Orqaan ter verspreiding der Ghristelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen.
No. 260.
Zaterdag 17 Juli 1920.
3e Jaargang.
Uit de Schrift.
BUITENLAND.
ABONNEMENT: Bij bezorging 1,15 per drie maanden. Franco per post voor Nederland 1.25.
Uitgave van de Christelijke Persvereeniging „Zeeuwsch-Vlaanderen" te T e r N e u
Alle «tukken, de redactie en administratie van dit blad betreffende, moeten worden gereden
aan don redacteur, J. HOMMES, Lange Kerkstraat 5, Ter Neuzen.
ADVERTENTIËNVan 1—4 regels ƒ0.60. Elke regel meer ƒ0.15. Abonnementen per
contract. Crisistoeslag 15%. Inzending van advertentiëu tot 12 uur s middags op
de verschijndagen bij den drukker D. H. LITTOOIJ Az. te Ier Neuzen, leleloon Nr. 20.
TOT DE WET EN DE GETUIGENIS!
God heeft Zijn wet gegeven. Gjj weet,
dat de wet des Heeren, door God aan
Mozes gegeven, ook genoemd wordt 't
getuigenis Mozes moest die leggen in
de ark. Wij lezen van de tafelen der
getuigenis, tafelen van steen, beschreven
met den vinger Godsook van de twee
tafelen der getuigenis.
De vromen dankten God den Heere,
dat zij Zijn getuigenissen mochten onder
houden, ja zij noemen ze hun vermakin
gen en hun raadslieden. Zij roemen in
de bevelen, rechten, inzettingen, getui
genissen des Heeren.
Uit alles blijkt duidelijk, dat wij bij
wet en getuigenis hebben te denken aan
de openbaring van Gods wil en raad.
Aan Zijn volk heeft God Zijn wil bekend
gemaakt. Door Zijn profeten de bedoeling
en de beteekenis' der wet vertolkt. Door
Christus, den hoogsten Profeet is 's Hee
ren wet en getuigenis ten volle verklaard
en vervuld. Door den wil van Christus
wordt dio wet gepredikt aan alle volken.
De heilige krijgsroep tot Israël, Gods
volk in de oude Bedeeling, geldt thans
voor alle volken die het licht der open
baring Gods ontvingen. Voor heel ons
Nederlandsche volk. Wet en getuigenis
werden ons gepredikt.
Een krijgsroep noemden wij het woord
Tot de wet en tot de getuigenis. De
hoogste Profeet doet ze liooren. Het volk
van God luistert er naar. De partij van
den levenden God heeft Gods wet en
getuigenis lief. 't Is Gods Woord, dat ze
daarin beluistert. Naar dat Woord wil
ze spreken.
Hoort den vrome, en hij zal spreken
naar dat Woord. Al is zijn oude natuur
hoos en verdorven, de Heilige Geest
leert hem spreken naar het Woord des
Heeren. t
Al/.oo heeft God Zijn getuigen in 't
midden der wereld onder de vromen. Zij
spreken naar dat woord in huis, op
straat, kantoor, werkplaats, in vergade
ringen en in raadszalen. En gezegend is
een land waar de vromeii ook kannen
spreken en invloed kunnenuitoefenen in
onze regeeringskringen. Immers dan heeft
lnin spreken beteekenis voor heel een
volk. Is 't overnemen van dit woord een
krijgsroep-voor heel een land, zal in de
wetgeving zelf deze krijgsroep vertolkt
worden, zal door de Hooge Regeering
een gansch volk worden toegeroepen
Tot de wet en tot de getuigenis.
Al wie beeft voor Gods Woord springt
dan op vreugde, dankt God in de bin
nenkamer, on bidt om een zegen voor
volk en Overheid.
en daarbij een elkander hijten en
vereten.
De storm die oogst, wie wind zaait.
Niet allen verheugen zich echter, wan
neer daar gesproken wordt naar liet
Woord des Heeren. Allen die zich niet
verheugen, zijn zich echter niet bewust,
welke partij ze daarmee kiezen.
Zoovelen dwalen nog uit onkunde.
Door opvoeding en onderwijs zijn ze on
bejrend met den zegen van wet en ge
tuigenis des Heeren. Zij hoorden anders
spreken, zij leerden anders denken. An
dere wegen werden hun voorgesteld, als
wegen die voeren naar geluk. Dat oude
Bijbelwoord o, ieder kon persoonlijk
er over denken zoo als hij wilde had
toch geen waarde meer voor het tegen
woordig maatschappelijk leven.
Wij hebben andere tijden, en daarom
andere zeden. Weg met die wet en ge
tuigenis, zoo is er voortdurend geroepen.
