Orqaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen.
Uit de Schrift.
V De klassenstrijd.
V Zaak van de menscbheid?
V De intellectueelen.
V Met eigen candidaat?
V Onze defensie.
ABONNEMENT: Bij bezorging 1,15 per drie maanden. Franco per post voor Nederland ƒ1.25.
Uitgave van de Christelijke Persvereeniging „Zeeuwseh-Vlaanderen" te Ter Neuzen.
Alle stukken, de redactie en administratie van dit blad betreffende, moeten worden gezonden
aan den redacteur, J. HOMMES, Lange Kerkstraat
Ter Neuzen.
ADVERTENT1ENVan 1—4 regels ƒ0.60.
15%.
de verschijndagen bij den drukker
Elke regel meer ƒ0.15. Abonnementen per
contract. - Crisistoeslag 15 Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op
D. II. LITTOOIJ Az. te Ter Neuzen. Telefoon Nr. 20.
ZIET TOE EN WACHT U.
En Jezus zeide tot ben
Ziet toe en wacht n van
zuurdeesem der Farizeën
en Sadduceën.
MATTH. 16 6.
Een waarschuwing aan Jezus' discipe
len. Jezus zelf heeft deze woorden, eerst
misverstaan door zijn discipelen, ver
klaard, door er op te wijzen, dat luj
hiermede doelde op de leer der Fanzeen
en Sadduceën.
De Farizeën waren de menschen, uie
veinsden Gods geboden te onderhouden
en te doen onderhouden, maar hunne
inzettingen stelden in de plaats van Gods
geboden. Ja, Gods wet maakten ze
krachteloos door hunne inzettingen.
De Sadduceën waren de verwerpers
van Gods Woord, loochenden de opstan
ding, het bestaan van engelen en geesten.
De vrijdenkers van dien tijd.
Wacht u van hun leer, zegt Jezus.
Hij heeft het niet onnoodig geacht zijn
eigen discipelen, hoewel onderwezen, er
voor te waarschuwen
Zou 't dan overbodig zijn in onze dagen,
in onze kringen dit waarschuwend woord
te doen hooren
Wanneer voor Jezus' discipelen, onder
wijzen door Jezus zelf, die waarschuwing
noodig was, dan stellig voor ons.
Maar vraagt gij wellicht, wat is dan
nu de leer der Farizeën en Sadduceën,
waarvoor we ons wachten moeten
Let wel, we zeggen niet, wie zijn de
Farizeën en de Sadduceën Dan zouden
wij geneigd zijn te zeggen in alle kringen
zijn ze te vinden, 't Punt van vergelijking
is echter de leer. En dan worden ons
twee groepen van menschen voorgesteld.
De eene groep, de menschen die hun
inzettingen hoogst gewichtig achten en
stellen boven Gods Woord, maar onder
wijl uit angst voor alle vervloeing in 't
leven, de oude maatschappelijke verhou
dingen zoeken te bewaren onder het
masker van echt liberaal.
Het is het liberalisme en kapitalisme
van onze dagen.
De andere groep, de menschen die
Gods Woord openlijk verwerpen, spotten
met een nieuwen hemel en een nieuwe
aarde, hier het Paradijs zoeken en daartoe
alles onderstboven halen om die nieuwe
wereld te scheppen. Het bolsjewisme,
anarchisme en socialisme van onze dagen.
Jezus vat ze samen, Farizeën en
Sadduceën, hoe verschillend hun leer
was, omdat beider leer uit één beginsel
voortkomt.
Maar wee onzer, wanneer ons, naai
de levensstand waartoe we belmoren, óf
de leer van het liberalistisch kapitalisme,
óf de leer van het bolsjewistisch socia
lisme, bekoort.
Ziet toe, wacht u, roept dan Jezus
ook ons toe.
De leer van Jezus is niet die van den
klassenstrijd, maar van de ware broeder
schap niet die van den haat, maar van
de liefde.
