Chr istelij k W eekblad voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton. _l Donderdag 29 April 1886. lste Jaargang No. 9. 1 a IN HOC SIONO VINCES io.- 'SM Het auteursrecht op den volledigen inhoud van dit blad wordt voorbehouden krachtens de Wet van 28 Juni 1881 Staatsblad no. 124). UITGEVER W. BOEKHOVEN, f Alle stukken voor de Redactie bestemd, voorloopig franco toe te zenden aan Ds. J. F. DE KLERE, te Dirksiand- Advertentiën en verdere Administratie aan den Uitgever. Weefcfcal ender. April—Mei. Zon Maan Markten. I De Volkeren der aarde. Eene Martelares zonder Martelaarskroon. m 5 ure. ure. is 2,~„ ï- 11,- 11,- 11,- )orm. 9.45 9.45 9.45 7,30 7,30 7,30 7,30 5 uur. 6 6f uur. r. iK Deze Courant verschijnt eiken Donderdagavond. Abonnenentsprijs: per drie maanden 40 Cent franco per post. Afzonderlijke nummers 4 Cent. SOMMELSDIJK. Advertentiën IO Cent per regel. Binnenlandsche Advertentiën drieEB&O'l opgegeven, worden slechts tweemaal berekend. Advertentiën worden bij den Uitgever ingewacht tot den dag der Uitgave. Zondags. op 1 onder op 30 Vrijdag 4.33 7.23 3.22 Heenvliet v. 1 Zaterdag 4.30 7.24 3.45 2 Zondag 4.28 7.26 3.58 3 Maandag 4.26 7.28 4.34 N. M. 4 Dinsdag 4.25 7.30 4.2 onder 5 Woensd. 4.22 7.32 8.58 Middelharnis v. 6 Donderd. 4.20 7.34 10.4 Middelburg paard, en veem. 1 SPIRITISME. Onder de verschijnselen waaraan onze 19e eeuw zoo rijk is, neemt ook eene voorname plaats in het zoogenaamde Spiritisme, dat vele gemoederen in beweging brengt. Op zich zelf is het verschijnsel geenszins nieuw, ja, dag- teekent het reeds van de oudste tijden. Toch is het eerst in onze eeuw in het verre Amerika meer openlijk opgetreden en is het van daar ook over de zilte wateren van den oceaan naar ons goede land overgekomen. De Nederlandsche volksaard is er echter niet naar, om met al zulke nieuwigheden die zich van tijd tot tijd voordoen, dadelijk hoog weg te loopen. Ameri- kaansch zijn wij gelukkig hier nog niet. Nu kan het zijn dat wij daardoor op een enkel gebied wat tot de achterblijvers mogen ge rekend worden, toch hebben wij dat voor, dat wij niet zoo gauw gevaar loopen om al wat op de woelige markt des levens voor waar wordt aangeboden maar dadelijk voor echte munt aan te nemen of daarmede te dweepen. Toch mogen wij de oogen niet sluiten voor wat er op het gebied van het Spiritisme ook in ons land geschiedt, 't Is waar, die nauw bij de Schrift leeft, vindt daarin reeds genoeg om met weerzin zich af te keeren van al wat daar tegen strijdt. Alleen de waarheid dat al wat uit het geloof niet is zonde is voor God, houdt het teeder hart reeds terug van iets te willen weten boven Jezus Christus en Dien gekruist. Toch kan de aanmatiging en de brutaliteit waarmede eene onwaarheid zich als waarheid wil voordoen, menig lichtgeloovige doen twijfelen en in bange onzekerheid brengen, 't Is altijd van het paradjjs af aan, de toeleg des satans geweest om door een greintje waarheid de onwaarheid in het menschenhart ingang te doen vinden. En zooals het hem in het paradijs maar al te goed gelukte, zoo gelukt het hem, helaas nog heden ten dage menige zwakke lichtgeloovige ziel door zijne drogredenen te bekoren, ja zelfs dezulken van wie betere dingen konden ver wacht worden. 't Spiritisme, dat van heidenschen oorsprong eerst door het ongeloof der eeuwen en ook in 't bizonder onzer eeuw is beoefend geworden, is, het is terecht opgemerkt, een merkwaardig bewijs dat toch dat ongeloof, dat in zijn ergste consequenties slechts stof en niets dan stof kent, zich niet onttrekken kan aan de onuit- doofbare aspiraties van het menschelijk hart en geweten: er is behalve stof toch nog iets, nog een wereld der geesten, nog een jenseits, zooals de Duitscher zegt, een hiernamaals, zooals wij zeggen, een leven na dit leven. Met den dood is het toch nog niet gedaan. Dit is de waarheid van het Spiritisme. Maar een leugen is het, waar het nu optreedt met de pretentie van dat jenseits nu volkomen te kunnen verklaren, meer en heter dan de Schriften, ja, des noods, want het ontziet zich ook dat niet, des noods ook tegen de Schriften, en de openbaring Gods in. Dit is zijn gevaarlijkste zijde, dat het leeraart wat Jezus niet leerde en de Apostelen niet geleeraard hebben, wat door de gansche Schrift veroordeeld wordt en doet wat daarin ook ten hoogste strafwaardig wordt gekeurd. Bovendien is het gansch onnoodig