Gtiristelij k Weekblad voor de Zuid-Hoflandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton. Donderdag 3 Juni 1886. Ist® Jaargang No. 14. IN HOC SIGNO VINCES Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER W. BOEKHWEN, gÜr Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te Advertentiën en verdere Administratie aan zenden aan Ds, J. F. DE KLERK, te Dirksland. den Uitgever. WÊE* ADVERTENTIËN voor dit blad worden door den Uitgever W. BOEKHOVEN, tot den dag der uitgave aangenomen. Driemaal opgegeven, worden zij slechts tweemaal in rekening gebracht. Bewijsnommers gratis en franco. Weekkalender. Juni. Zon Maan Markten. össze ISeginselen. Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnenentsprijss per drie maanden 40 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 4 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën 1® Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. op onder op 4 Vrijdag 8.43 8.12 9.52 Dirksland p.m. 5 Zaterdag 3.42 8.13 10.41 Almkerk p. na. 6 Zondag 3.42 8.13 11.22 7 Maandag 3.42 8.14 11.56 8 Dinsdag 3.41 8.14 E. K. 7.46 sm 9 Woensd. 3.41 8.15 Numansdorp 10 Donderd. 3.41 8.16 —.52 p. m. Ieder zal, als hij de menschen om zich heen ziet, zich wel eens afvragen: „Wie heeft aan allen hunne plaats aangewezen, en wie stelde den een om te regeeren en den ander om te dienen?" Zij, die zich voor het Woord van God buigen, antwoorden, dat God dat alles doet, en dat het de Heer van hemel en aarde is, die den koning plaatste op den troon, den rechter op den rechterstoel, den predikant in zijne pastorie en den meester in zijne school. Indien iemand ons dan vraagt, waarom wij ons aan het gezag van Koning Willem III onderwerpen en waarom wij toelaten dat hij over ons regeert en wij niet over hem regeeren willen, dan antwoorden wijGod heeft hem als koning over ons aangesteld en Hij heeft gewild, dat hij ons zou regeeren. andaar dat de anti-revolutionaire party allereerst in het program waarin de hoofd ei In het program, ontworpen door Dr. Kuyper en, na voorafgaande raadpleging en overleg van den ontwer per met de heeren De Geer, Gratama en De Savornin Loliman, den 15 Jan. 1878, door het Centraal Comité in het licht gezonden, en door de anti-revolutionaire lüesvereenigingen overgenomen zijn, zeer in het kort natuurlijkde hoofdbeginselen onzer partij nedergelegd. Eene Martelares zonder Martelaarskroon. DOOR E. A—GLYPHOS. Net groote aandoening des harten namen zij af scheid van het gezin des geliefden leeraars Sinapi5 in wiens woning zij zoo veel liefde en vriendschap, zooveel Christelijke stichting en opbouwing in het geloof hadden mogen genieten. Maar welk eene tegenstelling wachtte Olympia, toen zij in de nieuwe Woonplaats kwam, en aan het glansrijke Ferrara terugdacht 1 Daar was alles gloed en leven en poësie, tti den glans van kunst en wetenschap, en hier a es alledaagsch proza in deze kleine Duitsche stad aaR den Main met nauwe, morsige straten, zoodat c weirnfurt zijn naam met eere droeg. Dubbel ge- voelde Olympia zich vreemd in een vreemd land. Alles Was *n(krs, lucht en levenswijs en taal en smarte punten harer beginselen vervat zijn, verklaart: „Noch in den volkswil, noch in de wet, maar alleen in God vindt zij de bron van het sou- vereine gezag, en verwerpt mitsdien eenerzijds het beginsel van volks-souvereiniteitterwijl zij duidelijk de souvereiniteit van Oranje eert als onder de leiding Gods in onze geschiedenis geworteld; door de mannen van 1880 in den Nederlandschen staat tot ontwikkeling gebracht en door de grondwet als zoodanig bevestigd." De koning voorts, regeert niet alleen. Hij heeft verschillende ambtenaren aangesteld, die hem in zijn taak bijstaan, en die dan in naam des konings over ons regeeren. Zoo staat bijv. boven alle vonnissen „in naam des konings," om aan te duiden, dat zij door rechtersdaartoe van 's konings wege aange steld, gewezen zijn. Wij zullen die ambtenaren hier niet allen opnoemen, maar ze met een woord als „de Overheid" aanduiden. Naar onze meening ont leent de Overheid dus hare