Uit de Pers.
Uit de Provincie.
Misschien ontvangt hij over eenige
jaren ook daarvan nog officieel bericht.
Hij mocht het inmiddels ook eens ver
geten zijn 1
Durf.
Meu moet toegeven, dat de kanselier
van de schatkist in Engeland den moed
heeft om de waarheid onder de oogen
te zien. Naast Amerika is Engeland
thans het eenige der gewezen oorlogvoe
rende landen, dat op een sluitend bud
get cn schulddelging kan wijzen. Waar
schijnlijk zullen niet al zijn plannen on
gewijzigd tot, stand komen, maar zelfs
al zou in den loop van het jaar de oor
logswinstbelasting, stellig een der
oorzaken van hooge prijzen wijziging
ondergaan, dan zal toch het budget rond-
loopen, al zal dan wellicht naar nieuwe
middelen moeten worden omgezien om
devoorgenomen schuldelging te verwezen
lijken.
Om tot dien gunstigen toestand te
geraken gunstig voor een land, dat
door den oorlog zich zulke geweldige
lasten zag opgelegd moest evenwel
onverschrokken worden toegetast, te
meer waar inkomens tot zestigduizend
gulden per jaar onder het nieuwe bud
get nog iets minder zullen betalen dan
onder de bestaande regeling het geval
is en de grens van geheele vrijstelling
niet onbelangrijk werd verhoogd en thans
voor gehuwden f3600 bedraagt.
Het meerdere komt uit de zeer hooge
inkomens in Engeland naar verhou
ding veel talrijker dan bij ons en
uit indirecte heffingen, op genotmiddelen
vooral. De heffing op wijn en sterken
drank (invoerrechten en accijns) zal, bjj
een totale opbrengst van reeds meer
dan 1500 millioen gulden in het afgeloo-
pen dienstjaar, in de meerdere opbrengst
der middelen moeten bijdragen met een
som van ten naastenbij 75 millioen pond
sterling of nagenoeg 900 millioen gulden
per jaar, bij een bevolking 6 a 7 maal
grooter dan die van Nederland. De be
lasting op tabak in alle vormen wordt
eveneens verhoogd en voor het nieuwe
dienstjaar geraamd op een opbrengst
van ongeveer 750 millioen gulden. Wij
meenen al dat we hoog gaan, indien we
een twintig millioen uil onze tabak bin
nenkrijgen. Ons tarief zou dus aan
Engeland ongeveer 130 millioen bezorgen
instede van de 750 die men daar laat
betalen.
Wie in dezen tijd geld heeft voor ge
notmiddelen, moet er maar voor beta
len, denkt Chamberlain.
En hij heeft gelijk.
Temeer waar het hem in staat stelt
om de heffingen op suiker b.v. met ruim
100 millioen gulden te verlagen.
(Stand.)
De Schuldvraag.
Steeds hebben we er voor gewaar
schuwd, dat men voorzichtig zij met het
beantwoorden der vraag, waar toch wel
de schuld ligt voor 't uitbreken van den
oorlog.
Dat is nog niet uit te maken.
We staan er nog te kort bij.
Eerst later, als alles geschiedenis ge
worden is en alle bescheiden in 't licht
gekomen zijn, kan men daarover oordee-
len.
Sommigen meenden, na de onthullin
gen uit de archieven te Weenen en te
Berlijn men herinnert zich die nog
wel 1 dat het n-u uitgemaakt was
daar en daar alléén bij de machthebbers
in de beide genoemde hoofdsteden was
de schuld te zoek§n. We hebben in
dertijd het niet ontveinsd, dat deze ont
hullingen inderdaad een droevig licht
wierpen op de voorgeschiedenis van den
oorlog en zeer zeker die machthebbers
leelijk blameerden.
Maar tevens waarschuwden we.
Om vooral niet ^enzijdig te zijn.
Met een definitief oordeel te wachten,
tot ook van andere zijde het verborge
ne openbaar gemaakt zou zijn.