Ziet toe, elk in eigen kring, of er voor
ons ook bekoring uitgaat van wat in
liberalistische kapitalistische wereld ge-
leeraard wordt, of van wat de socialis
tische bolsjewistische wereld predikt.
Wachten we ons voor boide.
Bedenken wij het wel, als het tegen
Jezus gaat zijn Farizeën en Sadduceën één.
Zoo gaat 't nog met alle wereldgroepen,
hoe vijandig overigens onder elkander,
wanneer 't gaat tegen Christus en Zijn
volgers.
Niet van het kapitalisme, niet van het
bolsjewisme, maar van den Heere der
Heeren moeten wij hulp verwachten,
en van onzen getrouwen Zaligmaker Jezus
Christus, die ons zoo ernstig en wel-
meenend waarschuwt voor de leer der
Farizeën en Sadduceën.
Ziet toe en wacht u
Ter Neuzen.
S. Groeneveld.
Klassenstrijd 1
Allen weten natuurlijk, dat dit een
woord is, afkomstig uit het sociaal-demo
cratische politieke woordenboek.
Verschillende verklaringen worden van
dit woord gegeven, als men vraagt naai
de beteekenis er van, doch al die ver
klaringen komen tenslotte in den grond
der zaak hierop neer, dat er in het
maatschappelijk leven een tweetal klas
sen zijn, de kapitalisten en de proleta
riërs of arbeiders, die elkaar voortdurend
op leven en dood bekampen.
Die strijd treedt onder allerlei omstan
digheden en in verschillende verhoudin
gen op, doch kenmerkend is, dat hij
steeds doorwoedt en eerst beëindigd zal
wezen als het kapitalisme men ver
geve ons dit woord lam is geslagen,
als de arbeiders de zege hebben behaald.
In theorie lijkt dit alles heel goed op
te gaan, doch de practijk, ziet ge.
Die is wel eens een weinigje anders.
En met name hebben de laatste jaren
ons heel wat practischo lessen ten op
zichte van dien klassenstrijd gegeven.
Dat moet ook een der bekende socia
listen uit ons land, de heer Loopuyt er
kennen.
De „Rotterdammer" vestigde de aan
dacht op de volgende merkwaardige
woorden, door hem onlangs in „Hot
Volk" geschreven
„De rijpheid van het productie-proces
als geheel genomen en ten behoeve van
de omvorming tot socialistisch gerichte
productie, werd vóór den oorlog met en
kele statistieken aangetoond, die op
zichzelf „schlagend" wat de hoogte van
concentratie op den voet van het groot
bedrijf betrof, maar voor het socialisme
nog slechts de poovere aanduidingen
waren tot een begin van socialisatie, hier
en daar.
Na afloop van den oorlog is dit veel
erger geworden. Het kapitalisme van
na den oorlog lijdt niet aan een over
vloed, maar aan een ongekende uitput
ting van productie-vermogens. Het is
door en tengevolge van den oorlog uit
geteerd en het biedt hierom nog gerin
gere kansen dan vóór den oorlog op al
lerlei socialistische mogelijkheden.
Hierbij komt nog een ander, hoogst
belangrijk punt. De moderne kapitalis
tische maatschappij kent nog andere
maatschappelijke groepen, dan eenerzijds
kapitaal-bezitters en ondernemers, an
derzijds loonarbeiders. Ik laat hier den
landbouw buiten beschouwing, omdat
dit de zaak nog veel gecompliceerder
maakt. En de moderne productie, die
een internationaal buitengemeen ingewik
keld geheel is geworden, kent behalve
de vele tusschengroepen nog de belang
rijke groepen van bedrijfsleiders, techni
sche, economische en fmancieele specia
liteiten, wier hoofdarbeid de gröote
drijfkracht in de gansche machinerie van
het moderne internationale productie- en
ruil wezen vormt."
Tot zoover de heer Loopuyt.
