m
Orgaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen.
No. 277.
'Woensdag 15 September 1920.
3e Jaargang.
Waakt voor Uw zaak.
BÜÏTENLAN 1)7
Uitgave van de Christelijke Persvereeniging „Zeeuwseh-Vlaanderen" te Ter Neuzen.
Alle stukken, de redactie en administratie van dit blad betreffende, moeten worden gezonden
aan den redacteur, J. HOMMES, Lange Kerkstraat 5, 1 er Neuzen.
ABONNEMENT: Bij bezorging f 1,15 per drie maanden. Franco per post voor Nederland f 1.25.
ADVERTENTIËN Van 1—4 regels /"O.GO. Elke regel meer ƒ0.15. Abonnementen per
contract. Crisistoeslag 15 Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op
de verschijndagen bij den drukker D. II. LITTOOIJ Az. te Ter Neuzen. Telefoon Nr. 20.
Zij, die zich met 1 October
op dit blad aboiineeren, ont
vangen de tot dien datum verschijnende
nummers gratis.
(Rede gehouden op den
Eersten Zeeuwsch-Vlaamschen Landdag)
door
Jhr. W. ROËLL
Kapitein-Adjudant van den Minister
van Oorlog.
Kort geleden hoorde ik iemand, het
was een zeer goed spreker, zijne rede
voering aanvangen met de mededeeling,
dat hij in dit tijdsgewricht het leven zoo
nuchter en reeël vond, dat hij bij het be
gin zijner toespraak wenschte af te wij
ken van het aloude gebruik om de cle
mentie van zijn toehoorders in te roepen.
Hoe men een geweldigen tijd als den
onzen, waarin men Gods adem niet hoort
ruischen over de velden, maar als een
orkaan hoort over heel te wereld, hoe
men zoo'n tijd nuchter kan noemen is
mij onbegrijpenlijkmaar het zij zoo
Geachte vergadering, de clementie
mijner toehoorders heb ik uiteraard wèl
noodig, maar het is toch niet daarom dat
ik een enkel woord over mij zelf voorop
zou willen zetten, doch alleen om de
groote moeite welke ik voel hier als
militair, en nog wel als beroepssoldaat,
tegen u te spreken over het goed recht
van bestaan, ja ik ga nog verder over
de noodzakelijkheid tot het onderhouden
eener gezonde en krachtige weermacht.
Zoo licht toch ontstaat het gevaar te
vervallen in een soort militairistische
oratio pro domo of wel in het Holland-
sclie gezegd in een redevoering te eigen
bate en dit tocb is in de verste verte
niet liet geval.
Door den aard mijner betrekking
het klinkt haast ongelooflijk zijn er,
geloof ik, weinigen onder de beroepsmi
litairen, die wel militair, doch zóó weinig
militairistisch zijn als wel degeen, die
hier heden het woord tegenover U voert
over het bestaansrecht eener weermacht.
Juist op niet-militaire gronden, en dus
afortiori op niet militairistische gronden,
is het mijn voornemen, mijn betoog over
ons onderwerp van heden op de bouwen
ëen betoog, dat drie elementen zal be
vatten, het historische, het godsdienstige
cn ook het practische.
De practische zijde van het vraagstuk
achteraanstellende, beteekent niet dat
ik hierin den climax, het hoogtepunt, van
het betoog zou willen zoeken, die ge
dachte werp ik ver van mij af, edoch
juist omdat er nu eenmaal velen denkeu
te leven in een practischen, zgn. reeël
voelenden, cynischcn tijd geloof ik te kort
te zullen doen aan mijne taak en hen
recht te geven tot de opmerking, dat ik
alleen zweef in geschiedenis of in gods
dienstige dogma's, wanneer ik ook r.iet
de practische zijde van het vraagstuk
bepaaldelijk onder Uwe aandacht breng.
Intusschen aan de geestelijke elemen
ten eerst het woord.
