óf, zooals Olympia's kostbare boeken en handschriften een prooi der vlammen geworden. Grunthlers mannen kracht bezweek onder al deze loodzwaar drukkende zorgen; afgetobd lag hij ziek ter neder; maar als met vriendelijke Engelenhand richtte de edele gravin van Erbach, die hem persoonlijk op de liefderijk ste wijze verpleegde, zijn gebogen hoofd weder op. Het grafelijk gezin overlaadde de ongelukkigen met kostbare geschenken; maar weldadiger werkte op hen de Christelijke gemeenschap der heiligen, die zij zoo lang hadden moeten missen. Daartoe droeg ook de kennismaking met den predikant van het stadje bij, die nu en dan de dischgenoot op het slot was. Met opgetogenheid maakt Olympia van dit alles melding in de brieven aan hare vriendin Lovinia en deelt haar ook mede, hoe de vrome graaf eiken morgen al zijne huisgenooten om zich henen schaarde, een hoofdstuk uit Paulus' brieven voorlas en dan knielend met luider stemme en diepen ernst met hen bad; hoe hij in den dage- hjkschen, vertrouwelijken omgang met zijne onder- hoorigen hen dringend vermaande, zich tot het Evangelie te bekeeren; hoe hij dit als zijn plicht beschouwde, daar hij zich Gode verantwoordelijk achtte voor het heil hunner onsterfelijke zielen. „O, mochten alle vorsten en heeren dezen vromen edelman hierin gelijkvormig zijn!" voegt zij er bij. Maar ook voor de toekomst zijner gasten zorgde de Christelijke gastheer op eene wijze, die hun bidden en denken overtrof. Hij was bevriend met den keurvorst van de Palts en wist door zijnen invloed te bewerken, dat Grunthler benoemd werd tot hoogleeraar in de geneeskunde aan de be roemde hoogeschool te Heidelberg. Ook Olympia werd de titel aangeboden van eeredame der keur vorstin, maar daar zij in hare jeugd genoegzaam de ervaring had opgedaan van de klippen, die aan de vorstelijke hoven zoo menig schip der ziel doen stranden, wenschte zij van het hofleven verwijderd te blijven en bedankte dus voor deze waardigheid. Deze onverwachte en niet gedachte lotswisseling maakte de hartelijkste deelneming hunner vriendin gaande. Johannes Sinapi had het bittere lot zijner geliefde leerlinge zeer betreurd en schreef haar nu vol dank jegens God voor hare wonderdadige uitredding: „Laat dezulken jammeren, die hunne hoop alleen vestigen op deze wereld; uw schat is in den hemel, dien kunnen geene dieven u ont- rooven en de vlammen niet verteren. Gelijk een zeker wijsgeer draagt gij alles, wat gij hebt bij u, n.I. vroomheid, deugd en ontwikkeling. Al viel de wereld in puin, wij zouden toch niet vreezen!" Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1