Christelijk
Weekblad
voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Donderdag 10 Juni 1886.
lste Jaargang No. 15.
IN HOC SIGNO VINCES
Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 0Staatsblad no. 124).
UITGEVER
W. BOEKHOVEN,
sjfr» Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te
Advertentiën en verdere Administratie aan
zenden aan Ds, J. F. DE KLERK, te Dirksland.
den Uitgever.
ADVERTENTIËN voor dit
blad worden door den Uitgever
W. BOEKHOVEN, tot den dag der uitgave
aangenomen. Driemaal opgegeven, worden
zij slechts tweemaal in rekening gebracht.
Bewijsnommers gratis en franco.
WeelifeaB enster.
Juni.
Zon
8.21
Maan
1.18
1.44
2.11
Markten.
Een aloud Pinksterlied.
Onze .Beginselen.
Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond.
Abonnenentsprijsper drie maanden 40 Cent franco per post.
Afzonderlijke nummers 4 Cent.
SOMMELSDIJK.
Advertentiën ÏO Cent per regel.
Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts
tweemaal berekend.
Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave.
11 Vrijdag
12 Zaterdag
13 Zondag
14 Maandag
15 Dinsdag
16 Woensd.
17 Donderd.
op
3.42
onder
8.17
3.41
3.41
3.40
3.40
3.40
3.39
8.18
8.19
8.20
8.20
8.22
onder
2.42
3.17
V. M.
1.58
op
8.51
Heenvliet p.&v.
Biervliet veem.
Veni Creator Spiritus.
Daal, Schepper Heilige Geest! daal af!
Uw adem, die ons 't aanzijn gaf,
Herschepp', beziel', vervuil' de borst
Die naar Uw waterstroomen dorst!
Die in der waarheid Parakleet
Vertrooster, Zalver, Voorspraak heet!
Gij eeuwig versche Levensbron
Gij ongeschapen Liefdezon
Bestraal o zevenvuldig Licht
Den Tempel Gods voor U gesticht.
En, vinger van Gods rechterhand!
Bespreng den stam, door U geplant.
Van eeuw tot eeuw Belofte en Tolk
Des Vaders aan Zijn Kerk en Volk!
Verkregen gaaf, verworven loon
Van d'aan het kruis geslagen Zoon!
Laaf met Uw regen ons gemoed
Stort in onze ad'ren Uwen gloed
Wie naar uwe komst en roering smacht
Ontvangt in de onmacht hemelkracht.
Loopt als een stroom de vijand aan
Ohef Gij z«lf omhoog de vaan
't Zal waarheid zjjn, waar Gij ons leidt,
En vreugde en vrede in eeuwigheid.
Leer ons den zaal'gen Vadernaam
Uitroepen, met den Zoon te zaam
En met U zelf, in 't Gods bestaan,
Van beiden eeuwig uitgegaan.
Vertaling in dicht van Is. da Costa.
Vervolg en slot).
De vader en in zijne plaats de moeder,
zoo oordeelen wij, is door God, als hoofd van
het gezin gesteld.
In het huisgezin oordeelen wij dus, is de
Vp vo^sh'ekt onbevoegd om op te treden,
jeqjk over het rijk, over de provincie en
ver de gemeente, zoo heeft God ook over het
Ulsgezm de vader en. de moeder gesteld, die
evenmin ter zijde mag gesteld worden, als de
Overheid van provincie of gemeente.
In art. 14 van haar program heeft de anti
revolutionaire partij dan ook verklaard, dat op
de Overheid wel de plicht rust, om voor de
publieke eerbaarheid op den weg en in publieke
plaatsen te wakende gelegenheid tot het
gebruik van sterken drank te beperken, uit
stal van onzedelijke boek- en plaatwerken te
verbieden enz., maar dat hij zich bij elke maat
regel, die uit deze verplichting voortvloeit,
stiptelijk verre moet houden van wat tot
het terrein des huishoudelijken levens behoort.
Waarom?
Omdat de vader en de moeder hoofd van
het gezin zijn, en God hun de kinderen heeft
toevertrouwd.
Niet aan den burgemeester of aan den veld
wachter zal God eenmaal rekenschap vragen,
van hetgeen er van uwe of mijne kinderen
geworden is, maar van ons, van de ouders en
het is daarom, dat de anti-revolutionaire partij,
alles wat tot het gebied van het huisgezin
behoort, wil overlaten aan hen die op dat
gebied heer en meester zijn; aan de ouders.
Volkomen om diezelfde reden, verlangen wij
dan ook in art. 12 van ons program, dat de
Overheid het beginsel late varen, alsof zij geroe
pen zou zijn, om onderwijs van harentwege te
doen gevenwij willen dat de Overheid eerst
dan scholen zal oprichten, wanneer de ouders
om de een of andere reden het niet kunnen.