Ik zeide zooeven hier niet te komen
praten op militairistischen grondslag en
ik ging daarbij zelfs verder en betoogde
ons onderwerp te willen bezien niet van
mijn standpunt maar van Un> standpunt
en zou daaraan willen toevoegen, dat ik
op dezen grondslag doorgaande mij zelf
als onderdeel van het leger beschouw,
als een deel van U en mij als beroeps
militair aanzie als een werktuig van U
voe" gil', geacht auditorium, het verschil
tusschen beiden
Voelt gij hieruit een weinig, hoezeer
de huidige beroepsnnlitair ernaarsnakt
zeil deel te zijn van het Nederlandsche
volk en voor dat volk aan de groote
maatschappelijke taak in het leger gelegd,
te arbeiden
Was het niet zoo, dan zou ik U willen
vragen zulks vanaf heden te doen,want
dan is het ons mogelijk elkander heden
te verstaun en dezelfde taal te spreken.
De verdediging van ons vaderland is
niet onze zaak, van ons beroepsmilitairen,
maar is Uw zaak en daarmede ook onze
zaak.
„Waakt voor uw zaak" nam ik als
motto mijner rede-; had ik hiertoe het
recht
Had ik het recht mij 'juist in het
bijzonder tot U te wenden, gij landelijke
bevolking van Oost-Zeeuwscb Vlaande
ren
Ik had daartoe het recht en ik had
daartoe den wil en wel beiden, omdat
in mij de overtuiging leeft van de kracht
die ér van het land over heel ons volk
uit kan gaan en daarom uit moet gaan.
En is de Zeeuwsche grond niet de
vetste, is Uw tarwe niet de beste? Dan
is ook de Zeeuwsche kracht het best
Er is een tijd geweest dat men zeide
en ik ook geloofde toen aan de gaarheid
daarvan. Geef mij de steden en in het
bijzonder de zeer groote sleden, en ik
héb de macht over het land.
Ik ben thans tot de overtuiging ge
komen, en ik geloof dat er in de meeste
geesten een kentering in dit opzicht
waarneembaar is, dar de zaak geheel
anders staat en dat wij zeggen moeten
Geef mij het land, geef mij de bevol
king, die den grond bewerkt, en hen die
daarmee voortdurend in aanraking zijn,
en ik krijg de macht over de steden.
En ik vraag U, is hier reden voor?
Ik geloof van wel.
Het treft mij toch telkens wanneer ik
in eenigszius nauwere aanraking kom
met landbouwende en verdere landelijke
bevolking, welk een bijzonder stempel
hun dagelijksch werk en hunne omgeving
op hun wezen, ja op heel hun denken
en handelen heeft gelegd een zeer hoog
staand man zeide mij eens de boer praat
niet veel en als hij praat, praat hij
nooit onzin, dat heeft hij van God
in de natuur geleerden ik geloof
dat dit waar is, en dat zelfs voor hen,
die niet zouden willen erkennen de
rechtstreeksche inwerking van den Al
machtige door hunnen arbeid op hunnen
geest, deze stelling toch opgaat, tot hun
geluk, niettegenstaande zichzelven.
En daarom ben ik overtuigd van het
groote belang dat de landbouwende be
volking en de bewoners van de landelijke
gemeenten, die dan toch allen hiermede
in nauw contact zijn, inziet dat zij op
baar zaak heeft te letten.
Bijzonder aanlokkend is het wel om
hier juist in Zeeland, en vooral in ons
geliefde Zeeuwseh-Vlaanderen, over al
deze dingen te spreken.
Is er wel één deel van het Nederland
sche volk dat meer recht heeft op het
vrije behoud van zijn eigen bodem dan
gij Zeeuwen?
