Ornaan ter verspreidinq der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh- V laander en. No. 265. Woensdag 4 Augustus 1920. 3e Jaargang. F E U I L L E T ÖN. JAN WAANDERS. ij ABONNEMENTBij bezorging f 1,15 per drie maanden. Franco per post voor Nederland f 1.25. Uitgave van de Christelijke Persvereeniging Alle stukken, de redactie en administratie van „Zeeuwsch-Vlaanderen" te Ter Neuzen, dit blad betreffende, moeten worden gezonden aan den'redacteur, J. HOMMES, Lange Kerkstraat^, Ter Neuzen. ADVEKTERTÜSNJ1-4 1° H UTTOOIJ A, te TeÜf» »r. 20. De toekomst. Daar was eens een groot man. Een man, liberaal of vrijzinnig boe ge bet wilt in hart en meren. En daarom groot voorstander van de openbare, de zgn. neutrale school. Peinzend zat hij echter dikwijls met i n hoofd gestut door zijn handen, te denken over de toekomst. Want.bg Prof. Colenbrander was zijn naam zag die voor de openbare school wel eenigszins donker en duister in. De bijzondere scholen kwamen meer en meer' op, en al wilde de geleerde Pro fessor ook graag anders, hij kon toch met ontkennen, dat het onderwijs aan de meeste van die scholen gegeven, mets voor dat aan de openbare onderdeed. We zeiden hot reeds, hij peinsde en peinsde. Dacht en dacht nog eens weer, zoe kende naar een oplossing, die hij echter maar niet kon vinden. Een oplossing natuurlijk, om de pip zondore, speciaal de zgn. „^kerkelijke scholen in hun verdere groei en ont wikkeling tegen te houden, en de open bare, de liberale, de neutrale school weer ver bovenaan te stellen. Doch eindelijk, eindelijk had hij er een. Nam de Professor zijn pen, en schreef hij neer de woorden „Laten de kerkdijken toch aan de staatsruif, om er zich den dood aan te eten. Gehrbik het oogenbhk waarop de tegenstanders van hun offervaardigheid genoeg krijgen, om uw eigene aan te kweeken. Het zwakke punt der kerke- lijken is dat zij zich thans veel meer be zig houden met de vraag wie de school zal betalen dan hoe de school zoo voor treffelijk mogelijk zal zun." Rustig-gelukkig streek hij daarna zijn pen af, stak een sigaar op, en vleide zich welbehaaglijk in zijn armstoel neer. Dat was de oplossing, de eenige Daar was nog een ander groot man Iemand, die echter eenigszins andere gedachten heeft. Doch ook een liberaal van ras-echten stempel. We bedoelen den „hoefijzer-correspon dent" van het groote liberale orgaan „Het Handelsblad." Op den dag van de aanneming van tie Onderwijswet van Minister De Visser in de Tweede Kamer, ging ook hij eens aan liet nadenken. En deze nadenkende kwam tot de con clusie, dat die dag er een van een his tori6cli keerpunt was. In wat opzicht, zult ge zeggen „Een keerpunt, niet slechts in dien zin' dat daarmee de openbare school ten doode is opgeschreven, maur ook in dit opzicht, dat nu de rechterzijde de basis van haar partijpolitiek zal moeten hcr- zien. Immers, thans is weggenomen, wat ue principieele drijfkracht van haar actie vormde en de vraag rijst of nu in kunst matige antithese-politiek heil zal worden gezocht, dan wel eene verzoenende tak- tiek van hervormingen gezocht." En welbewust, de goede oplossing te hebben gevonden, schreef hij deze neer in „Het Handelsblad" en kwamen zijn woorden zoo onder de oogen van do tal rijke lezers van het groote liberale or gaan. Daar was nog een derde groot man. Iemand van liet allernieuwste regime. Geen liberaal, o neen, doch een vol bloed communist. Het Tweede Kamerlid Van RaveSteijn Hij was het, diebij de behandeling van de Onderwijswet met een voorstel kwam otn in de uitdrukking „Christelij ke en maatschappelijke deugden liet woord „Christelijke" te schrappen Want daardoor meende ook hij de op lossing te hebben gevonden. Immers, redeneerde hij niet aldus: „Alles wat herinnert aan het Christen dom, ook Christelijke