De „Rotterdammer" concludeert zeer
terecht naar aanleiding van deze woor
den
„Dit zijn geheel andere klanken, dan
waaraan ons oor gewoon is van uit het
roode kamp.
Niet alleen blijft zoo niets van de hoog
geroemde „dictatuur" meer over, maar
ook aan den klassenstrijd, de simplisti
sche voorstelling van twee elkander op
leven en dood bekainpende groepen,
wordt onherroepelijk de deur gewezen."
Mee dus door deze verklaring, maar
ook door andere opgedane prar,tische
lessen, zal het, dus langzamerhand wel
eens tijd worden, dat men het sociaal
democratische woordenboek gaat herzien.
't Is te hopen, dat de heeren dan tot
een „verbeterde" uitgave er van komen.
We haalden enkele woorden van den
heer Loopuyt aan over den klassenstrijd
In hetzelfde artikel heeft hij nog meer
merkwaardige uitspraken gedaan.
Ze alle weer te geven zou aandoenlijk
zijn, doch laten we dan volstaan met de
volgende
„Het socialisme, wil het ooit slagen
künDen, moet breeder worden opgevat,
breeder worden gezien dan als de zaak
van één klasse, die der loonarbeiders.
Het is als verwezenlijking van het
groote doel, waaraan idealisten wijsgee-
ren en ekonomen sedert eeuwen hebben
gewerkt, de zaak van de menscbheid.
Ieder klasse fanatisme werkt verderfelijk
voor zijn trapsgewijze verwezenlijking;
de burgeroorlog, de razernij van de
„roode legers" zijn de béste middelen
om iedere kiem van zijn mogelijkheid te
vernielen, aldus zijn groei niet enkel te
belemmeren, maar wellicht voor een
eeuw achteruit te zetten. Vandaar dat
het Bolsjewisme, anti-socialistisch als
liet is, de ergste vijand van iedere hoop
op het socialistisch worden moet heeten
en iedere welwillende neutraliteit daar
tegenover, uit een ooogpunt van waar
lijk socialistische politiek, uit den booze
is; om van de bedekte sympathieën, die
zich, nog wel in de organen onzer eigen
partij, soms uiten voor dit produkt van
Aziatische verminking van de socialisti
sche ideeën, nu maar niet te reppen.
De toekomst van het socialisme berust
hierop, dat het een zaak van de menscb
heid is en de strjjd ervóór moet op den
breedst mogelijk' n grondslag worden
gevestigd en gevoerd. Kan dit niet ge
schieden, blijft de strijd ervoor een een
zijdig uitgesproken, zuiver wat men noemt
proletarisch karakter behouden, dan zal
het gevolg slechts een „diktatuur" kun
nen wezen, een proletarisch absolutisme
dat socialistisch gesproken echter een
vreeselijke mislukking zal zijn en reeds
hierom de kiemen van de ontbinding in
zich zal dragen.
Hierom moet het socialistische prole
tariaat, zoodra het zich weer zal hebben
losgewerkt uit de klassenstrijd-psychose
van van direkte actie en allerlei anarcho-
syndikalistische achterlijkheden, zich
hebben te doordringen van het besef,
dat het geloof aan de macht van het
geweld, meermalen tot bijgeloof ontaard,
plaats heeft te maken voor de hoogere
overtuiging, dat het in hoofdzaak ge e s-
t e 1 ij k e krachten, dat het intelligentie
en zedelijke waarden zijn, die den weg
tot het socialisme banen kunnen. En
dat brutaliseering van anderen, knech
ting van wie ook, onderdrukking van
welken aard ook, dien weg alleen maar
kunnen versperren, zoo niet ganschelijk
verwoesten."
Naast harde waarheden aan het adres
van de bolsjewisten geeft de heer Loop
uyt hier verschillende zijner partijgenoo-
ten ook harde noten te kraken.
Merkwaardig zijn z'n woorden, dat het
socialisme het niet moet hebben van
bruut geweld en knechting van anders
denkenden, doch vaa geestelijke krach
ten, van de intellectueelen dus.