En wat lazen we nu dezer dagen
Poincaréde president van Frankrijk
voor en tijdens den oorlog, die thans
weer als gewoon journalist in de kran
ten schrijft, liet in de „Matin" o.m. dit
hoogst merkwaardige regeltje uit zijn
pen vloeien
„Wie weet of een duidelijk woord
te rechter tijd door Engeland gespro
ken de hand die den storm ging
ontketenen niet zou hebben tegen
gehouden."
Zóó schrijft de man die van alles op
de hoogte is.
Het is zacht gezegd.
Maar de zin er van is toch deze
Engeland had m.i. waarschijnlijk den
oorlog kunnen voorkomen, indien het
tijdig Berlijn had laten weten, dat men
daar behalve Rusland en Frankrijk óók
Engeland als vijand tegenover zich vin
den zou.
Zóó schrijft nu de vriend.
Tevens de man. die 't weten kan.
Is 't niet een duidelijk bewijs, dat men
met de beantwoording der schuldvraag
voorzichtig moet zijn en dat hoogstwaar
schijnlijk velen elk naar hun eigen mate
de schuld zullen te dragen hebben?
(Fr. Dagbl.)
Ongeneeslijk.
Toen in November 1918 de revolutio
naire aanslag in ons land van sociaal-
democratischen kant dreigde een
intimidatie, die sterk ondersteund werd
door de gebeurtenissen in Duitschland
zagen de vrijzinnigen over het algemeen
bleek van schrik. Een van de voor
naamste bladen uit dien kring maakte
zich reeds gereed tot het buigen voor
het nieuwe „bewind." Van grooten
moed bleek toen in dien hoek zeer
weinig. Velen dachten de zaak verloren
en zagen niets anders voor zich dan een
zich schikken in het onvermijdelijke.
Dat menige angstige blik in de richting
van de brandkast geslagen werd, spreekt
wel van zelf.
Nauwelijks echter had de bazuinstoot
uit den rooden hoek geklonken of het
Christelijk Nederland liet zijn krachtig
„neen" hooren. Daar bezweek men
niet voor de intimidatie van het gewelds-
vertoon. Daar kwam men aanstonds op,
om het wettig gezag te steunen. Calvi
nistische en Roomsch-Katholieke jonge
lingen stonden aanstonds gereed, om het
geweld te keeren en hun leven voor de
rechtszekerheid vau ons volk te stellen.
Toen grepen ook de vrijzinnigen weer
moed. Toen begon men van vrijliberaal
tot vrijzinnig-democraat weer vertrouwen
te krijgen in de kracht der regeering.
En nog enkele dagen verder kon men
zich zelfs gereed maken om felle rede
voeringen te houden tegen den man, die
de heeren ter linkerzijde zoo erg had
doen schrikken.
In die dagen hoorde men van liberalen
kant tot toen ougekende verzekeringen.
Men erkende de waarde der Christelijke
beginselen voor het volksleven.
Het scheen een oogenblik alsof men
wilde terugkomen van de dwaling, dat
de religie niets te maken heeft met het
leven in staat en maatschappij.
Christelijke arbeiders waren dan toch
maar het best te vertrouwen.
En als die Christelijke partijen er nu
eens niet waren geweest
Deze stemming duurde niet lang.
Eukele weken daarna schaamde men
zich over zijn vrees en over zijn vrien
delijke blikken naar rechts.
Misschien dat tijdens de onlusten in
Duitschland vlak bij onze grens de stem
ming van November '18 weer eeniger-
mate herleefde, maar toen de roode legers
waren ten ondergegaan, leefde men op
nieuw in het heerlijk gevoel van veilig
heid. Wij hebben thans vernomen, dat
een groep vrijliberalen een oproep heeft
gericht tot de vrijzinnige burgerij, om
zich sterk te maken tegen het gevaar
dat van uiterst links en van rechts dreigt.
De vrijheid is in gevaar.
Eu nu het wetsontwerp tot bestrijding
van revolutionaire woelingen verschenen
is, worden fijne pleidooien geleverd voor
het gevaar, waarin de individueele rechts
zekerheid verkeert.
Het is alsof er niets is gebeurd. Het
is alsof de tijden van rustige sociale en
politieke zekerheid reeds weer zijn te
ruggekeerd. Men komt voor de „rechts
zekerheid" op. Tegen de pogingen der
revolutionairen O neen, tegen de voor
nemens der Regeering, om recht en orde
en gezag te handhaven.