tot zaligheid. Zou ook het Spiritisme meer kunnen geven dan Christus is, de volle openbaring Gods. Heeft Hij den zijnen niet Zijn Geest beloofd die hen in alle waarheid leiden zou. Christus verkondigde het Evangelie, de Apostelen den weg der zalig heid alleen in den weg van bekeering en ver geving der zonden door Zijn dierbaar bloed, zonder de zijnen naar de geestenwereld te ver «vijzen. Wel sprak Hij van een dag der opstanding en het pas gevierde Paaschfeest is ook een onderpand van de zalige opstan ding zijner gemeente. Doch de Heiland heeft met opzet veel verborgen gehouden wat zij hier niet dragen kan. Johannes stelde zich daar dan ook mee te vree als hij in een voudigheid betuigt: Het is nog niet geopen baard wat wij zijn zullen. En de gemeente van onzen Heere Jezus Christus doet wel niet te vragen naar de verborgene dingen, zich niet bezig te houden met vragen der ijdele nieuwsgierigheid. Zij moge gelooven dat eenmaal hare heerlijkheid groot zal zijn, boven wat een menschenoor hooren.een menschen oog zien, een menschen hart bedenken kan; hier moet het voor haar slechts de vraag zijn hoe zij haren Heere en Koning onder veel gebrek en onvolkomenheid altjjd, maar toch het meest verheerlijken kan. „Mijne genade is u genoeg" sprak Hij eenmaal tot den bedrukten Paulus en waarlijk, wien het gegeven werd in den vloed van Gods genade in Christus, die rondom het kruis van Golgotha stroomt, een zielzaligenden blik te slaan, hij heeft ook in leven en in sterven daaraan volkomen genoeg. Onder veel dat over dit onderwerp geschreven werd maken wij met voorbelde onze lezers attent op eene leer rede, onlangs uitgekomen onder den titelGodl Woord en het Spiritisme, van de hand van ds. D de Pree, pred. te Goes, die voor 20 cent te verkrijgen is bij G. M. Klemkerk te Goes, of door eiken boekhandelaar, zoo ook door den Uitgever van dit blad, is te ontbieden. D. K. We kunnen ditmaal met ons overzicht uiterst kort zijn. In de „stille week" rust ook de poli tiek grootendeels en zitten de parlementen niet. Het grieksche vraagstuk is nog altjjd onop gelost. Aan de Noordgrens staan Turken en Grieken vlak tegenover elkaar en zijn reeds bot singen voorgekomen, die echter gelukkig geen ernstige gevolgen hebben gehad. De Grieken blijven zich tot den krijg toerusten evenzoo de Turken. Intusschen doen de mogendheden alles, om het uitbreken van den oorlog te verhinderen. Vooral Engeland houdt zich krachtig en de an dere rijken gaan meê. Alleen Rusland schijnt nog te aarzelen. Vandaar het hoog belang van de beslissing die genomen wordt, te Livadia, een plaats in de Krini waar de Czaar thans ver toeft. Daar ontvangt hij zijn ministers, de ge zanten uit Athene, Bucharest en Konstantinopel, een buitengewonen gezant der Porte e.a. Denkelijk wordt er de houding om 't Grieksche vraag stuk aan te nemen, voor goed vastgesteld. Leidt daarbij deze samenkomst tot een nauwere vriend schap met Turkije, dan kan dit van beslissenden invloed zijn op den loop van heel 't Oostersch vraagstuk, allereerst van 't Rumelische. De werkliedenheweging doet zich nog hij voortduring merken in België, in Frankrijk en in Amerika. In het laatste land zijn thans van staatswege middelen voorgesteld, om op afdoende wijs, door zekere schikkingen, een eind te maken aan een toestand die onhoudbaar wordt. H. DOOR E. A—GLYPHOS. Met Renata hadden zij er al veel vroeger hun nen intrek genomen, maar haar stille geest zocht daarvoor anderen minder op in 't oogvallende wijze te winnen, tot de vervolging der hervormden haar tot openlijke beschermster der verdrukten deed op treden. Twee professoren aan de academie te Ferrara, de gebroeders Johannes en Kiliaan Sinapi waren met hart en ziel de beginselen van Calvijn toege daan en tevens boezemvrienden van dezen geloofs held. De eerstgenoemde trad in 1538 met Fran- cisca Bucyronia, eene van de hofdames der hertogin, tn het huwelijk. Francisca was reeds vroeger door de prediking der hervormers voor de Evangelische waarheid gewonnen. Het residentieslot werd weldra en was langen hjd een gastvrij toevluchtsoord voor de predikers [der hervormde beginselen, zelfs de groote Calvijn vertoefde er eenigen tijd en maakte op Renata zulk leenen gunstigen indruk, dat zij voortdurend, ja tot laan haren dood toe, briefwisseling met hem bleef ionderhouden. Ochino en Vermigli hielden er even eens als vervolgde