Is Uw trotsch devies „Luctor et Emer-
go", ik worstel en ik overwon, niet het
beste en oudste zegel aan het privilegie
Uwer vrijheid en Uwer Zeeuwsche saam-
hoorigheid
Indien de Heilige Schrift ons verhaalt,
hoe door Gods bestel het beloofde land
voor het volk Israels was weggelegd,
niettegenstaande de aanwezigheid van
zoovele tientallen van vreemde stammen
en duizende strijdlustige krijgers, zou ik
U hier do vraag willen stellen Is hier
door Gods bestel ook Uw Zeeland, en
Uw Zeeuwseh-Vlaanderen niet voor U
weggelegd na hangen strijd tegen het
wateren ook tegen anderen
Indien deze oude erfvijand, het water,
zoo langzamerhand het hoofd in den
schoot legt, zal dan ook niet op andere
manier Uw recht op Uwen eigen bodem,
en daarmee ook Uw plicht, Uw harde
dure plicht tot verdediging daarvan blij
ven bestaan
Hetgeen wij hier zeggen van Zeeland,
gaat ook dit niet op voor ons heele
Vaderland, niettegenstaande naar Da
Costa's woord de Goden dezer eeuw
Wat is Nederland voor ons allen, door
do geheele geschiedenis heen, anders,
dan Zeeland voor U, anders dan het be
loofde land
Hebben wij het recht den ons gegeven
grond, hot erfgoed onzer vaderen in den
steek te laten
Er is wel eens gezegd, dat het een
groot nadeel was van de gulden dagen
'onzer stadhouders in de zeventiende en
achttiende eeuw, dat men toen sprak
van de Zeven Vereenigde Nederlanden,
en dat alleen daaruit reeds het bewijs
geleverd was van geringen samenhang
en weinig gevoel voor het Vaderland als
geheel.
Staat, mij toe geachte vergadering, om
van dit historisch ontstaan van ons dier
bare Vaderland U ook een groote licht
zijde te doen gevoelen.
Ik ben door de studie der geschiedenis
n.l. meer en meer tot do overtuiging ge
komen, dat juist in dat sterke provinciale
particularisme van onzen grooten tijd, de
oorzaak schuilt van die heerlijke gehecht
heid aan den grond, welke feitelijk
eiken Nederlander kenmerkt, zelfs al
zeggen zij het anders.
En deze conclusie, zij moge wat boud
zijn, vindt steun in hetgeen een land
als Zwitserland ons vertoont.
Ook daar een volk door de natuur in
verschillende provinciën, zij noemen het
daar kantons, alle eeuwen door geschei
den, ook daar het sterke gevoel van
eenen door God gegeven bodem, te ver
dedigen tegen welken indringer ook, cn
toch ook daar als resultaat van deze
gevoelens één Vaderland en één volk.
Staan wij mijne toehoorders toch fei
telijk niet veel dichter bij elkander, dan
de Zwitsers, wij die één zijn door onze
taal en één zijn door Oranje, en, Gode
zij dank, waar liet grootste deel ook één
is in ons heerlijk Evangelie?
De Israëlieten hebben van God hunnen
Mozes en hunne koningen gekregen, zijn
wij met onzen Willem van Oranje en
zijne nazaten niet eveneens door den
lieere begiftigd Was hij niet de Neder
landsche geloofsheld
En is het niet onze plicht, het ook in
en door Oranje gesloten en bevestigde
verbond met den Potentaat der poten
taten te blijven gestand doen in het ver
dedigen van de vrijheid van ons beloofde
land?
Wat leert ons de geschiedenis dat gij,
in het bijzonder gij Zeeuwsche mannen,
gedaan hebt om U elke overheersching
van vreemden huize van het lijf te
schudden
Moei ik U herinneren dat Witte van
Haemstede, de Zeeuwsche zoon van den
Hollandschen graaf, in 1304 Holland en
Zeeland van den vreemdeling voor goed
zuiverde
Hoe gij Zeeuwen in 1574 de Spaansche
vloot bij Reimerswaal wist te vernielen,
hoe de Ruijter, de grootste onzer zee
helden, een der Uwen was.