Wij willen een nieuwe maatschappij op
nieuwe grondslagen. Dan zal 't alles
licht en vreugde zijn.
Arme misleiden, die luisteren naar deze
blinde leidslieden. Zou er licht en vreugde
zijn, als ge Gods wet verlaat, met Zijn
getuigenis niet rekent Geen dageraad
geen licht, nooit licht, altijd duisternis,
eeuwig duister, dat is 't einde voor wie
God verlaat. Èn meent niet dat dit al
leen doelt op de eeuwigheid. Ook en
eerst op het tijdelijk leven.
Rukt in een Christenland weg de Chris
telijke grondslagen voor staat en maat
schappij, en gij ziet de vervulling van
dit woord gij zult geen dageraad hebben
Geen licht, geen vreugde meer. Doffe
droefheid, bitter leed, namelöoze ellende
Christenen, hebt gij eerbied voor Gods
Woord? Spreekt dan naar dit Woord.
Hebt gij liefde tot Gods wet? Onder
houdt dan Gods getuigenissen.
Is er naastenliefde bij u Tracht dan
anderen van hun doolweg terug te roe
pen. Hem te bewaren voor nameloos wee
in dit leven, voor eeuwige duisternis
hiernamaals.
Strijdt mede tegen ongeloof en revo
lutie, opdat niet weggerukt worden de
Christelijke grondslagen van maatschappij
en staat.
Bidt voor de Overheden, opdat ze recht
en gerechtigheid mogen handhaven.
Bedroeft bovenal den Heiligen Geest
niet, die Gods getuigenis ook ons op 't
hart wil hindendie onze consciëntie
spreken doetdie ons verstand verlicht
die ons leert denken, spreken, handelen
naar het Woord des Heeren Heeren.
De bazuin aan den mond, en doe dan
alom hooren de heilige krijgsroepTot
de wet en tot de getuigenis.
Ter Neuzen. S. Groeneveld.
tegen de onderwijzers die het waagden
onderwijs te geven aan do bijzondere
scholen. Nou, dezo voorziening is dan
ook wel bewaarheid.
Velen van de oudste onderwijzers
onder ons, die de toenmalige dagen
hebben meegemaakt, ja reeds over
leden, doch zij. die nog leven, kunnen
ons vertellen van de grootc minachting,
die hun toen ten deel viel.
Is liet niet meermalen op tal van
plaatsen voorgekomen, dat de „fijne
meester" en de zijnen zich niet buitens
huis konden begeven, of het vuil eu de
steenen vlogen door de luchten de gemeen-
sto scheldwoorden, die maar te beden
ken waren, werden hun nageroepen
Is het niet meermalen gebeurd, dat
's morgens de tuin van den onderwijzer
was vernield door baldadige handen, en
dat zijn huis op ergerlijke wijze was be
schadigd
Het lijden is zoo groot geweest, zoo
aangrijpend dikwijls.
Daar is wat smart verdragen, daar
zullen in de binnenkamers wat bange
tranen zijn geschreid en klagende gebe
den tot God zijn opgezonden.
Meer dan wij mensclien van tegen
woordig misschien ooit zullen vermoeden.
en
Voorheen en thans.
„Geen dwepende Alexanders,
Geen Brammen, vol venijn,
Verdienen Nederlanders
Te heeten of te zijn."
In ons artikel „Een Mijlpaal" mochten
we wijzen op hetgroota verschil tusscheu
het jaar 1878 eu 'tjaar 1920, wat be
treft het het onderwijs.
Voornamelijk hadden we daarbij het
oog op de regeeringstafel, waar voor
ruim veertig jaren de liberale Kappeyne
van de Coppello stond te decreteeren en
nu, voor enkele dagen, de Christelljk-
Historisclie De Visser do gelukwenschen
voor de aanneming van zijn wet mocht
in ontvangst nemen.
Voorheen en thans 1
Het is onze bedoeling, dit voorheen
thans, ook eens kort te laten zien,
ten opzichte van onze onderwijzers.
Want ook daarvoor is het verschil
groot, en ook daarom past hen en ons
dank aan den Heere, Die ons tot dusver
zoo boven bidden en denken heeft geze
gend.
'n Enkel woord over de „grooten" on
der ons, de machtigen. Hebben ze nog
dikwijls veel van overzij te verduren, een
vijftig jaren geleden was dat nog heel
wat anders.