grondslagen, moet verdwijnen, want de Christelijke deugd gaat lijnrecht in tegen onze maatschap pelijke' deugd." En al is zijn voorstel door de Kamei dan ook met groote meerderheid verwor pen, toch blijft bil er aan vasthouden de goede oplossing te hebben gegeven. Propageert hij die, overal waar hij maar kan. En wordt hij daarbij door zijn mede communisten op allo mogelijke wijzen geholpen. Aan den anderen kant echter is deze raad gevaarlijk. Niet ten onrechte her innerde een onzer bladen in verband hiermee aan den Bileamsraad, en merkte op, dat in dezen raad juist het gevaar schuilt. Zoo ernstig kunnen wij dat nu juist niet inzien, maar wei is het waar, dat nu geldelijke offers voor onze scholen niet zoozeer meer noodig zijn, de liefde voor de school wel eens kon verflauwen. En dan zou Prof. Colenbrander toch tenslotte de oplossing hebben gevonden, zou de wet van Minister De Visser, die een overwinning voor ons schijnt, inder daad een nederlaag voor ons blijken te zijn. Laten wb daarvoor echter oppassen, en blijve steeds in ons ean vurig gebed voor ons Christelijk onderwijs. Dat de liefde niet verflauwe. God verhoede het 1 70) Z E L A N D I A. Maar vóórdat ze kou antwoorden, was hij al naast haar komen loopen, trachtte zijn arm om den haren te slaan. Als een, die plotseling een felle beet voelt, rukte ze heftig haar arm los keek hem recht in de oogen, waaraan zij de hare wel had onttrokken, maar die haar geen cogenblik hadden losgelaten. „Wat moet dat?" snauwde ze. Ze stapte vlugger aan, als om hem te ontkomen. Maar hij was al naast haar, hield ge lijke pas. In zijn oogen kwam een eigen aardige gloed glanzen. „Ik begrijp je niet"; begon hij, op jachtigen toon, „je bent „Ik ben gekomen", antwoordde zc, snel ademend, „om dat je me zoo'n won derlijk briefje hebt gestuurd Ik. wil weten, wat je bedoelt met je geheimzin nigheden. Maar 't is de laatste maal Je hoeft er niet op te rekenen, dat ik me meer met je inlaat". Tegenover deze drie groote, wijze man nen staan dan wij, en beschouwen het product van hun nadenken, hun oplos singen, die ze aanprijzen als de eenige goede. Allereerst komt naar aanleiding van des Professors oplossing en raadgeving de vraag Zou hij gelijk hebben Zou naar zijn raad geluisterd worden In de tweede plaats vragen we ons af naar aanleiding van de woorden van den „Handelsblad" correspondentZijn wij dan alleen een school partij? En ten derde komt, door de woorden van den communistischen heer Van Ita- vesteijn de vraag in ons opZijn wij wel voldoende waakzaam en ons ten volle bewust van het gevaar, dat ons wel eens ernstig kan bedreigen Laat we achtereenvolgens kort deze vragen eens wat uader gaan beschouwen, om daaruit dan onze conclusies te kun nen trekken. „Laat de kerkdijken toch aan de staats ruif, om er zich dood aan te eten", scheef Prof. Colenbrander. Hoe wijs' en veelwetend hij anders ook moge zijn, hoe een groot man, toch ver gat deze geleerde sein ijver één voornaam En wel het verschil tusschen 1878 en In het jaar 1878, 't jaar van de liberale Schoolwet van Minister Kappeyne van de Coppello, juichten de liberalen, omdat de staatskas hun gewerd en deze geslo ten bleef voor hun tegenstanders, de menschen van het bijzonder ouderwijs. Nn echter in 1920, bij de wet van Minister De Visser, is er van rechtsche zijde blijdschap en vreugde, omdat het onrecht van 1878 is weggenomen, omdat hun nu recht is gedaan. Zij hebben ech ter niet, zooals de liberalen indertijd deden, huil tegenstanders buitengesloten, doch gunnen het verkregen recht even zeer aan anderen. Ziet, en dat is het juist, dat is liet kardinale puntje, wat in de oplossing van den Professor ontbreekt. Ze zei het op zulk een minachtenden toon, dat zijn blikken een kwaadaardige uitdrukking