macht aan God, of zooals de Apostel Paulus zegt: „Alle macht is van God verordineerd." En omdat de machten van God verordineerd zijn, moeten wij, dit volgt daaruit onmiddelijk, aan die machten onderdanig zijn. Onze tegenstanders noemen dit beginsel zeer verkeerd. Zij bewerendat men zicb daarbij met handen en voeten aan de Overheid over geeft. Wanneer gij aanneemt, zoo zeggen zij, dat de Overheid door God over u gesteld is en gij haar daarom gehoorzaam zijn moet, dan moet gij toegeven, dat de Overheid recht heeft, om alles wat ze maar wil, van u te vragen. Dit is echter, gelijk wij zullen aantoonen, onjuist. Uit ons grondbeginsel volgt juist het tegendeel. Eene Overheid, die weet door God ingesteld te zijn, weet tevens, dat God boven haar staat en dat zij Zijne geboden behoort op te volgen, en niet doen of laten mag wat zij goed vindt, maar doen moet wat God haar voorschreef. De Apostel Paulus zegt dan ook: „De Over heid is niet alleen stedehouderesse maar ook dienaresse Gods." Wel verre van dan ook te belijden, dat het der Overheid zou geoorloofd zijn, om alles te doen en te laten wat haar goeddunkt, belijdt de anti-revolutionaire party in art. 4 van haar program integendeel dat: „de Overheid als dienaresse Godsin een Chris telijke en dus niet godsdienstlooze natie gehouden is, tot verheerlijking van Gods naamen dat zij diensvolgens uit bestuur en wetgeving, alles behoort te verwijderen, wat den vrijen invloed van het Evangelie op ons volksleven belemmert." en in art. 5, dat: „de Overheid regeert bij de gratie Gods en, hier aan hare regeeringsmacht ontleenendehet recht heeft den eed te vragen; en ter vrijlating van den dag des Heeren, en alzoo mede in 's volks belang, na wijziging der bestaande Zondagswet, zoowel zelve zooveel doenlijk in haar instellingen op dien dag behoort te rusten, als in haar con cession aan maatschappijen van vervoer, geheelen of gedeeltelijken stilstand van zaken, voor dien dag heeft te bedingen Er is echter nog meer. Eene Overheid die weet, dat zij hare macht van God heeft ontvangenweet dat God boveD haar staat en ten slotte niet aan haar, maar Hem het hoogste gezag toekomt. Zij weet dat er staatGeef den keizer wat des kei zers is, en Gode wat Godes is, en niet: Geef ook den keizer wat Gode toebehoort. In het reeds aangehaalde artikel 4 van ons program, heeft de anti-revolutionaire partij, dan ook aangewezen, waaromtrent de Overheid geene bepalingen maken mag. In de eerste plaats bijv. willen zij, dat de Overheid zich onthoude van alle rechtstreeksche bemoeiing met de geestelijke ontwikkeling der burgers. Waarom? Omdat aan ieder mensch, ieder voor zichzel- ven, door God een talent ter vrije beschikking is toevertrouwd, en wij eenmaal, ieder voor ons- zelven, rekenschap zullen hebben af te leggen over de wijze, waarop wij de gaven, die God ons gegeven heeft, hebben gebruikt. Maar indien nu de Overheid komen kon en ons voorschrijven hoe wij dat talent ontwikke len moesten, dan zou zij onze verantwoordelijk heid op zich nemen, en dit mag niet. Niet aan den burgemeester of aan "den veld wachter zal de Heer eenmaal vragen wat gij met uwe talenten hebt gedaan, maar aan u, omdat Hy ze aan u en niet aan den veldwach ter of aan den burgemeester heeft toevertrouwd. Daarom lieeft de anti-revolutionaire party dan ook zeer terecht in artikel 4 van haar pro gram geschreven, dat het de Overheid niet toekomt, zich met de geestelijke ontwikkeling der burgers te bemoeien. Het is om dezelfde reden, dat naar anti revolutionaire opvatting de Overheid zich niet mag mengen in de inwendige aangelegenheden der kerkgenootschappen, noch van de burgers eene bepaalde geloofbelijdenis vorderen. God de Heer heeft in Zijn Woord nergens gezegd, dat de Overheid ons den weg ter zalig heid wijzen moest. Elk mensch moet die voor zichzelven zoeken, en het is daarom dan ook, dat wij anti-revolu tionairen van oordeel zijn, dat het de Overheid niet geoorloofd is, om, wanneer verschillende burgers God op verschillende wijzen willen dienen, tusschen hen party te kiezen. In