En men schijnt gestreeld, als van re
volutionaire zijde vriendelijk geknikt
wordt en met instemming de verzeke
ringen van liefde voor de vrijheid van
het individu worden geciteerd.
Het gaat precies als in 1903.
Gelukkig, dat deze vrijzinnige vrijheids
helden bij de overgroote meerderheid
van ons volk geen steun vinden voor
hun fraaie politiek. Als zij hun oor te
luisteren wilden leggen, zouden zij dat
al spoedig ontwaren. Maar wat zeggen
wij Zij kunnen dat niet meer, omdat
het wezenlijke contact ontbreekt.
(Stand.)
TER NEUZEN, II Mei 1920.
Officieele Opening
der Emailleer-, Nikkel- en Kachelfabriek
te Ter Neuzen, 10 Mei 1920.
Gistermiddag werd op eenigzins fees
telijke wijze de fabriek van de N. V.
Lak- en Nikkelinrichting alhier geopend.
In het nette gebouw, achter het
Schuttershof, waren de aandeelhouders
en enkele genoodigden bijeengekomen.
De heer J. J. de Jager opende, als
voorzitter van het college van commis
sarissen ('t welk bestaat uit de heeren
J. J. de Jager, L. de Feijter en G. Meer-
tens) de bijeenkomst, door 't uitspreken
van de volgende rede
Mijne Heeren
Aandeelhouders, mede-commissarissen,
Burgemeester en Wethoudors, Bestuur
van de Kamer van Koophandel en Fa
brieken, Architecten, aannemer, bouw
lieden, Directeur en personeel, in deze
oogenblikken heet ik u allen hartelijk
welkom aan deze plaats.
Uwe tegenwoordigheid aan deze plaats
en op dit uur is mij een bewjjs van
uwe belangstelling in deze zaak.
Ik breng u dan ook namens commis
sarissen mijnen dank voor uwe tegen
woordigheid.
Ge zult met mij overtuigd zijn dat dit
oogenblik voor ons en ook voor u allen
een gewichtige aangelegenheid is.
Immers we staan thans gereed over
te gaan tot het ingebruiknemen van de
eerste email-, nikkelinrichting en kachel-
fabriek in Zeeuwsch-Vlaanderen, en niet
alleen in Zeeuwsch-Vlaanderen, doch ook
in Zeeland.
We mogen het ons niet ontveinzen
dat de tijden zeer gewichtig zijn en we
beleven, op economisch gebied zeer
zorgvolle dagen.
Niet zonder schroom is dan ook door
ons het initiatief genomen over te gaan
tot de stichting dezer fabriek.
Na onderzoek en ontvangen inlichtin
gen besloten commissarissen na rijp
beraad over te gaan tot het ontwerpen
der plannen en het daar stellen der
inrichting. We hebben thans echter het
volle vertrouwen dat de zaak een toe
komst heeft, voornamelijk om deze
redenen, dat een dergelijke zaak in
geheel Zeeland nog niet bestaat, en er
zeer zeker aan een bedrijf als dit is,
behoefte wordt gevoeld.
We hopen dat de directeur, in wien
we het volste vertrouwen hebben, moge
slagen in de uitvoering, en we wenschen
hem toe dat hij krachten en gaven
moge ontvangen om de leiding naar
behooren te vervullen.
Onwillekeurig voeren mij mijne ge
dachten terug naar een dertig, veertig
jaren her, en ik denk dan onwillekeurig
aan den grootvader van den directeur,
de heer N. Harte, in de wandeling ge
noemd de Blacksmid.
In een eenvoudige werkplaats op zeer
primitieve wijze oefende deze het eerzame
bedrijf uit van kachelsmid, en hij heeft
op dat terrein zijn sporen wel verdiend.
Voor dien tijd was hij de vakman, en
naar we weten een bekwaam vakman.
Onder diens leiding heeft dan ook do
tegenwoordigen directeur zijn opleiding
genoten, en we twijfelen niet of hij heeft
veel van dezen man geleerd. Mocht hij
nog leven, hij zou gewis zijn oogen uit
kijken over een dergelijke zaak, als hier
is verrezen.