Was dit Luctor et Emerge Uwer man
nen alleen een strjjd van de spade en
den dijk tegen het water, of was het
het zwaard en het vergoten bloed dat
naast het Luctor ook het Emerge bracht
naast de vvorsteliug de overwinning
En dan mijne toehoorders, een schrede
verder en wij staan bij den slag van
Nieuwpoort, waar ter bevrijding van de
Zuidelijke Nederlanden en in het bijzon
der van Uw Oost-Zeeuwsch Vlaanderen-
sche historische vestingen Axel en Hulst,
de groote Maurits den strijd aanvaardde,
alleen Neen niet alleen Gedragen door
het Vaderland, gesteund in het verbond
met God
Mij dunkt dat de geschiedenis voldoen
de aanwijzingen geeft, om U ook thans
nog te doen voelen, dat het worstelen
en overwinnen niet alleen den strijd
tegen het water betreft.
Maar, hoor ik mij toevoegen, dit alles
betreft de lang vervlogen tijden, thans
leven we in de twintigste eeuw met alle
geestelijke gaven door dat tijdsgewricht
over ons uitgestorthet is niet meer
noodig de wapenen ter hand te nemen,
de zwaarden kunnen in sikkelen omge
smeed worden en de heilige tractaten
geven ons waarborgen voor eeuwigen
vrede.
Lieve vrienden, wordt wakker uit het
rijk der droomen, komt met de voeten
op de aarde te staan en denkt na wat
in de laatste jaren geschied is, ja gaat
nog verder terug en ziet hoe hier vlak
bij U nu ruim honderd jaar geleden den
strijd bij Waterloo gestreden werd en
hoe het sluiten eener heilige alliantie
tóén, bijzonder veel geleek op hetgeen
thans de Volkenbond te zien geeft.
Wij willen allen in het goede gelooven
of tenminste daarop hopen, maar wij
willen wel zoo reëel zijn, dat wij een
Volkenbond gesloten, zonder een enkelen
uitgesproken godsdienstigen ondergrond,
niet als van eeuwigen aard kunnen aan
vaarden, mij dunkt de torenbouw van
Babel heeft het ons geleerd.
De geschiedenis herhaalt zich, en Gods
geschiedenis zeker niet het minst.
Zijn wij daarom pessimistisch, neen wij
willen voorzichtig zijn en op onze zaak
letten wij onderschrijven ten volle de
woorden door een Christen-Staatsman als
Minister De Jonge was ook hij niet
een Zeeuw van afkomst, en woonden
niet velen zijner voorzaten juist in
Zeeuwseh-Vlaanderen destijds in de
Tweede Kamer gesproken, n.l. dat hij
gaarne hoopte en gelooven wilde in een
toekomstigen blijvenden vrede, maar dat
dan toch eerst de zonde het menschdom
moest verlaten
En nu vraag ik U waarde toehoorders,
hoe staat het daarmee Mij dunkt niet
al te rooskleurig Al wordt deze cardinale
vraag al heel weinig op vredesconferen-
tiën onder de oogen gezien, daarom is
hij er tochOf denkt men tegenover
den Almachtige struisvogelpolitiek te
spelen
Maar gij wilt geschiedenis, ik beloofde
ze U en ik gaf ze U reeds, voor zoover
zij in het bijzonder Uw eigen mannen
naar voren bracht.
Er is nog een andere wijze, waarop
de geschiedenis tot U moet spreken, n.l.
deze of de zware plicht, die door de
weermacht zoowel geldelijk als persoon
lijk op ons gelegd wordt of die niet voor
niets op Uwe schouders drukt.
Sta mij dan toe U nog even terug te
voeren naar de vlakten van Waterloo in
1815, toen onze Nederlandsche militie,
waarin zooveel Zeeuwen, zoodanig is
opgetreden, dat de wanhopige aanvallen
op het front van Wellington gebroken
zijn, tegelijkertijd dat onze troepen, uit
het Westen oprukkende, de laatste en
zwaarste aanval van den Maarschalk
Ney in de flank greep en tot staan
bracht.