het reeds aangehaalde art. 4 van ons pro gram leest men dan ook, dat de Overheid naar het oordeel der anti-revolutionairen alle kerk genootschappen en godsdienstige vereenigingen, en voorts alle burgers, onverschillig welke hunne denkwijze zij, aangaande de eeuwige dingen, gelijk moet behandelen. De anti-revolutionaire leden in de 2e Kamer, hebben dan ook, zoo dikwijls de gelegenheid zich daartoe voordeed, er met kracht voor ge streden, dat er een eind kome aan wat thans geschiedt, nu aan eenige bepaalde kerkgenoot schappen, met volkomen uitsluiting der Chris telijk Gereformeerden, uit de staatskas gelden worden gegeven. Mr. Lohman zeide in 1881: „De belijders van eene meening moeten gel delijk niet voorgetrokken worden boven die van een andere." Wanneer eene Overheid weet, dat niet haar, lijk drukte haar een gevoel van verlatenheid; voor al, wanneer zij alleen was. En hoe meer alles in hare nieuwe woonplaats haar tegenstond, des te zwaarder was de beproeving des geloofs, die haar weldra wachtte. Ternauwernood hadden Grunthler en Olympia hunne nieuwe woning eenigszins op orde, of een bericht van hunnen vriend Hermann uit Augsburg, die steeds met groote dankbaarheid aan hen dacht, bereikte hen. In naam des keizers van het heilige Roomsche rijk werd Grunthler de betrekking als professor in de geneeskunde aange boden in het zoo bekoorlijk aan de beide oevers van den blauwen Donau gelegen Linz, met zijne verrukkelijke vergezichten op het omliggend ge bergte en de liefelijke dalen. De voorwaarden waren allergunstigst, er was slechts een bezwaar; n. 1. dat te Linz den Hervormden geene vrijheid van gods dienst was toegestaan, en zij dus niet ongehinderd volgens de inspraak van hun geweten hun geloof zouden kunnen belijden. Om alle bedenkingen uit den weg te ruimen, schreef Olympia den volgenden brief aan den zoon van hunnen vriend Hermann: „Wij hebben van uwen vader een zeer vriendelijk schrijven ontvangen, waarin hij ons eene waarlijk benijdenswaardige plaats aanbiedt. Er blijft ons evenwel eene bedenking over, en wij hopen ons openhartig over dit punt uit te spreken; opdat gij het uit den weg kunt ruimen, wanneer het u mogelijk is. Gij weet zonder twijfel, dat wij vrij willig tot het leger van Christus toegetreden zijn. De eed, die ons aan dezen krijgsdienst bindt, is zoo heilig, dat wij, indien wij hem verbraken, met den eeuwigen dood zouden gestraft worden. Zoo verheven is de majesteit van den Vorst, onder wien wij dienen, dat Hij over al zijne onderdanen macht over dood en leven heeft. Wij zijn verplicht, Hem op alle plaatsen te belijden en het schild des geloofs rein te houden, dat ons alleen tegen den toekomenden toorn kan beveiligen. Wanneer wij dat niet doen, zouden wij de grootste onder alle zonden plegen. Daarom veroorloven wij ons, de vraag tot u te richten, of het waar is, dat de vij and van ons geloof in Linz vol woede ontbrand is tegen onze geloofsgenooten en hen onbarmhartig vervolgt. Wij zijn vast besloten, trouw te blijven aan de waarheid, die wij beleden hebben." —Zoo als zij gevreesd hadden, was het ook; en toen het antwoord op hunnen brief hun hiervan de ver zekering bracht, besloten zij liever alle aardsche voordeelen, die hun voorgespiegeld waren, te laten varen, dan de gewetensvrijheid prijs te geven. Gedrongen door de liefde van Christus vervulden zij zoo niet alleen zeiven hunne plichten jegens den Heere met nauwgezette trouw, maar spoorden ook anderen daartoe aan. Zoo blijkt dit uit eenen brief van Olympia aan hare vriendin Lavinia, aan wie zij voorstelt, hoe het zalig genot van den vrede in den Heere Jezus Christus onafscheidelijk verbon den is met de gehoorzaamheid aa* Zijne geboden, en die zij onbewimpeld herinnert, dat zjj in haren hoogen stand als prinses van de vervulling der Christenplichten volstrekt niet ontslagen was. Wij deelen dezen brief, die ons zulk eenen helderen blik doet slaan in het geloovig hart en de oprechte ziel dezer vrome Christin, bijna in zijn geheel mede Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1