Doch de tijden veranderen en wij met
hen.
Mochten we nog verder terug gaan en
U in herinnering brengen de dagen toen
de gilden in ons land den toon aangaven,
gewis we zouden nog heel wat te voor
schijn kunuen brengen. Toch acht ik het
niet ongunstig hierbij een oogenblik stil
te staan, al kunnen we uit den aard der
zaak in deze ure dit gildewezen niet in
zijn vollen omvang -behandelen. We
willen het toch even aanstippen.
De bloeitijd onzer vaderlandsche his
torie stond in het teeken der gilden. In
de 17e eeuw voornamelijk hadden deze
gilden een grooten invloed op maatschap
pelijk en burgerlijk leven. Reeds in de
middeleeuwen waren er menschen die
hetzelfde vak beoefenden en zich aan
eensloten, hetzij om uiting te geven aan
een gevoel vau gemeenschap, of om in
het algemeen bijeen te behooren. De
Romeinen hadden reeds hunne vereeni-
gingen van handwerkslieden, hadden
reeds hunne vorecnigingshuizen, hunne
statuten, hunne gemeenschappelijke kas
sen, hunne gemeenschappelijke offers.
In de 9e eeuw is daar ook reeds sprake
van. In de 11e eeuw was in ons land
reeds sprake van een gilde te Tielte
Utrecht en in onze Ilollandsche. Sticht-
sche, Geldersche en Overijselsche steden
in de 13e, 14e en 15e eeuw.
In de middeleeuwen waren de gilden
in onze steden vereenigingen van indus
trieelen aard, die ten doel hadden de
stoffelijke belangen hunner leden te be
hartigen.
In het gildeverband waren menigmaal
verschillende bedrijven verbonden, men
noemde zulke gilden vergaderde gilden.
In den regel gold, dat verwante of
oorspronkelijk verwante bedrijven wer
den bijeen gevoegd, zoo waren de zadel
makers te Utrecht verbonden met de
schilders die oorspronkelijk de leeren
overtrekken der schilden hadden ver
sierd, min of meer artisten, bij wien be
halve de gewone huisververs nu ook de
beeldhouwers en boekbinders, later naast
deze de boekdrukkers werden opgeno
men de kistenmakers met de timmer
lieden, kuipers, stoeldraaiers, manden
makers enz.de vette slagers met de
veel met vet werkende harnasvegers
de smeden met alle metaalwerkers, de
deftige wantsnijders met de minder def
tige barbier, die ook het chirurgysvak
uitoefende, en als mensch van meer
dere kennis werd beschouwd.
Alle gilden die bestonden hadden dit
eigen, dat men in hun verband 3 soorten
onderscheidde.
Wie een ambacht wilde uitoefenen,
moest als leerjongen beginnen.
De leeftijd was 12 jaar. Men leerde
gewoonlijk 2 soms 3 jaren bij uitzonde
ring één jaar. In den regel woonde men
in bij den meester.
De meester ontving een leersom. Daar
voor leerde de jongen, en moest bij zijn
intrede in het gilde eene kleine som be
talen. Hij kreeg geen loon. Hij moest
kleine diensten bewijzen aan den mees
ter en diens echtgenoote. Liep hij weg,
dan mocht niemand hem aannemen,
werd hij op zijn verzoek ontslagen, dan
betaalde hij een som aan het gilde. Hij
was aan zijn baas gebonden. Ook omdat
na afloop van zijn leertijd den leer-
brief of èen getuigschrift door hem werd
ontvangen. Daarna werd hij gezel of
knaap en kon zich bij een meester ver
huren, dat bij mondeling of schriftelijk
contract werd vastgesteld. Handelde hij
tegen de gesloten overeenkomst dan kon
de overtreding voor het gildebestuur ge
bracht worden. De gezel was gedurende
het contract aan zijn meester gebonden.
Had hij eenigen tijd als gildebroeder ge
werkt dan kon hij meester worden. Hij
kon dit in de meeste steden niet worden
zonder een gilde of meesterproef, nauw
keurig omschreven, afgelegd ten over
staan van een paar daartoe door het
gilde aangewezen proefmeesters, of van
het gilde bestuur zelf.