Werden niet Groen van Prinsterer,
Kuyper en Lobman nagewezen, en op de
meest felle wijze, op hoogst venijnige
manier uitgescholden en uitgekreten voor
„beroerders des volks", zooals eenmaal
Acliab Elia verweet een „beroerder Is
raels" te zijn
De booze hartstochten ontketenen, dat
konden ze. Het nationale volksleven
vergiftigen, en de volkskracht breken,
daarvan hadden ze verstand.
Het eeno doel van het volk op te zet
ten tegen het andere, en overal twee
dracht te zaaien, dat was hun doel.
Doch daarvoor moest gewaakt worden,
en ieder dio vasthield aan de liberale
begrippen en ideeën, werd te wapen ge
roepen tegen deze „volksverleiders."
Felle artikelen werden geschreven in
tijdschriften en in allerlei kranten.
En dan heusch niet in de kleinere, o,
neen, in de grootste en deftigste aller
eerst. In de voornaamste en beste bladen
en tijdschriften des lands
Zelfs ontstond het rijmpje dat we als
motto gaven voor dit artikel
„Geen dwepende Alexanders,
Geen Brammen, vol venjjn,
Verdienen Nederlanders
Te heeten of te zijn."
De naam Alexander dan natuurlijk doe
lende op Jhr. Alexander Frederik de Sa-
vornin Lohman, en die van Bram op
op Dr. Abraham Kuyper.
Alles werd gemobiliseerd, en ieder ten
strijde opgeroepen. Hoe een en ander
echter verliep, hebben we gezien.
De oproep mocht niet haten, het libe
ralisme was bezig zijn eigen graf te gra
ven.
Wat echter niet wegneemt, dat in dien
tijd de strijd zwaar genoeg was.
En waar men zoo venijnig en boosaar
dig tegen de „grooten" durfde op te
treden, was het te voorzien, dat dit nog
erger zou wezen tegen de „minderen",
En boven bidden
uitkomst gegeven.
Zoodat we dan
kunnen wijzen op
t.ussclien voorheen
laatste nu dan
een
en denken heeft Hij
ook met blijdschap
het groots verschil
en thans, over welk
enkel woord.
Wo zeiden het reeds, er kwam veran
dering en verbetering. Onze scholen
zijn vaak een sieraad voor stad en dorp
en onze leermiddelen, ze mogen gezien
worden. Onze leesboeken en de leer
boeken voor de verschillende vakken
kunnen gerust de vergelijking met die
van de openbare scholen doorstaan.
Onze onderwijzers staan wat kennis
en akten betreft, bij hun openbare col
lega's in 't geheel niet meer ten achter,
en in 't maatschappelijk leven wordt met
hen terdege rekening gehouden, al gaat
dat hier en daar nog met een zuur ge
zicht.
Onze inrichtingen voor do opleiding
van onze onderwijzers mogen zich even
eens laten zien, en de leeraren aan die
inrichtingen behoeven voor hun openba
re collega's in 't geheel niet onder te
doen.
Onze voormannen op onderwijsgébied
worden evengoed gehoord als de hunne.
Doch dit leed was nog niet alles.
Daar was nog een meer fijner en
daardoor des te pijnlijker. Het voor
gaande zag slechts op baldadigheden van
liet grauw en ongure knapen.
Grievender was evenwel de handeling
van liet nette publiek.
Zoo terecht merkt het „Friesch Dag
blad" daarover op
„Dat kénde deu%fgnen meester" niet.
In het plaatselijk samenleven rekende
hij niet mee. In geen commissie of be
stuur werd hij ooit benoemd. Hij was
immers de geboren verdeeldheid-zaaier,
de twist-zoeker, die anders wilde zijn
dan een ander, de farizeër, die met zijn
vroomheid te koop liep, met den ortho
doxen of den afgescheiden dominee de
aanvoerder van de sectie, die overal te
gengesproken wordt!
Nauwelijks werd de man gegroet.
En dan was liet nog een stugge groet
die alle poging tot toenadering direct
afsneed en hem ziju minderwaardigheid
voelen deed.
Neen, waarlijkonze Christelijke on
derwijzers hebben geen gemakkelijk le
ven gehad
Doch ook met dit grievende leed van
het „nette publiek" is nog alles niet ge
zegd.
Dit alles raakte meer den buitenkant
van het het leven onzer onderwijzers.
Doch ook de binnenkant, om dat zoo
maar eens uit te drukken, had heel wat
te verduren.
We bedoelen hun werk op school, dat
ze hadden te verrichten.
Tegenwoordig kan men zich daarvan
geen voorstelling meer maken, doch laten
de jongeren onder ons liet zich eens in
denken, dat één onderwijzer een klas
van honderd leerlingen voor zijn reke
ning had.