vluchtelingen hun verblijf. Maar ;jde allervoornaamste beschermeling der hertogin was Celio Curisne, een man, die door het lezen des Bijbels en de uitstekende geschriften van Luthers boezemvriend Melanchton een bezield voorstander en aanhanger der reformatie was geworden. Te Ferrara ontmoette hij zijn ouden vriend Morata, en mocht de vreugde smaken, het middel in Gods hand te zijn, dezen geleerden professor van de dwaalleer der Roomsche kerk tot de onvervalschte leer des Evangelies te brengen. En dat dit geene bloote, uitwendige belijdenis, maar eene innige be keering des harten was, blijkt uit de woorden, die hij later aan Curione schreef: „Lieve Celio, het licht, dat uit uwe predikatiën te voorschijn straalt, werd mij eene lamp op den weg ter bekeering. Ik doorzag de duisternis, waarin ik zoolang gewandeld heb en ben door Gods genade thans zoover ge komen, dat ik zeggen kan: „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mijwant, wat ik thans in het vleesch leef, dat leef ik door het ge loof in den zoon van God, die mij liefgehad heeft en zich zeiven voor mij heeft overgegeven." Na tuurlijk werkte deze gezindheid van Morata op zijn geheele huisgezin weldadig terug. Welk eene droef heid heerschte daar, toen de vrome Celio, om de vervolgingen zijner vijanden te ontgaan uit Ferrara moest vluchten! Het geheele gezin betreurde in hem het verlies van eenen Evangeliedienaar, die hun Gods hand zelve toegezonden had, om hen op het pad der eeuwige waarheid, den weg ten leven, te leiden. Eene was er echter, wier hart nog minder be wogen werd door de krachtige prediking der her vormers, en dat was Olympia. Dag aan dag kwam zij met deze mannen in aanraking, hoorde hunne bezielende taal, zag hunnen heiligen wandel; maar de studie der klassieke oudheid nam haar zóó ge heel in, de bezigheden op het gebied van kunsten en wetenschappen, die haar persoonlijk in roem konden doen toenemen, vervulden in zulk eene mate hare ziel, dat er geen tijd overbleef, om de diepten des harten na te vorschen. De oude wijs- geeren en dichters, Plato en Homerus brachten haar zoo in geestverrukking, dat het gevoel van behoefte aan verlossing van de ellende der zonde bij haar niet tot bewustzijn kwam, en zij zich nog niet, zooals Maria van Bethanië, wilde nederzetten aan de voeten van den zachtmoedigen Heiland, voor wien alle eigene hoogmoed en eigene gerechtig heid te schande moet worden. Wel bespeurde zij in haar hart eene onvoldaanheid, een onaangenaam ledig, dat zij tevergeefs zocht aan te vullen met de schatten der Grieksche letterkunde; wel steeg somtijds bet reikhalzen naar iets hoogers bij haar op en luisterde zij met ingespannen aandacht naar de verhandelingen en redevoeringen over de belang rijkste vragen des zielelevens, maar tot den diepsten grond des harten drong dit alles niet cbor; de kennis der zonde ontbrak en bijgevolg ook de behoefte aan en het begrip van de genade en den vrede door het bloed des kruises. En toch bleef hare ziel onrustig in haar; maar in plaats van de toevlucht te nemen tot Hem, die alle vermoeiden en belasten zoo vriendelijk en lokkend uitnoodigt, om hun ruste te schenken voor hunne ziel, begaf zij zich tot de Grieksche wijsgeeren, in wier wer ken zij weldra bijzonder goed te huis was; zoodat zij, ook door hare natuurlijke begaafdheid gehol pen, de moeielijkste vragen der plilosophie kon be vatten. De Heilige Schrift, die in hare omgeving aan het hof en ook in den kring harer familie ge lezen werd, zag zij ook wel eens in, maar deze boeide haar weinig; zij had er een afkeer van en kon ook moeilijk begrijpen, hoe anderen daarin be hagen konden vinden. Over het algemeen had zij geen smaak in het heilige. Het scheen, dat de diepe overpeinzingen der oude meesterwerken haar hart onvatbaar gemaakt hadden voor de in drukken der eenvoudige heilsopenbaring. Het ging haar even als den Epicuriërs en Stoïcijnen in de dagen der Apostelen: „het Evangelie des kruises was haar eene dwaasheid." Wereldsche leesstof, vrouwelijke ijdelheden, die men denken zoude, dat toch voor haren hoogbeschaafden geest te nietig waren, hielden haar bezig. Later zag zij het zelf wel in, dat, indien zij langer aan het hof gebleven was, het met haar en het heil harer onsterfelijke ziel gedaan geweest was. Wordt vervolgd. 1 V -

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1886 | | pagina 1