Wij zullen hier niet over den schoolstrijd
uitwijden; welke wrange vruchten het tegen
woordig stelsel, dat de Overheid overal scho
len die maar voor enkelen toegankelijk zijn
opricht, afwerpt is genoeg bekend.
Liet men daarentegen ieder, vader of moeder,
vrijelijk de keus, naar welke school hij zijn
kind wilde zenden en dwong men hem niet
om ook bovendien nog te betalen voor eene
school waarheen hij zijne kinderen niet zenden
kan, de verdeeldheid en verbittering in 't land,
tengevolge van den schoolstrijd ontstaan, zou
veel afnemen.
Volstrekt verlangen wij dan ook niet, dat er
in het geheel geen Overheidsscholen zijn zullen.
Geenzins.
In artikel 20 van ons program staat dat dan
ook niet.
Maar wij verlangen enkel, dat de Overheid
geene scholen oprichte, waar de ouders zelf in
het onderwijs voorzien.
Men ziet dus uit bovenstaande uiteenzetting
waarin wij met verwijzing, zoowel naar ons
grondbeginsel, als naar ons program, de denk
beelden der anti-revolutionairen hebben uiteen
gezet, dat juist krachtens ons uitgangspunt, dat
de Overheid hare macht van God ontleent, die
macht, als aan God ondergeschikt, beperkt, ja
binnen zeer enge grenzen beperkt is.
In plaats van dat dit beginsel aan de Overheid
het recht zou geven om alles te doen wat ze goed
vindt en zich overal in te mengen, waarin ze zich
mengen wil, wijst het integendeel telkens de
Overheid daarop, dat niet aan haar, maar aan
God alle macht toekomt en het dus niet aan haar
staat zich met alles te bemoeien.
Verre van dien. Maar het herinnert de Over
heid, dat God den kring, waarbinnen zij heer-
schen moet, heeft aangewezen en het haar dus
niet vrij staat, dien kring te overschrijden.
„Let men op onze grondbeginselen, dan is," zoo
schreef eenmaal een onzer uitnemendste mannen,
onze Lobman, „het antwoord op de vraag, of de
anti-revolutionaire partij de vrijheid bedreigt,
gemakkelijk te geven. Immers is Gods Woord
voor haar richtsnoer en hoogste gezag. Daarmee
vergeleken, heeft elk mensch slechts een betrek
kelijk gezag. Aan geen mensch, hij zij koning of
geestelijkemag de anti-revolutionair zich
onvoorwaardelijk onderwerpen."
„Daarentegen ziet hij in God, geopenbaard in
het vleesch, Zijn Souverein. Niemand vreest noch
dient hij, in den strengeren zin des woords, dan
Hem alleen."
Het is dan ook niet van Overheidswege, dat
de anti-revolutionaire partij de ver wezen tlij king
barer doeleinden begeert.
Integendeel, rtjet door straffen wordt de mensch
tot deugdbetrachting gebracht.
De wet behoort de zwakken te steunen tegen
die pogingen van slechte lieden, om hen van het
goede pad af te brengen, waartegen zij zichzel-
ven niet geheel kunnen vrij waren.
Meer niet.
Levenstueht is geen regeeringstaak, het is niet
het werk van den burgemeester of van den veld
wachter, om te zorgen dat de burgers kuisch en
oorbaar leven.
Neen, de wet moet medewerken ten goede,
maar er niet toe dwingenzij kan het toch niet.
De anti-revolutionairen hebben juist daarom
dan ook weten te bewerken, dat de drankwet niet
zou heeten, gelijk de regeering het had voorge
steld, eene wet „tot beteugeling van het mis
bruik van sterken drank", maar eene wet „tot
regeling van den kleinhandel in sterken drank
tot beteugeling der openbare dronkenschap.
In art. 18 van ons program heeft de anti
revolutionaire partij, sprekende over onze Oost
verklaard, dat de baatzuchtige neiging van onze
staatkunde, om de koloniën te doen strekken
ten bate van den Staat of van bijzondere per
sonen, plaats moet maken voor eene staatkunde,
waarbij gelet wordt op de verplichtingen die wij
tegenover de daar aan ons gezag onderworpen
volken hebben.
Geenzins verlangt zjj echter dat de Overheid
zich met de geestelijke of godsdienstige ontwik
keling van den Javaan zal bemoeienintegen
deel, zooals uit het vervolg van art. 18 blijkt,
wil zij, dat de Overheid enkel alle belemmering
voor de vrjje Evangelieprediking opheffe; bij
het lager onderwijs, scholen door bijzondere
personen gesticht, steunen en in het algemeen
het Christelijk karakter der natie niet verloo-
chene. De in Indische zaken bij uitstek ervaren
Mr. Keuchenius, heeft dan ook, ofschoon steeds
vruchteloos, in de Staten-Generaal meerdere
vrijheid geëischt, om het Evangelie tot de
Javanen te kunnen brengenmaar nimmer heeft
hij Evangelisatie van Overheidswege verlangd.