begonnen aan te nemen, on danks zijn voornemen, zich alles te laten welgevailen, mits hij zijn doel maar be reikte. Ze waren aan den stilleren kant van het plein gaan loopen, hij haar volgend. Ze wilde gelegenheid hebben, hfein te zeggen, wat haar op het hart lei. „Zoo", zei hij. „Zóó!" Het siste hem bijna van tusscheu zijn leelijke, vooruit stekende landen. „Zoo", siste het nog rnaals. „Ja", viel ze uit, stoutmoediger en het was, als of ze een ban voelde wijken. „En wat bad je nou Een dreigende gloed bliksemde uit zijn oogen. Maar hij bedwong zich. En fluvveelig vleide zijn tong „Waarom doe je zoo vreemd, Truus. Wat heb ik gedaati. Kom, laten we liever goede vrienden zijn. Ik „Zeg me, wat je liadt met dat briefje", sneed ze zijn woorden af. „Ik heb geen tijd, hier langer bij je te blijven loopen. 'k Moet naar huis". Hij lachte. Op zijn gelaat kwam een grijnzende trek, die zijn onaantrekkelijk „Een keerpunt ook in dit opzicht, dat nu de rechterzijde de basis van haar partijpolitiek zal moeten herzien". Aldus was het oordeel van den „hoef ijzepcorrespondent" van het „Handels blad". Laten we direct opmerken, dat hij niet de eerste is, die een zoodanige uitspraak heeft laten hooren. Terecht herinnert de „Rotterdammer er aan, dat na de aanneming van de schoolwet Mackay beweerd werd door Mr. Fransen van de Putte en Mr. van Gennep in de Eerste Kamer, dat thans geen reden tot aanblijven voor het Ka binet bestond, daar de grondslag der eenheid was weggevallen en de rechter zijde haar bestaansrecht verloren had. Toen sprak Minister Mackay namens het Ministerie „Ik geloof dit niet. Ik meen, dat juist het beginsel, waarvoor steeds door de rechterzijde gestreden is, het beginsel, dat het kind niet behoort aan den Staat maar in de eerste plaats aan de ouders die te beslissen hebben, op welke wijze liet kind zal worden op gevoed, dat dit beginsel verband houdt met een ander, dieper liggend beginsel. Het is het rekenen met een Hoogeren wil en het niet erkennen van den wil der menschen als het hoogste recht". Dit standpunt lijkt ons beter te zijn dan dat, aangegeven in de woorden van den correspondent van het liberale „Han delsblad". Heuscli, door de aanneming van de nieuwe schoolwet, zal geen verandering worden gebracht in den principieëlen strijd van de rechtsche partijen, We merkten reeds op, dat door de woorden van den „Handelsblad"-coires- pondent de vraag in ons opkwam „Zijn wij dan alleen een scfloofpartij En het antwoord daarop kan niet an ders dan ten sterkste ontkennend zijn. Ons doel strekt zich verder en wijder uit dan het terrein van het onderwijs, het is om te geraken tot erkenning van Christus' koningschap op alle terrein des levens. En hoe meer zich daartegen de aan vallen keeren, des te meer met energie zal onder Gods hulp door ons den strijd verder worden gestreden. Het gaat om de eere van onzen Koning, vergeten we dat niet. „Alles wat herinnert aan het Christen dom, ook Christelijke grondslagen, moet verdwijnen, want de Christelijke deugd gaat lijnrecht in tegen onze maatschap pelijke deugd." Ziedaar de stem van den communist. De stem van de toekomst, van de machten der duisternis Zal het hem gelukken alle zegeningen door God ons nu geschonken onderstbo ven te werpen en met wreede hand te verscheuren en verbreken Zal hij werkelijk eenmaal trachten, alles wat' aan liet'Christendom herinnert te doen verdwijnen en te verbannon Wij weten het niet, doch wel \yeten we uit Gods Woord, dat zware tijden aanstaande zijn. O, dat we dan het gevaar niet te licht achten. Het dreigt en blijft dreigen. Zij er daarom steeds een krachtig ge bed tot onzen God om hulp in alle tij den, om bijstand op den nieuw ingesla gen weg. „Geleide Hij ons veilig en beware Hg ook bij den voortduur ons Christelijk