En toen een drietal dagen tevoren
onze Prins van Oranje met onze eigen
jonge Nederlandsche mannen de Fran-
sche voorhoeden zulk een oponthoud
bezorgden, dat daardoor drie dagen later
de vereeniging van Blücheren Wellington
bij Waterloo mogelijk werd.
Ik vraag U allen, was deze tweede
slag van Nieuwpoort, het laatste bedrijf
ruim twee eeuwen later in de vrijheid
van Nederland afgespeeld, er om niet
Vloeide het Nederlandsche bloed om
niet
Eu ik doe nog een stap verder en ik
kom tot de geschiedenis van de laatste
jaren, toen Uw eigene Zeeuwsche troepen
aan Uwe grenzen en op Uwe eilanden
gelegerd, te waken hadden tegeu vijan
delijke invallen.
Toenmaals is er veel gemopperd en
ook wel eens terecht, over de lasten van
inkwartiering en over alle bezwaren van
de zware belegging dezer streken en
niet in het minst over de onmiddellijke
nabijheid van de strijdende volken met
hunne lieftalligheden van vliegerbommen,
electrische draden, mijnen en al derge
lijke ougenoode gasten.
Maar nu vraag ik U in gemoede, zijn
al Uw zorgen om er buiten te blijven
om niet geweest
Hadt gij ook maar één enkele maand
vijandelijke bezetting met haar leed
voor vrouwen, kinderen en have over
gehad voor al de U opgelegde bezwaren
Ik geloof dat er niemand is die hierop
ja zou willen antwoorden.
Want geachte toehoorders waren zij
gekomen, dan zoudt gij nu ik geloof
voldoende te zeggen, dat gij allen
dan neiging gehad zoudt hebben, om U
met welk wapen ook te weer te stellen.
En wat is thans gebleken
Wat anders dan dat wij aan den rand
van den afgrond hebben gestaan en door
Gods bestel van de rampen van den
oorlog behoed zijn geworden.
Hebben de geschriften van den Gene
raal Ludcndorff thans niet geleerd dat
in 1918, toen die zand en grintkwestie,
U zoo welbekend, aan onze Regeering
zulke zorgen baarde, hoe in dien tijd
feitelijk alleen omdat ons leger een half
millioen mannen van zessen klaar be
vatte, van schending onzer neutraliteit
en dus oorlog is afgezien.
En ik ga verder, wat is een week of
vier geleden gebleken, niet meer of min
der dan dit, dat in dienzelfden tijd een
inval door Zeeuwsch Vlaanderen naar
Zuid Beveland werd voorbereid doch niet
tot uitvoering kwam, omdat hier vlak bij
U aan Uwe grens Uw eigen mannende
wacht hielden en daar op Walcheren en
op Zuid-Beveland ook een krachtigen
tegenweer hadden voorbereid.
Ik vraag U nog eens hebben zij die
lasten, en gij met hen, van de mobilisatie
voor niets gedragen.
Zij hebben met U op onze zaak gelet
en wat zullen wij tbans doen
Zullen wij uit anti-militairistische
dogma's het land onzer Vaderen onbe
schermd laten
Zeide Minister Talma niet eens „Mag
ik mijn kind, als het geslagen wordt, niet
verdedigen
Mogen wij onze vrouwen en onze kin
deren, onze landouwen, ons vee en onze
welvaart, dat alles ons door den Almach
tige gegeven, niet verdedigen
Geen imperialisme, geen veroverings
zucht, geen militairisme, sabelgekletter
of gc-praal, maar wel verdediging van
hetgeen ons behoort en onder onze be
scherming is gesteld.
Met de oude Zeeuwsche geest.
Weet ge wat geestkracht is voor de
zaak des Vaderlands
Een enkel woord daaiom over die
geest! Weet U dat in Frankrijk in den
oorlog omdat er zoo heel veel man
nen vielen bepaald werd dat alle
vaders van vier kinders niet aan het
front mochten zijn, maar in de depots.