Men kon geen lid worden van het gil
de indien niet vooraf door leeerling ge
zel of meester een zekere som was in
gebracht als inleggeld.
Een belangrijk deel van de inkomsten
van het gilde werden besteed voor een
waardig doelde armenbus, ften behoe
ve van onvermogende zieken, gebrekkig-
gen en ouden van dagen. Het loon was
ook geregeld.
In verschillende vakken werd onder
scheid gemaakt tusschen de verschillen
de jaargetijden. Het werd dikwijls door
de overheden met medewerking der
stadsregeering vastgesteld. Het ver
schilde zeer van gilde tot gilde en van
stad tot stad. In het midden der 17de
eeuw werdt voor een gezel in den zo
mer 20 stuivers betaald, in den winter
15 stuivers.
Ook was een wettelijken werkdag be
paald, die in het algemeon beperkt was
tusschen zonsopgang en zonsondergang,
uitzonderingen werden toegelaten voor
bizondere omstandigheden.
Het afwisselen van het loon ging sa
men met dien werkdag, en soms werden
goederen verstrekt voor bruiloft en
rouwkleederen.
De uurtijd waseen half uur rust om
8 uur, een middagrust van 12 tot U/s
uur, een half uur om 4 uur, die in den
winter op den middag wat verkort
werden. De morgen en avondklok wa
ren het begin en eindpunten van den
arbeid zoo voor leerling als voor gezel.
Loonkwesties kwamen ook wel voor
voornamelijk onder de lakenwevers.
Dit schijnt een van de rumoerigste
gilden geweest te zijn. Daaruit sproten
ten ook wel eens werkstakingen voort.
Deze complotten werden evenwel streng
gestraft. Als men de oproerlingen te
pakken kreeg werden dezen vaak gestraft
met openbare geeseling, tuchthuis en
geldboeten.
Het gildelidmaatschap beschermde den
gildebroeder tegen de mededinging van
vreemdelingen.
Ten gevolge van het toenemende we
reldverkeer hadden vraag en aanbod
zich zeer gewijzigd, en werden andere
wegen gezocht voor het bestaansleven.
Vandaar dat de gilden van lieverlede
wegvielen en verdwenen.
Toch was er veel goeds in cn is de
vraag wel eens opgekomen, of het niet
goed zou wezen het gildewezen, zij het
ook in gewijzigden vorm, weer in te
voerenen we meenen wel te mogen
verklaren dat in de vakvereenigingen de
herleving van het oude gilde weer naar
voren treedt.
Wel een bewijs dat de behoefte in
den menschelijken aard, waarvan de
middeleeuwen het bewijs hebben gele
verd, in hun vorm dan ook nog van
kracht is.
Meer van uw geduld vragen durl ik
thans niet. Ik heb gemeend met de
openstelling en ingebruikneming dezer
inrichting een stukje uit de oude doos
in uw midden te moeten neerleggen.
Deze inrichting is door eendracht van
kapitaal en arbeid tot stand gekomen.
Meerhoofdig bedrijf is hier aanwezig.
We staan op het standpunt geen een
zijdigheid te willen, nóch van de zijde
van het kapitaal, nóch van die van
arbeid. Laat ons elkander de hand
geven en het zal wel gaan.
Deze inrichting is in hoofdzaak aan
gelegd op den handel. Grossiers en
kooplui kunnen hier terecht. Aan hun
zal het liggen of het bedrijf zal goed
gaan. De directeur zal al wat in zijn
vermogen is doen om de zaak zoo
goed, solied en voordeelig mogelijk te
bewerken. We wachten dan ook eene
uitgebreide cliënteele.
Mij rest thans nog eenige dankbetui
gingen uit te brengen.
Een woord van dank aan het Edel
achtbare bestuur der gemeente. We
stellen het op hoogen prijs dat ge aan
de uitnoodiging hebt willen voldoen om
de ingebruikneming bij te wonen.
Waar we reeds met u in aanraking
kwamen krachtens de bouwverordening
en de Hinderwet, brengen we u onzen
dank voor de hulp aan ous bewezen.