Meerdere aanteekeningen behoeven we
hierop o.i. niet te maken.
't Verdere spreekt wel duidelijk voor
zichzelf.
De heer Loopuyt verwacht alles van
de intellectueelen, van geestelijke krach
ten en intelligentie en zedelijke waarden.
Eigenaardig, dat veel van die intellec
tueelen in onze dagen omgekeerd alles
verwachten van de rood-getinte partijen.
Dat voor velen van Imn het socialisme
nog lang niet ver genoeg gaat, en ze
zich zoodoende hebben gewend tot het
communisme.
Zoo heeft men bijv. dezer dagen weer
kunnen lezen van een communistische
staatsgreep in het üuitsche plaatsje
Koethen, in het district Anhalt.
De leider daarvan was geen arbeider,
geen misdadiger, zooals men zou ver
wachten.
Neen, het was een zekere Dr. Berg,
leeraar aan de Hoogere Burger School
aldaar en bovendien ook nog reserve-
eerste luitenant.
Men ziet dus een in alle opzichten in
tellectueel man.
Weer een van de vele bewijzen, dat
de leiders niet tot de arbeiders behooren,
doch voor het grootste gedeelte intellec
tueelen zijn, die met behulp van de arbei
ders zelf 'tot macht wenschen te komen.
En hebben ze die, dan zullen ze de
arbeiders wel voor zich laten werken
Die kunnen daarop rekenen
Het is tegenwoordig overal woeling en
gisting.
In alle kringen en standen een opstaan,
een niet meer mee willen gaan met de
steeds gevolgde methodes en gewoonten.
Zelfs onder onze Christelijke onder
wijzers zijn er die door deze kwaal wor
den aangetast en die gaan meedoen aan
het vele gezeur en gemopper, dat men
thans algemeen hoort.
Een zeer sterk staaltje vonden we
daarvan in het „Christelijk Schoolblad,
Ouze Vacatures".
In de rubriek „Uit school en leven",
geschreven en bijeenverzameld door den
lieer D. Wouters, stond de vorige week
een ingezonden stuk van een zekeren
J. A. die op hooghartige wijze het anti
revolutionaire Tweede Kamerlid, den
heer Zijlstra, eens meent de les te moe
ten lezen.
Aan liet eind van dit ingezonden stuk
hoe een Christelijk onderwijzer zoo
schrijven kan is ons een raadsel lezen
we, en daarop wilden we speciaal even
wijzen
„Maar nu in ernst wordt het geen
tijd, dat wij, onderwijzers, voor ons zelf
opkomen? Wat hebben onze afgevaar
digden voor ons gedaan? Niets! Alleen
hebben de kamerleden-redacteurs ons
bespot in hun bladen. Zullen wc ons nog
langer laten kleineeren Komt laten we
samen strijden voor ons goed recht mot
als einddoel een eigen candidaat in de
kamer. Te lang hebben we gezwegen
straks plukken we de wrange vruchten".
Daar hebben we nu nog het mooiste
van alles.
En hiermee komen we terug tot de
woorden, waarmee we aanvingen, dat
het thans overal woeling en gisting is,
een niet meer mee willen gaan met de
steeds gevolgde methodes en gewoonten.
Een bewijs, dat er ook onder onze
Christelijke onderwijzers zijn, die iets van
dezen geest beet hebben, vinden we dan
o.a. hier.
Immers de schrijver er van komt tot
den opstandigen, gevaarlijken raad, om
als onderwijzers bij de Kamerverkiezin
gen met een eigen candidaat te komen.
De heer Wouters heeft daarbij geen
enkele aanteekening gemaakt, ons ver
moeden is dus tenzij hij het tegendeel
alsnog mocht aantoonen dat hij zich
geheel met dien raad kan vereenigen.
De ouderwijzers een eigen candidaat
dus.
Och ja, waarom ook niet
Dat is immers mode geworden tegen
woordig!