onderwijs", zij dat oiis aller bede. „Dan moeten de minderheden maar onderdrukt worden." Bij de laatsten behoeven we slechts te herinneren aan de Anti-revoluiewet. Enfin, de heeren vonden elkaar prachtig. Zelfs de Roomsch-Katholieken hielpen mee om de verordening, altijd figuurlijk dan, den- nek om te draaien. Dat was het einde van drie öf vier vergaderingen, al naar ge wilt. Ja, dat- was het einde. Inderdaad, 'u schitterend slot gezicht nog terugstootender maakte. Ze keek hem van terzijde aan hoe was het mogelijk, dat ze zich ooit met hem had ingelaten en zijn vertrouwelijkheden had geduld. Hoo ver had haar haat tegen Jan haar weggesleept. Nog stelliger werd haar voornemen, er nu voorgoed een eind aan te maken. Bah, ze walgde van hem. „Waarom lach je Haar oogen sclio- teu vonken. Speeide hij met haar Die ellendeling 1 Truus, we hebben geen tijd te verlie zen. Binnen een half uur moet heel de zaak in orde zijn. Hou dus op met je geruzie. We moeten klaar komen, 't Heeft al te lang geduurd. Ga mee, ginds is het rustig, daar Hij greep haar hand, om haar te dwingen. „Nee", zei ze, trok haar hand terug. „Ik doe het niet!" „Je moét", zei hij, hard en dreigend. „Ik, moeten „Ja, je moet. En dadelijk. Je hebt niet meer te kiezen. Ga mee, ik zal je in vijf minuten zeggen, wat er is. Ik waarschuw jo, 't is in je eigen belang. Terg me niet 1" Ze had hem aangezien. Ze schrok voor Dat was het einde. Drie vergaderingen. Of ja, eigenlijk kunnen we wel zeggen vier. Want de eerste raadsvergadering van Ter Neuzen over de nieuwe politie verordening was gesplitst in een middag en avondzitting. En het resultaat nu van die vergade ringen Dat we een politieverordening hier hebben gekregen, die klinkt als een klok Men zou het verwachten, doch kent dan de mentaliteit en de begrippen van velschillende Ter Neuzensche raadsleden niet. Ziet ge, ze ziju o zoo bang voor net woord „dwang". In „Zoo in 't Voorbijgaan" mochten we reeds opmerken, dat dit voor hen schier een „idee fixe" geworden is, en in de laatste vergadering over de ver ordening bleek dat voor de zooveelste maal nog weer eens duidelijk. Zelfs deed nu ook de R. Kath. lieer Colsen er aan mee. Sprak hij bij liet adres van Sluiskil om geen drie dagen kermis te houden, van „dwang". We mogen hem te dezer plaatse mis schien wel even opmerken, dat een 80 personen bezocht zijn, van wie dan 77 het adres hebben geteekend. En dat die 77 personen op een drie- of viertal na gezinshoofden waren, zoodat een verge lijking met het kiezerstal ongeveer 285 in 't geheel niet opging. Natuurlijk bereed de heer Nelson, toen hij dit woordje „dwang" hoorde, dadelijk weer zijn geliefd stokpaardje' en gaf hij een paar schoppen naar de verordening, daarbij flink geholpen door den heer Hameiink. 't Slot van de „schoone" historie was, dat de heeren verklaarden, dat ze ge noodzaakt waren, om tegen de verorde ning te stemmen. Immers or sprak dwang uit. En geen grooter voorvechters voor de vrijheid dan de liberalen en socialisten. Bij de eersten is dat bijv. in 1878 maar al te duidelijk uitgekomen bij de school wet van minister Kappeyne van de Cop pello, die zijn bekende woorden sprak dien blik. Ja, er moest iets wezen. Wat Ze kon het niet 'gissen. Maar zijn drei gende waarschuwing miste haar uitwer king niet. Ze moest in elk goval weten, wat dit alles te beduiden had. „Nu dan," zei ze. „Maar zeg het zoo kort mogelijk." Ze trachtte wel onverschilligheid voor te wenden, maar hij zag al te goed, dat zijn dringende wooideu indruk op haar gemaakt hadden. In de stilte van de verlaten grachtkant kwamen ze. „Truus," begon hij, „ik zal heel kort wezen, 'tls de laatste avond, dat ik hier ben, over een halfuur vertrek ik naar het buitenland-. Ik heb alles van te voren besproken en