Met de inrichting van de lokalen en
do leermiddelen is tegenwoordig alles
geregeld naar de laatste mode a.li.vv.,
doch o, wat was dat toen alles anders.
Wat moest er toen dikwijls „geschar
reld" worden.
Geen wonder ook, waar de kleine
groep voorstauders van het Christelijk
Ónderwijs alles alleen moest betalen, en
bovendien na 1878 nog weer zwaardere
lasten voor de openbare school kreeg te
dragen.
Aan alle kanten was het tobben, ook
met de opleiding van de jonge onderwij
zers.
Overdag stonden zo voor de klas, en
's avonds kregen ze een paar uren les
van den „bovenmeester".
Was het heel gunstig, dan hadden en
kele van die „bovenmeesters" met elkaar
'n soort primitieve normaalschool opge
richt.
Doch we zeiden het, die waren dan
al heel ver gevorderd en werden door
alle andere collega's benijd.
We hebben slechts enkele korte gre
pen gedaan, om u iets te laten zien van
het voorheen.
Gelukkig kwam er langzamerhand ver
andering en verbetering.
Onze mannen stonden pal en hun ge
duriglijk bidden tot den Heere werd niet
beschaamd.
Genoeg er van, een en ander is reeds
meer dan duidelijk om liet groote verschil
tusschen voorheen en thans te laten
zien.
Welk een verandering en een omme
keer in een vijftigtal jaren.
Onze oud strijders zullen dat niet heb
ben vermoed.
God heeft echter ruimte gegeven. Zij
Hem daarvoor dan ook alle dank en
blijve aller begeerte om met het kind in
de armen de wacht te betrekken bij het
Kruis.
Dan behoeven we niet te vreezen, al
lijkt soms de toekomst ook nog zoo drei
gend en duister.
Want dan kunnen we vol hope en
vertrouwen zingen
„Geen kwaad zal ons genaken,
De Heer' zal ons bewaken."
't Gaat er toch eigenaardig toe op de
conferentie ie Spa.
Schreven we in ons vorig overzicht,
dat de toestand heel gunstig leek en de
Duitscliers en de Geallieerden vvel tot
overeenstemming zouden komen, zoo in
eens, plotseling en ongedacht is dat weer
veranderd.
Geheel onverwacht kwam Woensdag
de „N. R. Ct." met het volgende telegram
van haar correspondent uit Spa
„Gisteravond is het vrij plotseling
weer misgeloopen en op liet eerste zicht
zelfs zeer ernstig. In werkelijkheid is
men op zeer ernstige wijze tegenover
elkaar aan het „bluffen." Het eenige
groote gevaar schuilt daarin, dat men
zich vastbluft en in eene situatie komt,
die geen uitweg meer biedt.
Het volgende is gebeurd
Bij de onderhandelingen over de kolen,
was men wat de hoeveelheid betreft vrij
dicht bij elkaar gekomen, maar in andere
opzichten was het verschil nog zeer
ernstig. Dat kwam door liet wantrouwen
der Duitsclie industrieelen tegenover de
conferentie. Zij zeggenof wij 100,000
ton kolen per maand meer of minder
leveren is niet van beslissend belang,
als wij maar het vooruitzicht hebben de
productie te vergrooten. Dit is echter
slechts mogelijk als wij onzen arbeiders
voldoende Voedsel en kleeding kunnen
geven. Wij willen daarom voor onze
kolen geld of crediet hebben, dat ons
daartoe in staat stelt.
Nu hebben de geallieerden ondersteu
ning in dit opzicht beloofd, maar de
Duitscliers nemen geen genoegen met
die beloften alleen. Zij zeggen Wij zijn
telkens bedrogen uitgekomen. In Decem
ber 1918 bij het te Lichtenburg gesloten
verdrag heeft men ons die reeds beloofd,
maar men heeft ons nooit geheel betaald,
waarop wij volgens dit verdrag aanspraak
hebben. In Augustus 1919 heeft men
eus weer allerlei voordeelen beloofd voor
de leverantie van kolen in voorschot op
liet vredesverdrag en men heeft die
beloften niet gehouden.
In dit wantrouwen zit de groote moei
lijkheid eu niet in het feit, dat de ge
allieerden 2 millioen ton maandelijksche
leverantie eisclien, terwijl de Duitscliers
van October 1920 af 1,400,000 ton eu
een jaar later 1,700,000 ton per maand
willen leveren".
We zeiden liet, onverwachts kwam
dit telegram en in velen leefde weer de
vrees op Zou liet nu toch nog misloopen
met de conferentie Zouden we werkelijk
aan den vooravond van een dramatische
ontknooping staan, die inplaat.s van ont
spanning ernstige spanning zal brengen?