Immers hadden we bij de verkiezin
gen in Juli 1918 voor de Tweede Kamer
niet een 28 tal partijen en groepen te
zamen, zonder dat daarbij nog een
viertal groepen zijn gerekend, die met
één persoon voor den dag kwamen
En hebben we van die 28 partijen er
nu niet een 17 tal in de Tweede Kamer
Bij de verkiezingen in 1922 zullen we
op nog heel wat meer van die zgn. „be-
langen" partijtjes kunnen rekenen.
Zijn ze ontevreden over de politiek
van hun partij, of over enkele Candida-
ten, wel, dan vlug zelf even een partij»
tje in elkaar getimmerd.
Zijn er menschen die ook wel graag
eens Kamerlid wilden zijn, wel, dan
fluks wat mannetjes o, ja, in 't ver
volg ook dames om zich heen verga
derd en zichzelf als candidaat gesteld.
Wel, en waarom zouden onze Chris
telijke onderwijzers zulks dan ook niet
doen
Van partijschap zal daar zelfs geen
sprake meer zijn. Vroeger waren ze of
anti revolutionair of Christelijk historisch,
een enkele misschien staatkundig Gere
formeerd, doch dat alles verdwijnt dan.
Immers ze vormen samen één groep,
de Christelijke-Önderwijzers Partij.
Daartegen diene echter een scherp
protest te komen..
Want waar gaan we zoodoende niet
heen
Anti-revolutionaire onderwijzers straks
ontrouw aan de anti revolutionaire en
Christelijk-historische aan de Christelijk-
historische partij.
En waarom
Omdat hun belangen, hun speciale
onderwijsbelaugen niet voldoende behar
tigd worden
Mogen wij van de anti-revolutionaire
Kamerleden dan even de aandacht ves
tigen op de heeren Van der Molen,
Rutgers en Zijlstra en van de Christelijk-
historische op de heeren De Savornin
Lobman en Snoeck Ilenkemaus.
Wij kunnen dan ook niet anders inzien,
dan dat het advies van J. A. is voortge
komen uit zekere balslurigheid en hoog-
hartigh id.
Toch blijft er bij deze en gene, die
zich ook geprikkeld mocht voelen, allicht
iets van hangen, en vandaar dat we
meenden, even op dit eigenaardige, geen
Christelijk onderwijzer passend schrijven,
te moeten ingaan.
Geen eigen candidaten, Christelijke
onderwijzers
Blijft bij Uw partij.
In een onzer laatste driestarren, die
als opschrift „Weerbaarheid eisch" had,
waarschuwden we tegen de plannen van
Generaal Pop, onzen Minister van Oorlog.
Ze zijn nog niet vaststaand, zooals we
toen ook opmerkten, doch de geruchten,
die er over gingen, schijnen wel vrij goed
de werkelijkheid nabij te komen.
We noemden terugbrenging van ons
leger tot een simpele 100.000 man oor
logssterkte een onverantwoordelijke daad
en konden tot ons genoegen constateeren,
dat dit ook het oordeel was van „De
Standaard".
Van linksche zijde hadden we alge-
lieele instemming met de plannen van
Minister Pop verwacht, doch gelukkig
zijn er daar ook nog persorganen, die
evenals de anti revolutionairen protesten
tegen 's Ministers plannen laten hooren.
Het oordeel van de vrij-liberale
„Nieuwe Conraut" gaven wc. reeds en
dezer dagen schreef de vrijzinnige „Mid-
delburgsehe Courant":
„Als we nu nog weer eens lerugden-
ken aan de wijze waarop in December
in de Tweede Kamer de begrooting van
oorlog onder leiding in 't bijzonder van
den heer Marchant, werd geplukt en be
snoeid, dan komt er een gevoel van be
schaming over ons bij do constateering
van het feit, dat voor den zooveelsten
keer in de geschiedenis van ons land na
een oorlogsperiode een anti militaire geest
zoo'n overheersching over de menschen
kreeg, dat onze defensie lot beneden het
hoogst noodige beperkt werd.