gereedgemaakt; voorgoed vertrek ik. Hier, in deze city bag zit een kapitaal. Vraag me niet, hoe ik er aan kom. Ik héb het. Maar juist, omdat ik het heb, zal ik hier niet langer kunnen blijven. Ik moét weg. Dadelijk. Truus, jij gaat mee. Schud niet van nee, je moét. Je moét mee met mij. Je moét; zoo goed als IA: moét. Jij kunt niet achterblijven. Ik kan je niet missen, ik kan zonder jou niet le ven voor jou heb ik hot gedaanje móet V In 't linksche schuitje. We spraken in deze laatste dagen reeds meer dan eens onze verwondering uit over de eigenaardige houding van de Roomsch-Katholieke Ter Neuzensche raadsleden, en gaven daarvan verschil lende voorbeelden. Geheel ongedacht krijgen we van den heer Nolson een bevestiging van die woorden. Immers in de laatstgehouden raaus* vergadering sprak hij het uit, dat in elk geval de Katholieken benedeu den Moer dijk dichter bij de linkergroepen stonden dan bij de andere rechtsche zijde.^ Merkte hij voorts op, dat ook zij voel den, dat er dwang van zekere zijde werd uitgeoefend en ried hij hen ai^ii daaraan toch niet mee te doen. O, hoe schoon klonk het lokkende fluiten van den vogelaar. En hoe het ook zij, óf de heer Nolson er het laatste stootje nog aan gegeven heeft, óf dat de heer Colson ontstemd was over het feit, dat Sluiskil geen drie dagen kermis krijgt, de beide Roomsch- Katholieken stapten over in het linksche schuitje, en lieten de andere rechtsche groepen alleen. Socialist Liberaal Katholiek, och ja, wel een aardige groepeering. Rood, blauw en zwart Ziet, hoe aardig ze'toch elkander von den 1 Opmerkelijk nog, dat noch de heer Colsen, noch de heer De Meijer protes teerden tegen de woorden van den heer Nolson, dat de Katholieken beneden den Moerdijk dichter bij links dan bij rechts staan. Of denkeu ze er zelf misschien ook zoo over, /sn waren gedachtig aan het spreekwoord „Die zwijgt, stemt toe." Nou maar, dan zijn ze in 't Noorden toch anders. Nogmaals, we hadden een houding als deze van onze beide Roomsch-Katholieke raadsleden dan ook in 't geheel niet verwacht. Hoe denken ze dan wel over Minister Ruys ten opzichte van het outwerp- nieuwe Zondagswet Laten we hopen, dat ze nog inzien, in welk vaarwater en in welk scheepje ze zich bevinden. Dat zö zich nog beraden. Beraden, voor het te laat is. Koningin Emma. Koningin Emma heeft Maandag den dag mogen herdenken, dat ze voor 62 jaren het levenslicht aanschouwde, als dochter van George Victor, Vorst van Waldeck en Pyrmout en Helena, Prinses van Nassau. Moeilijke en zeer gewichtige jaren heeft do oude Vorstin hier in Nederland „Hou op," schreeuwde ze bijna'; heesch van ergernis. „Ik „Ik hou niet op. Ik zeg je nog es, dat je moet. Doe je het niet, dat komt alles uitalles, hoor je. Dan zal je man, dan zullen ze het bij hém, en bij joü thuis wetenalles. Van je uitgaans avondjes en je avontuurtjesvan liet geld, dat je mo schuldig ben dan zal je geteekend zijn, b'tj al die brave menschen dan zul je te schande worden voor de heole wereld, en al die vrome, brave lui zullen je met verachting aankijken. Dat kun je niet dragen; dat hoefje ook niet. Waarom zou je het doen? Je gaat met me mee nu, op staanden voet je laat alles in den steek en samen gaan we er van door: wij tweeën. En we zullen rijk zijn, rijk en we zullen van 't leven genieten, jij en ik. En we lachen den heelen kliek uit. Waarom zou je 't niet doen. ,Je doét het; ik weet het je doét het.' Wat maal je om dien schaapskop, Jan Waanders; die laat zich met open oogen bedriegen; wat maal je om hem; ik weet al te goed dat je hein haat, zooals.... ik hem haat. Want jij hoort mij toe mij alleen en hém niet, niet meer, nooit, nóóit moer (Wordt vervolgd). VIAAN D DOOR 1920 - J ,-u 1

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1920 | | pagina 1