Nog grooter werd die vrees, toen
bleek, dat de Entente de maarschalken
Foch en Wilson had uitgenoodigd, om
zoo spoedig mogelijk naar Spa te komen.
Zou er misschien sprake van ziju de
Düitscliërs doof geweld van wapenen,
door middel van het recht van den
sterkste, tot aannemen van de Entente-
voorstellen te dwingen?
Men wist liet niet, maar vreesde toch
ernstig.
Toch schijnt het zoo ernstig nog niet
te wezen, want Woensdagavond gaf de
„N. R. Ct." o.a. het volgende telegram
van haar correspondent
„Vanochtend drukt een loodzware
stemming op alles wat met de confe
rentie in betrekking staat. Aan alle
kanten heeft men een ernstigen kijk op
den toestand. Opmerkelijk is, dat zelfs
de Italianen hun gewoon optimisme op
het oogenblik kwijt zijn.
Het lieele conflict blijkt steeds meer
in hoogere mate een gevolg te zijn van
wedorzijdsch wantrouwen dan van zake
lijk verschil. Aan den Entente-kant
heeft men de waarneming gedaan dat
hij de Duitscliers niet meer Fehrenbach
en Simons heslissen, maar dat alles van
het oordeel der onderhandelaars over de
kolen afhangt.
Men schrijft daarbij allen invloed aan
Stinnes toe en ziet in dezen een man,
die desnoods aan het doordrijven van
zijn wil ieder ander volksbelang Ten
offer brengt. Men zegt in Entente-
kringen er niet veel voor te voelen, om
zich aan Stinnes te onderwerpen.
Aan den Duitschen kant geeft op liet
oogenblik inderdaad de opzatting van
de kolenonderliandelaars den doorslag
eu deze wordt weer, zooals ik heden
nacht reeds meldde, hoofdzakelijk door
wantrouwen bepaald. Men heeft aan den
Duitschen kant zeer sterk het gevoel,
dat het er hoofdzakelijk om te doen is
het Roergebied te bezetten en dat dit
niet te verhinderen is. Daarom schikken
zich ook de andere onderhandelaars
fatalislisch in den onverkwikkelijken
toestand.
Ik wil echter niet te uitvoerig zijn
over al deze moeilijkheden en misver
standen, daar op hot oogenblik stappen
worden gedaan, die met groote waar
schijnlijkheid tot een ontspanning zullen
leiden.
Vanochtend om 9 uur is maarschalk
Foch hier aangekomen. Hij heeft on
middellijk Millcrand bezocht en met hem
lange besprekingen gehouden. Naderhand
zijn Delacroix en Hijmans bij den Fran-
sclien premier gekomen om hem geluk
te wenschen, naar aanleiding van den
nationalen-feestdag der Franschen. Lang
zamerhand schijnen deze bijeenkomsten
zich tot een algemeene bespreking der
geallieerden te hebben ontwikkeld.
Vanavond wordt maarschalk Wilson
hier verwacht."
Hiernaar beschouwd, lijkt de toestand
dus nog niet hopeloos te wezen.
Laten we hopen, dat deze correspon
dent gelijk krijgt, en alles nog. in der
minne zal worden geschikt.
Want anders, nou, dan weten we het
niet
Met Krassin schijnt liet ook vreemd
te loopen.
Nu heet liet n.l. dat hij toch weer
naar Engeland zal terugkeeren. Do
„Times" zegt tenminste, dat hij bij zijn
terugkomst te Londen een aanbod van
de sovjet regeering meebrengt, om de
verbeurd-verklaarde fabrieken aan de
wettige eigenaars terug te geven en dien
eigenaars, onverschillig van welke natio
naliteit zij zijn, te veroorloven hun
fabrieken opnieuw aan den gang te
brengen, op voorwaarde dat de werk
lieden door de sovjet betaald worden,
die do helft van de winsten zal nemen.
De Britsche houders van houtkap-con
cessies willen op dezelfde wijze behandeld
worden.
Naar men verneemt, wijst het uit
voerend gezag te Moskou allo verant
woordelijkheid voor den inval in Perzië
af en werpt zij de blaam daarvoor naar
het schijnt op plaatselijke commandanten.
De Russen schijnen Krassin dan toch
zeker als den meest geschikton vissclier
UWSCH-VLAANDEREN
Tot de wet en tot de getui
genis Zoo zij niet spreken
naar dit woord, het zal zijn,
dat zij geen dageraad zullen
Jes. 8
hebben.
20.