Christelii k Weekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton. Donderdag 6 Mei 1886. lste Jaargang No. 10. IABMS. lAASNÏMPH. >tterdam. iierikzee. IN HOC SIGNO VINCES TGANG." ris: ibooten. iedereede lart in aan- lellevoetsluis xssagiers )TTERDAM. [S: |1 April 1886. 1 en 2. Rotterdam. Rotter Idelb. Vlissingen. 9-45 *1 Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER W. BOEKHOVEN, D£T Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te zenden aan Ds. J. F. DE KLERK, te Dirksland. Advertentiën en verdere Administratie aan den Uitgever. Zij, die zich met het volgende kwar taal, aanvangende 1 Juni. op dit blad wenschen te ahon- neeren, ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis. Weekkalender. Mei. Zon Maan Markten. Kiest u dan hedenwien gij dienen zult. ■Eene Martelares zonder Martelaarskroon. A Ipril Hellevoetaluis 2 uur. letsluis uur. en Stellendam 5 uur. ndam 1,30 unr. ■lbarnis Detsluis IN: ['OMBOOT. lags 5 uur. 6 61 *s lf uur. uur. uur. des Zondags. liddags 5 uur. uur. 8 uur. I uur. ^middags 8 uur. 8 uur. Llenst. SR DAM 4i 4A tIELLE. IJ en 5 ure. tuur later. OTTERDAM. nam. 4£ ure. 4i 4 IWOETSLUIS. 2| en 5 ure. uur later, a naar Rotterdam, van Rotterdam nam. 2,45 ure, lijks-Veerboot op Pinksterdag is 1ST tngen. INST an dam n. Mid laar delburg en erdam. L. 9.45 voorm. 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 :eist f Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnenentsprijs: per drie maanden 40 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 4 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën lO Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën driemaal opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. op onder onder 7 Vrijdag 4.19 7.35 11.8 Heenvliet v. 8 Zaterdag 4.18 7.36 11.56 9 Zondag 4.16 7.36 10 Maandag 4.15 7.37 0.41 E. K. 11 Dinsdag 4.14 7.39 2.40 Goes sch. lamm. 12 Woensd. 4.13 7.40 1.50 13 Donderd. 4.11 7.42 2.19 (Zuiddorpep.&v (Puttershoek v. Joz. 24: 15. Jozua met Jefunnes zoonde eenigedie uit het Nijdal uitgegaan met alle Israels stammen, het land Kanaan heeft mogen betre den, is aan den avond van zijn leven en zijn einde nabij. Geen gedachte zoo drukkend voor hem, dan dat de vrucht van Gods machtige ondersteuning en van zijn eigen moeitevol leven nog door den afval des volks voor de nakome lingschap ten laatste kon verloren gaan. Innig overtuigd, dat Israëls toekomstige welvaart in de eerste plaats zal afhangen van zijne voort durende getrouwheid aan God, kan hij het too- neel van zijn aardschen strijd niet verlaten, zonder dat hij de natie in haar geheel op de plegtigste wjjze in het verbond met God heeft bevestigd. En voorzeker is deze daad misschien de laatste van zijn openbaar leven eene der aandoenlijkste. Te midden der onafzienbare schare, plaatst zich de eerbiedwaardige grijsaard, reeds meer dan honderd jaren oud, eerbiedig voor het aan gezicht van dien God, voor Wien hjj altijd gewandeld had, en spreekt als in de onzichtbare tegenwoordigheid van Hem, die tusschen de Cherubim woont. En 'tis alsof hij, die eens aan het hoofd van Israëls krijgsscharen uittrok, den veldheersstaf heeft afgelegd en zijn rol van legeraanvoerder heeft verwisseld met dien van profeet. En in 's Heeren Naam de geschiedboe- ken opslaande, overziet hij den weg, waar langs de Heere God zijn volk heeft geleid eu eindigt dan met dat veelzeggende: „Vreest den Heere, en dient Hem in oprechtheid en waarheid, en doet weg de goden, die uwe vaders gediend hebben aan gene zijde der rivier en in Egypte, en dient den Heere" (vers 14). „Doch zoo het kwaad is in uwe oogen den Heere te dienen, kiest u dan heden, wien gij dienen zulthetzij de goden, welke uwe vaders, die van de zijde der rivier waren, gediend heb ben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont." „Oprechtheid en waarheid" dus. Daartoe spoort hij aan. Een dienen van den Heere God, niet in huichelarij en geveinsdheid, maar in eenvoud en met het geheele hart. 