Christelijk Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton. Donderdag 20 Mei 1886, lste Jaargang No. 12. IN HOC SIGNO VINCES Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER \y. BOEKHOVEN, Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te zenden aan I)s. J. F. DE KLERK, te Dirksland. Advertentiën en verdere Administratie aan den Uitgever. Zij, die zich met liet volgende kwar taal, aanvangende 3 Juni, op dit blad wesiscliem te ahon- neeren, ontvangen de nog1 In deze maand verschijnende nummers gratis. Weekkalender. Mei. Zon Maan Markten. Het hooren van Gods Woord. Eene Martelares zonder Martelaarskroon. Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnenentsprijs: per drie maanden 40 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 4 Cent. SOMMELSDIJK, Advertentiën ÏO Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. op onder op 21 Vrijdag 3.56 7.54 10.55 Heenvliet vm. 22 Zaterdag 3.55 7.58 10.35 23 Zondag 3.54 8.— 24 Maandag 3.52 8. 2 0. 9 L. K. 25 Dinsdag 3.50 8. 3 11.56 26 Woensd. 3.49 8. 4 1. 3 TerNeuzenp&v 27 Donderd. 3.48 8. 5 1.27 Puttershoek vm Voorwaar, voorwaar zeg ik u: die mijn Woord hoort en gelooft Hem, die mij ge zonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Joh. 5 24, De hierboven aangehaalde woorden heeft de gezegende Heiland van zondaren uitgelaten, ter wijl Hij in een gesprek gewikkeld was met ongeloovige Joden; met dezulken, die o zooveel aan de godsdienstvormen hechtten, en daaraan telkens meerdere uitbreiding gaven, maar hij wie het wezen van de zaak veelal ontbrak. Blijkbaar komt de Heere Jezus tegen die vormverheffing op, en wijst zijnen bestrijders aan, dat er het nauwste verband is tusschen het wezenlijk hooren van Zijn woorden en de zaligheid. Deze uitspraak is dus nog van practische strekking, ook voor onzen tijd. Immers, velen gaan gezet ter kerk, zij bidden en danken bij hunne maaltijden, lezen wat uit den Bijbel, enz. En toch kan dat alles plaats hebben, en geschiedt bet belaas menigmaal, zonder dat er een oprecht en ernstig hooren van Jezus' woorden mede gepaard gaat. Zulk een toestand is inderdaad hoogst treurig en beklagenswaardig. Wie daarin blijft voort leven, vermagert en sterft meer en meer weg, terwijl een rijke voorraad van het meest ziel- sterkend voedsel rondom hem ligt opgetast. Voor groote zondaren, d. w. z. voor hen, die als zoodanig berucht zijn, voor dieven en dronk aards, is er, bij vergelijking gesproken, nog hoop, dat als zij eenmaal onder den arbeid des Evangelies komen, zij het afzichtelijke van hun gedrag zullen gaan beseffen, en verberging zullen gaan zoeken in de gerechtigheid van Christus. Maar daarentegen is altijd het meest voor diegenen te vreezen, welke ja zedig en onbesproken van gedrag blijven, doch die, jaar in jaar uit, steeds in denzelfdén ongevoeligen staat voortleven. Menschen bij wie van opgroeien tot iets hoo- gers niets te bespeuren valtongevoelige natu ren, die hun plichten, ook in zake den godsdienst, als langs een vast lijntje uitvoeren, maar in wie overigens volstrekt geen leven of roering is te ontdekken of te verwekken. Als Jezus' stem echter tot het hart doordringt, dan wordt het anders. Jezus' woorden hooren, wat wil dat hier zeg gen? De menschen, in zooverre zij aan die woorden nog waarde denken te hechten, gaan daarvoor naar de kerk. En daar geschiedt het hooren op allerlei manieruit nieuwsgierigheid, nit tijdverdrijf, uit bedilzucht en ook wel om er verstandelijk over te oordeelen en er wat van te onthouden. Toch is dat alles nog niets dan een komen tot den prediker, en het hooren van diens woorden. Het hooren van Jezus' woorden is heel wat anders, want dit gaat met volgen vergezeld. Aan dat hooren is alles gelegen. Geen zondaar, die zalig wil worden, kan er buiten. Als in den zomer Gods stem vernomen wordt in het rijk der natuur, en het rollend onweer breidt zich nit langs het donkere zwerk, dan zwijgt