Verder weten wij anti-revolutionairen zeer
goed, dat de tegenwoordige verhouding tusschen
de verschillende standen in de Maatschappij
veel te wenschen overlaat en geenzins overeen
komstig Gods Woord is.
In art. 19 van het program erkent de partij
dan ook de noodzakelijkheid, om, ook door
middel van wetgeving, er toe mede te werken,
dat die verhouding zooveel doenlijk aan de
eischen van Gods Woord beantwoorde.
Zij verlangt dus enkeldat de Overheid
daarin behulpzaam zal zijn, maar zij wil vol
strekt niet, dat de Overheid wetten zal maken,
om de menschen te dwingen liefdadig enz. te zijn.
In art. 5, dat wij reeds noemden, wordt dan
ook volstrekt geene wet verlangd, om de natie
weer tot heiliging van den Zondag te brengen,
maar enkel, dat de Overheid als voornaamste
werkgever en ook de werkgevers in het algemeen,
aan beperkende bepalingen zullen worden gebon
den, opdat de werklieden niet langer, alleen
ten gerieve van meer gegoede standen, noode-
loos van de uit allerlei oogpunt zoo noodige
Zondagsrust worden beroofd.
Zijn alzoo onze beginselen zeer krachtige
verzekeren tevens aan het volk krachtiger invloed
op de regeering.
Wij verwerpen het denkbeeld, dat door de
regeerende klassen veelal wordt voorgestaan,
en hierop nederkomt, dat de wil dergenen die
zichzelven den naam van het vejrstandig deel der
natie gevenrecht heeft om alle anderen van
allen invloed op het Staatsbestuur uit te sluiten.
'Juist krachtens ons grondbeginsel. „God stelde
ieders plaats op aarde vast," komen wij er toe
om niet slechts een klein gedeelte der natie
dat hooge belastingen betaald, maar zooveel
mogelijk het geheele volk aandeel in de re
geering te geven.
Waarom?
Omdat God elhs kring en elks plaats be
paald heeft en ieder dan in de gelegenheid
behoort te wezen om er tegen te kunnen
waken, dat anderen op zijn kring geen inbreuk
maken.
In dit jaar heeft de anti-revolutionaire afge
vaardigde voor Goes, mr, Lohman, dan ook
een voorstel gedaan om binnen de grondwette
lijke grenzen de kiesbevoegdheid uit te breiden,
zoodat het tegenwoordig aantal kiezers met
30000 zou zijn vermeerderd. De liberalen heb
ben het echter verworpen.
Ons program bevat in de artikelen 7, 8 en
11 de meeningen der anti-revolutionaire partij
op dit punt.
Daarin lezen wij „de grondwet, gelijk die
in 1848 gewijzigd is, aanvaardt zij als uit
gangspunt om langs wettigen weg tot een her
vorming van onze Staatsinstellingen naar eisch
der Christelijk-historisehe beginselen te geraken.
Zij verlangt daartoe bevestiging van den
rechtmatigen volksinvloed, die krachtens den
zedelijken band tusschen kiezers en gekozenen,
door de Staten-Generaal, naar eisch van onze
historie, op het Staatsgezag wordt uitgeoefend.
Opdat de Staten-Generaal in de natie wortelen;
het volk niet slechts in naam vertegenwoordigen;
en in hun zamenstelling niet langer een
krenking van het recht der minderheden op
leveren; eischt zij de invoering van een ander
kiesstelsel, en, ter voorbereidig daartoe, verlaging
van den Census."
Wij zijn dus, men ziet het, besliste voorstan
ders van een krachtigen invloed des volks op
het Staatsbestuur; dit mag echter nimmer aan
den koning zijne macht ontnemen.
En den kring waarbinnen de invloed des
volks behoort te gelden, en die waarbinnen zich
de koninklijke macht vertoont, zijn door God
aangewezen en het is daarom niet geoorloofd,
dat de een den ander, de hem van God gegeven
macht ontrukke.
Al handhaaft de anti-revolutionaire partij dus
het recht der Staten-Generaal, om elke handeling
van de dienaren des konings vrijmoedig te be-
oordeelen, zij handhaaft tegelijkertijd voor den
koning het recht om zijne dienaren naar wel
gevallen te kiezen.
De anti-revolutionaire parij wil daarom dat de
Staten-Generaal zich er dan ook toe zullen bepa
len, om de handelingen van ministers te beoor-
deelen, over wetsontwerpen te stemmen en be
grootingen vast te stellen.
Zij mogen echter door het verwerpen van be
grootingen, ook al zijn die overeenkomstig hunne
inzichten ingericht, den koning het regeeren
feitelijk niet onmogelijk maken.
In art. 9 van het progam wordt dan ook het
verwerpen van begrootingen, om reden buiten
die begrootingen gelegen, tenzij in zeer buiten
gewone omstandigheden als machtsoverschrij
ding afgekeurd.
Nog een punt blijft ons ter bespreking over.