't Is waar, naar het uiterlijke dienden de kinderen Israëls den Heeregrove afgodendienst kwam onder hen toen niet voor; maar toch met een geheel en onverdeeld hart hingen ze Hem nog niet aan. Vaak waren ze nog zoo onbeslist, zoo gedeeld. En toch, zou het recht voor God staan en blijven staan, dan moest aan alle halfheid en onbeslistheid in de kracht en in de mogend heden des Heeren Heeren een eind gemaakten allen afgod gedreven uit het land en uit het hart, om alleen te buigen voor den Heere der Heirscharen. Te buigen niet maar enkel met de knieën, die we zien kunnen, maar ook, neen allereerst met de knieën des harten. En liet de grijze leidsman, wiens taak hier op aarde weldra zou zijn afgesponnen, hun de keuze tusschen de afgoderij der voorvaderen of de afgoderij van den Amoriet, hij verwerpt voor zich en voor zijn huis die beiden, en eindigt uit den vollen stroom zijns harten: „Aangaande mij en mijn huis, wij zullen den Heere dienen Heerlijke keuze! Ach werd ze meer, ook in onzen lande, meer nog in eigen huis en hart gevonden. „Ook in onzen lande." Want immers de ge- schiedboeken van ons eigen vaderland opslaande, hoe menige bladzij daarin getuigt dan niet van Gods bijzondere zorge en trouw voor ons volk, dat wel, hij vergelijking, een tweede Israël kan heeten. Of is alleen eene herinnering aan de jaren 1568, 1672 en 1813 daartoe niet meer dan voldoende? En toch, hoe heeft ook in ons gezegend Ne derland de revolutie ontzettend nagewerkt en werkt ze nog door, om ons volk steeds verder af te voeren van den levenden God. En daarbij hoeveel halfheid en onbeslistheid onder degenen die zeggendat ze het houden met den Heere der heirscharen en daarom juist geroepen zjjn, om te midden van den algemeenen afval de banier des Evangelies hoog te houden, en getrouw te zijn aan den Heerehunnen God, voor niets en niemand anders buigend dan voor Hem alleen. Doch, vergeten we 't niet: niet tot heidenen, maar tot het Bondsvolk Gods ging het woord van den meer dan honderdjarigen dienstknecht des Heeren uit: „Kiest u dan heden, wien gij dienen zult!" En daarom „Kiest u dan heden wien gij die nen zult! een woord, dat uitgaat ook tot ons; opdat ook wij zouden afleggen alle halfheid en alle onbeslistheid en ons met ons gansche hart kee- ren tot den Heere, onzen God, en Hem belijden door woord en daad op elk terrein des levens. Immers geen hooger zegepraal voor satan en de vijanden van het kruis van Christus, dan wanneer zijdie den schijn geven als dienden zij den Heere, in stilte de wereld toelonken en hunne lusten botvieren; of erger nog om positie, of naam, of om wat ook, den Heere verloochenen en uit lauwheid en onbeslistheid den strijd mijden die onvermijdelijk is, als men tegen de wereld kiest en voor den Heere. En onze Heere Jezus zelf eenmaal sprak: „Niemand kan twee heeren dienenwant hij zal den eenen haten en den anderen liefhebben; of hij zal den eenen aanhangen en den anderen verachten En dan misschien God verachten hoe ont zettend angen. DOOR E. A—GLYPHOS. In rotsachtige landstreken kan de opmerkzame beschouwer waarnemen, hoe weer en wind, regen vlagen en stormen de oppervlakte der rotsen lang zaam verbrokkelt en in vruchtbare aarde omzet. Vooral de verweerde leisteen wordt met het naar beneden stroomend water naar de rivieren gevoerd, en blijft, waar deze overstroomen, als een vrucht baar kleilaagje achter. Zoo is van een groot deel van Nederland de bodem gevormd, natuurlijk in den loop van vele eeuwen. Wat zóó in het rijk der natuur geschiedt, gebeurt ook in het rijk der genade. Waar bij de uitverkorenen Gods uitwen dig geluk voor het eeuwig welzijn der ziel hinder lijk is, leidt de Heer hen op zeer moeilijke wegen. In de oefenschool des ongeluks verbrijzelt Hij hun steenen hart en vermurwt het tot eene vruchtbare aarde, om het zaad der goddelijke waarheid in •zich te kunnen opnemen. Dan leidt Hij hen over steile rotsen en door diepe dalen, langs huivering wekkende afgronden, maar ook door de diepte om hoog. Maar hoe pijnlijk zulke wegen ook zijn, voor vleesch en bloed, de kastijdende hand des Heeren is eene milde Vaderhand; Hij verbindt genade tnet gestrengheid. Ook Olympia Morata moest zulke wegen gaan. Haar geliefde vader werd door eene gevaarlijke ziekte aangetast, en ondanks de inspanning der kunst èn de liefderijkste, zorgvul digste verpleging der zijnen, vooral van Olympia, zag men zijn einde naderen. Morata zelf stemde dit tot blijdschap. Kalm en in de volle verzekering en verzegeling des geloofs sluimerde hij in aan den boezem zijns Heeren, gelijk een kind inslaapt op den schoot zijner moeder. Dit was een zware slag voor Olympia en het geheele gezin des ont slapen professors. Maar een ongeluk komt zelden alleen; zoo ging het ook hier. Uit vrees voor den keizer en den paus gaf de hertog van Ferrara