alles. De boomtakken ruischen niet meer, het vee in de velden staat in gebogen houding te wachten, en ook de vogelen des hemels wor den stil. Maar zoo gaat het nu ook toe in die kleine wereld daar binnen in ons. Als Jezus' stem recht doordringt, dan komt al het andere in rust. De H. Geest maakt dan ruimte voor hetgeen Hij in de ziel te brengen heeft. Alle nietige, aardsche zorgen wijken dan, alle over leggingen van vleesch en bloed worden gevan gen genomen, de tegenwerpingen en uitvluchten van het ongeloof verstommen, alles wordt nietig, behalve dit ééne, alles vervullendeJezusstem. Maar, zeggen sommigen, hoe kan nu ooit een zondig mensck op deze wijze Jezus' woor den hooren, daar hij toch dood is in zonden en misdaden. En dat is ook zoo. Maar toch blijft dit getuigenis waarachtig, en 's menschen na tuurlijken doodstaat doet daarbij weinig ter zake. De kracht zit immers ook niet in de hoorders, maar in het Woord Gods. Men lette, om zich hiervan te overtuigen, slechts op het visioen van Ezechiël. Toen daar die dorre doodsbeenderen in het midden der vallei voor hem lagen, had hij er waarlijk geen hoogte van, hoe zij ooit levend zouden worden. Maar nadat hij 's Heeren woord had overgebracht, kwam er terstond opwaking en vereeniging. Daarom komt alles maar aan op het rechte hooren. Drie heerlijke dingen zijn aan het hooren verhonden: het bezit van het eeuwige leven, het ontgaan van het eeuwig verderf en de over gang uit den dood tot het leven. Deze drie rijke kenteekenen en vruchten van het goede hooren, staan zoowel met elkander als met het hooren zelf in onmiddelijk ver band, maar zij drukken toch nog ieder iets aparts uit, en komen hier bij Johannes in een schoone volgorde voor. Die heeft het eeuwige leven. Hij krijgt het niet alleen na dit leven, maar hij heeft het. Als de christen dat leven alleen hiernamaals wachtte, dan was de wereldling voor het tegenwoordige hoven hem gelukkig te prijzen; want met de wereld kan de geloovige het niet houden, en het eeuwige zou hem dan ook geen genot ge ven. Hij was dan wel zeer ellendig. Maar hij heeft dat eeuwige reeds in kiem, in beginsel, Wie alzoo in beginsel het hemelleven deel achtig is, komt niet in de verdoemenis. De lijn van Gods arbeid in 's menschen ziel loopt door. Hij laat de werken Zijner handen nimmer va ren. Zij, die waarlijk aan de zonde gestorven zijn, en hebben leeren juichen tot Gods lof, die mogen er bij voegen,,'k zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên." Toch kan de aanvankelijk geredde ziel nog menigmaal geslingerd worden tusschen hoop en vrees. Daarom is het den christen zoo noodig ook uit de vruchten des geloofs, uit den wandel meer verzekerd te worden, dat hij uit den dood Is overgegaan in het leven. Hij is toch een geheel ander mensch geworden. In een geheel andere verhouding staat hij tegenover zijn God dan vóór zijn hekeering. Het hart gaat telkens naar Hem uit, wordt door Hem geregeerd, zoodat hij nim mermeer geheel van zijn zaligheid kan worden afgetrokken. Hij draagt, als het wel met hem gesteld is, een nieuw kleed, hij spreekt een nieuwe taal, hij heeft andere vrienden en andere vijanden, hij heeft nieuwe verlangens en koestert nieuwe verwachtingen. Dit alles doet hem in een geheel anderen toestand leven. Het oude ging voorbij. Zie, lezer, dat alles hangt nu samen met het hooren van Jezus' woorden. Doch dan moet het ook een eerlijk hooren zijn, waarin men bij Jezus ter schole gaat, aan Zijn voeten zich nederzet gelijk Maria te Bethanië, ten einde zich door Hem te laten inlichten over zijn toestand. Velen hooren echter helaas de waarheid wel prediken, somtijds Zondag aan Zondag, maar zij doen het als niet hoorende. Dezulken doen als in Jac. 123 en 24 beschreven staan. Zij loopen terstond weer weg van den hun voorgehouden spiegel. Zij zijn geen daders des Woords, zij ge- looven het niet. Gelukkig daarentegen zij, die deze verstorven