Het waren waarlijk niet de beste pe
rioden uit onze geschiedenis, de tijdvak
ken waarin we ons zoo min mogelijk aan
onze verdediging lieten gelegen liggen
We worden van die gedachten niet
afgebracht door een betoog als dat in
het jongste nummer van liet officieeje
orgaan der Lib. Unie „De Vaderlander
waarin dat Belgische gevaar en liet
Fransch-Belgische verbond worden ter
zijde geschoven met de verklaring dat
vöor dat blad als hoofdzaak blijft het
wanhopig failliet slaan van de oude me
thode, dat wie den vrede lief heeft, zich
voorbereide voor den oorlog. De toevoe
ging, dat het niet verzwakking was, die
den aanval (in den grootcn oorlog) uit
lokte, maar veeleer de versteiking tot in
het onbegrensde, slaat langs het Belgische
geval heen. We zullen zeker niet een
doorgevoerde bewapeningsconcurrentie
met België bepleiten, maar er is nog een
groot verschil tusschen zoo'n wedijver en
zorg voor verdedigingskraclit tegenover
een aanwijsbare bedreiging. Wij kunnen
dan ook zeker niet meegaan met de on
beperkte leuze van de Vaderlander „Wij
zijn voor vermindering van militaire be
wapening". De werkelijkheid van 't
oogenblik slaat dergelijke woorden dood.
De toestand in Europa heeft toch zeker
niet de waarheid ontnomen aan oen an
der spieekwoord Qui se fait brebis, le
loup ie mange (wie zich tot een schaap
maakt, wordt door den wolf opgegeten).
En we worden ook niet tot andere
gedachten gebracht door de verklaring
waarmee de heer Marchant te Schoon-
dijke zijn uitlating „dat men alleen vech
tend een sink van Nederland kan afne
men", trachtte schoon te wasschen van
militairisme.
Hij verklaarde dit gezegd te hebben
omdat hij begreep zooals nu ook blijkt,
dat men niet meer zou willen gaan vech
ten in het Westen, en omdat de Belgen
dan wisten, dat zij op andere wijze geen
stuk van Nederland zouden krijgen. Op
een uitroep uit het publiek „Geen man
en geen cent", voegde luj er nog aan toe
dat daarvoor zeker de tijd aanbreekt
men moet niet meer bukken voor het
belang der geldmantn n.
Ten eerste geven de nog altijd leidende
kringen in België géén blijk in 't geheel
niet meer te willen vechtenen ten
tweede is de Belgische kwestie dan toch
wel een bijzonder sterk voorbeeld van
een internationaal geschil, waarbij geen
enkel belang is aan te wijzen voor onze
geldmannen. En het zouden dan toch de
geldmannen in ons land zijn, die volgens
den heer Marchant belanghebbenden zijn
bij het behouden van een leger.
Het is waarachtig niet met voldoening
dat wij tegen de ontwapeningspropaganda
opkomen, 't Is zuur geld dat aan't leger
besteed wordt, en 't zal gruwelijk zijn
als 't oorlogsinstrument ooit door ons
gebruikt moet worden.
Maar het zal nog gruwelijker zijn als
wij volslagen machteloos staan tegenover
een brutalen indringer. Daarvan weten
we nu toch werkelijk genoeg door de
droeve ervaringen in de overhoop geloo-
pen landen.
In hoever beschouwingen als deze
kunnen toegepast worden op de hervor
mingsplannen van den Minister van Oor
log, weten we niet. We hebben een ge
rucht kunnen lezen over het terugbrengen
der oorlogssterkte van ons leger op
100,000 man. Maar vóór we daar een
oordeel over uitspreken, moeten we eerst
weten in hoever daar nog een aanvul
lingsmogelijkheid bij overblijft.
En in ieder geval blijft de hoofdzaak
voor ons: die verdedigingskwestie niet
te bezien van het standpunt „hoe minder