eens klaps bevel, de hervormd© leeraren, in wier ver keer Renata zich zoo zeer verheugde, van zijn bof weg te zenden. Maar hierbij bleef het nog niet. Koning Hendrik II, bijgenaamd de Oorlogszuchtige, de zoon van Frans I en Renata's zuster Claudia, zond zijnen groot-inquisiteur, den Domonicaner monnik Matthias Orry, naar Ferrara, om tegen de daar gedulde en in bescherming genomen ketterij te prediken en den flauwhartigen Hercules tot de vervolging der Protestanten op te hitsen. Deze vervol ging brak uit tegen allen, die van hervormde beginselen verdacht werden. Vele der beste vrienden van Olympia vielen als slachtoffers van den wreedaardigen Orry. Zelfs de hertogin werd gedwongen zijne met hare gevoelens lijnrecht strijdende predicatiesaan te hooren, maarbleef haar geloof getrouw, zelfs toen men haar van hare kin deren scheidde en als eene gevangene streng be waakte. Hare dochter Anna werd ten huwelijk ge geven aan den dweepzieken Frans de Guise, den vijand der hervorming in Frankrijk. Ook Olympia werd van ketterij verdacht en ontging ter nauwer- nood de gevangenis. Alle vroegere vrienden en vereerders aan het hof verlieten haar, nu ook haar vader dood was, en zelfs de hertogin, bij wie booze lasteringen over Olympia's gedrag werden aange bracht, trok zich van hare beschermelinge terug. Helaas, wat is wereldsche grootheid en roem; wat is vaak zoo ijverig nagejaagde vorstengunst.' Een vriendelijk lichtstraaltje viel nog op den donkeren levensweg der ongelukkige Olympia, en was een balsemdruppel in haren bitteren lijdens kelk. Prinses Lavinia di Rovera, de gemalin van Carlo Orsini bleef haar trouw. Even beschaafd en geleerd als zij, deelde zij in den inwendigen strijd des twijfels en de onrust harer ziel. Naar de ouderlijke woning teruggekeerd, waar zij hare zorgen moest wijden aan eene zieke moeder, drie zusters en haar broertje Emilio, had zij ruimschoots gelegenheid, om na te denken over de ijdelheid des hoflevens, de vergankelijkheid van haar vroeger schijngeluk, en de onvergankelijke blijdschap, waar mede haar vader zoo zalig de eeuwigheid was in gegaan, toen „de druppel tijds vervloeid was, dien God hem uit Zijne urne gaf.";Ja, nu leerde Olympia bidden, hopen, gelooven. Nu wendde zich het hart tot den God haars vaders, gelijk de ontloken lentebloem reikhalzend het zonlicht zoekt. En de genadezon des Heeren bestraalde haar. Haar ge loof nam toe en wies snel op, gelijk de voorjaars bloemen na den langen winterslaap. Hare sombere twijfelingen verdwenen als sneeuw voor de ver warmende stralen der zon, voor het heldere licht, dat haar nu uit Gods Woord tegenstraalde. Zij kon het zelve niet begrijpen en stond vaak ver wonderd over de hardheid haars harten, die vroeger de hinderpaal was geweest, om aan te nemen, wat haar nu toch zoo eenvoudig, klaar en duidelijk voorkwam. En hoe geheel anders waren toch hare uitwendige omstandigheden. Vroeger in het volle, oververzadigde genot van het vorstelijk hof, geëerd en gevierd als eene groote geleerde; nu in de vele zorgen en moeiten eener zeer bekrompen huis houding en bijna door ieder geschuwd, haast doof niemand aangezien. Maar de God der genade en ontferming zag Zijne nederige dienstmaagd aan en schonk haar eenen vrede, dien de wereld niet heeft en geeft, en dien zij vroeger nooit gekend had. Met ootmoedige trouw en zelfverloochenende toe wijding verrichtte zij de huiselijke plichten, ver pleegde hare moeder, onderwees hare zusters en voedde haar broertje op. Wat vroeger gering ge schat werd, genoot nu de hoogste waardeering; Gods Woord was het uitgangsput bij haar onder wijs en dagelijks schaarde zich het gezin er om henen tot eene stichtelijke ure van huiselijke gods- vereering. Wanneer zij nu nog eens gedichten schreef, bezong zij de bloedige wonden van den gekruisigden Heiland. In haar geheele doen en laten was zij anders geworden. De vluchtige en vergankelijke goederen, die haar zoo lang verleid en ver lokt hadden, waren nu voor haar zonder waarde; zij reikhalsde naar de eeuwige tabernakelen, waar voor de geloovige ziel één dag beter is dan duizend in de paleizen der vorsten. Dit heeft zij zelf ver klaard. Veel zou zij nog moeten lijden, om den naam des Heeren, eer zij die woningen des vredes mocht ingaan; maar de Heer had haar reeds ge staald en gesterkt, om Zijn kruis Hem na te dragen. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1