heid en onwaarheid in hun binnenste nog in tijds leeren inzien, en er mede tot den troon der ge- DOOR E. A—GLYPHOS. De wonderbaar aangrijpende, hartvertroostende kracht dezer Oud-Testamentische lofzangen Davids, hadden zij te Ferrara leeren kennen en gevoelen onder de prediking van Clément Marot, den grooten beminnaar der psalmen, aan wien de Fransclie Hugenooten later de berijming derzeive te danken hadden. De lezer zal zich herrinneren, dat de oude berijming, die tot 1773 in de gereformeerde kerken van Nederland gebruikt werd, door Petrus Dathenus naar deze Fransche berijming vertaald was en daarvan veelvuldig de sporen draagt. Marot vond met zijnen vriend Lyon Jamet, evenals zoo menig ander om het geloof vervolgde, aan het hof te Ferrara een veilig toevluchtsoord. Maar ontmoeten de geesten der jonggehuwden elkander zoo harmonisch voor den troon des Albeschermers, ook in de taal van 't schrift kwamen zij elkaar telkens en telkens tegen, en wel op de aandoenlijkste, roerendste wijze. Haar geheele hart, hare verheven ziel straalt ons uit Olympia's brieven aan Grunthler tegen. „Ik zie u niet meer, mijn zeer geliefde, uwe afwezigheid baart mij veel angst en zorg. Ik vrees, dat de ruwheid van het jaargetijde u zal benadeelen, dat u een of ander ongeluk, of eene doodelijke wonde zou kunnen treffen. Bij de werkelijke gevaren maalt mijne pliantasie mij nog andere af, die ver schrikkelijk zijn. "Wanneer gij mij bevrijden wilt van den angst, die mij onophoudelijk kwelt, schrijf dan spoedig, geef mij eene uitvoerige beschrijving van uwe reis en berichten over uwe gezondheid. De Hemel is mijn getuige en gü weet het op aarde is mij niets liever en dierbaarder dan gij. O, kon ik tot u vliegen en u zeggen, hoe onuit sprekelijk lief ik u heb! Geene droefheid, geen offer is te groot, dat ik het niet brengen zoude, om u mijne liefde te bewijzen. Onder al het lijden, dat ons in dit leven treft, is God alleen onze hulp onze toevlucht, ons schild. Mogen onze gebeden vereenigd met die der kinderen Gods, tot Zijnen troon opstijgen. Hij zal degenen verhooren, die tot Hem smeeken. Mijne dagen gaan voorbij in geween en ik vind geene verkwikking in mijne zorgen, tenzij ik onophoudelijk den Heere aanroep om verlossing." enz. Dezen geest ademden al hare brieven. Intusschen kwamen uit Duitschland de gunstigste berichten niet. De oorlog om vrijheid van geweten woedde nog steeds voort. Nadat de volgelingen van Luther in 1530 op den rijksdag te Augsburg hunne door Melanchton opgestelde geloofsbelijdenis (Augsburg- sche confessie) hadden overhandigd en met den rijksban bedreigd werden, sloten het jaar daarop 8 rijksvorsten en 11 vrije steden te Schmalkalden een verbond, om den hervormden godsdienst te verdedigen. Maar om de dreigende houding der Turken werd in 1532 te Neurenburg een voorloo- pige vrede gesloten, en Karei V, die én tegen de zeeroovers van Tunis en Algiers, tegen Frans I van Frankrijk, én tegen de Turken te oorlogen had, moest de zaken in Duitschland wel op haar beloop laten. Luther had steeds gebeden en ge- wenscht, de uitbarsting van den geloofsstrijd niet te beleven. Dit gebeurde ook niet. Maar kort na zijnen dood ontbrandde de krijg. Door de hulp van den paus bracht Karei een geducht leger op de been; het Schmalkaldisch verbond verzuimde den aanval en sloeg den weg tot onderhandeling in. En toen nu Maurits van Saksen, hoewel zelf Protestant, zich aan de zijde des keizers schaarde en deze zijn leger versterkt zag met de troepen zijns broeders Ferdinand, werden |de Protestanten, 24 April 1347, bij Mühlberg verslagen. Johan Fre- derik, de keurvorst van Saksen, en Philips, de land graaf van Hessen, de hoofden der Protestanten, kwamen in smadelijke gevangenschap en overal zette de keizer, die nu op het toppunt van zijne macht stond, den oorlog tegen de aanhangers der nieuwe leer voort. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1