Een boer, kwam bij zijn commandant
aan het frontde commandant zeide hem
gij hebt vier kinderen en moogt hier
niet zijn
Daarop toonde de man een portretje
van zijn vrouw en 3 kinderen, een vuil
en bedoumeld soldatenportretje 1
En wat bleek
Dat dit portret met 3 kinderen, alleen
gemaakt was om het den vader mogelijU
te maken zijn Vaderland te dienen
Is dit geest
Zoo'n volk wordt niet verslagen.
En mij dunkt dat het juist dit stuk
van Nederland is, waar deze klanken
wel gehoord mogen worden, dit stuk van
Nederland dat het oor te luisteren moet
leggen naar vreemd wapengekletter en
bedreiging, niet uit vreeze, dat nooit,
maar uit plicht, heilige plicht tegenover
het patrimonium onzer Voorouders.
Maar dan ook allemaal, dan ook in
tijd van nood niet een klein gedeelte
den spits afbijten en huis en hof verde
digen voor de anderen, maar aan allen
de plicht door de Grondwet opgelegd,
aan allen de plicht ons door den Aller
hoogste bij het ontvangen van dit land
zijner belofte ons gegeven.
En geldt dit in het bijzonder het
bewaren van ons erfdeel tegen vreemde
driestheid, er is nog meer
Want naast vreemde driestheid dunkt
me dat het ons voldoende duidelijk moet
zijn, dat er in de laatste jaren ook in
óns land andere driestheid is opgestaan,
driestheid van een kleine minderheid,
die wilde grijpen naar de macht, ons den
burgeroorlog wilde brengen en zoodoende
evenals een invaller en wellicht nog
erger ons onze welvaart wilde berooven.
Moeten wij ook daartegenover niet pal
staan
Moet er vooral van het land niet een
kreet uitgaan: „dat nooit"?
Ik behoef hierover Uw antwoord niet
eens af te wachten, het „waakt voor Uw
zaak" is ook hier ten volle van toe
passing.
Baas in eigen huis, meester in eigen
hof, willen wij blijven. Worstelen willen
wij, en met Gods hulp handhaven en
overwinnen zullen wij.
Geachte toehoorders, ik heb U toege
zegd op historische, op religieuse en
op practische fundeering te willen staan
bij liet betoog over onzen plicht en voor
onze zaak te wakenwij willen deze
waarden ten volle aanvaarden, Nederland
vraagt van U. landelijke bevolking in
het bijzonder, Uwen wil en Uwen geest
voor zijne verdediging; geen groot-
scheepsche beschouwingen bracht ik U
over legerstelsels, de zaak is eenvoudig
als de nood aan den man komt, dan alle
maal goed geoefend en goed gewapend 1
De Regeering geve U de middelen en
sta niet toe dat iemand zich in tijd van
nood aan dezen plicht onttrekke, of zijn
post niet kent.
Wij vragen niets van een ander te
nemen, wij eischen te mogen behouden
het ons gegeven land, met Oranje zullen
wij handhaven, zelf zullen wij waken
over onze zaak, wij zullen worstelen en
door God overwinnen.
Zou Engeland nu toch langzamerhand
eens wat wijzer worden Ten opzichte
van de Russische bolsjewieken bedoelen
we.
Men zal zich nog herinneren, hoe ze
indertijd den Rus Krassin in hun land
toelieten, om zooals het heette, met hen
over het hervatten van de handelsbe
trekkingen te spreken.
We deden toen reed- de vraag, of de
anders zoo handige en sluwe Engelsche
handelsman zich zou laten vangen en bij
den neus nemen door die Russische
bolsjewieken.
Het had er allen schijn van.
Wel werden door Krassin en z'n ka
meraad Kamenef, die later kwam, de
verzekering gegeven, dat ze zich van
roode propaganda absoluut zouden ont
houden, maar 'n domoor, die zulks gelooft.
fflSZiV-
-