We spreken het uit dat we ons willen
onderwerpen aan de wetten en verorde
ningen uwer gemeente, doch we bevelen
ons bij den voortduur in uwe welwillend
heid- aan. Waar we raad of hulp be
hoeven. vertrouwen we niet bij u tever
geefs aan te kloppen.
Edelachtbare heeren van het bestuur
van de Kamer van Koophandel en Fa
brieken ook U danken we voor Uwe
tegenwoordigheid.
Waar de Kamer ook is ingericht op
het behartigen van het fabriekswezen
wenschen we ook een welwillend oor te
zullen ontvangen bij de behartiging onzer
belangen.
Heeren architecten Feij en Galle, we
betuigen U ook onzen dank voor het
ontwerpen der plannen, het maken der
teekeningen en bestek en 'voor de uitvoe
ring. We spreken het uit: het werk is
eenvoudig en net. Waren de middelen
meer geweest het zort mooier geweest
zijn; doch commissarissen getuigen het:
we zijn tevreden met het geleverde werk.
De fabriek is voldoende om ruim werk
te kunnen maken.
Bovendien wanneer blijken mocht dat
ze te klein wordt, we weten het de fun
deering is aangelegd om hooger te bou
wen. We brengen U onzen dank.
Heer Castelijn, ook U mogen we niet
vergeten. Dank voor de welwillendheid
dat ge aan ons uwe werkplaats met motor
hebt willen afstaan, doch ook onzen dank
voor de goede afwerking der zaak voor
zooverre deze gereed is, We waren
wei eens ongeduldig doch ten slotte moes
ten we toch zeggen alles moet zijn tijd
hebben. Ge stond ook voor overmacht.
Ge hebt dan ook het werk voor zoo
verre het gereed is goed klaar gemaakt
naar de ordeningen u gegeven.
Ambachtslui en opperlui zonder u ware
van het werk niets terecht gekomen.
Wanneer gij geen zand en specie had
aangedragen, wanneer gij metselaars de
steenen die aangebracht zijn niet geor
dend had en gij timmerlieden het hout
niet had gezaagd, geploegd engeschaaft
en gespijkerd, gewis we zouden nog op
een kalen bodem staan.
We brengen U mitgaders schilders en
loodwerker dan ook voor de vlijt en de
nauwgezetheid waarmede gij het werk
deed onzen hartgroudigen dank.
Directeur en personeel ge staat thans
voor eene gewichtige en veel omvattende
taak. Uwen arbeid neemt een aanvang.
Hij zij U echter niet onbekend.
Gij zijl naar we hopen allen bekwame
vaklui. Betracht Uw plicht, wees ge
trouw, levert voortreffelijk werk en de
toekomst is de Uwe.
Zorgt dat deze Emailleer-, Nikkel- en
Kachelfabriek een flinken naam krijgt in
gansch de Provincie en daarbuiten. Het
zal dan U en ons allen die er bij betrok
ken zijn wel gaan.
Komen er geschillen, wat we hopen
dat niet het geval zal zijn tracht dezelve
langs vriendschappelijken weg op te lossen,
en maakt geen oneenigheid. Zorgt dat
de oude leuze „Eendracht maakt Macht"
U beheersche.
We wenschen U allen geluk, dat ge
dit bedrijf thans betreedt. Sómmigen
Uwer hebben zeer primitief gearbeid,
voor hun is het zeer zeker een uitkomst
zich vrijer te kunnen bewegen.
Vrienden van de pers, we danken U
ook voor Uwe tegenwoordigheid.
Gij dienaars van de koningiu der aarde
wil met Uw pen vermelden wat hier
heden gebeurd is, opdat Imp strekke tot
aanbeveling dezer zaak.
Waar alle goede gaven van boven zijn
afdalende, spreek ik ten slotte den wensch
uit dat de zegen des Heeren ook op
dit bedrijf moge rusten, en verwachten
we ook van Hem ons heil.
Ik heb gezegd.
Hierna werden wijn en sigaren ge
presenteerd, terwijl de burgemeester een
woord van dank bracht voor de uitnoo
diging en zijn beste wenschen voor den
bloei der onderneming uitsprak. Archi
tect Feij wees er op, dat alles nog niet
volledig was afgewerkt.
Daarna bezichtigden de aanwezigen
de fabriek, die door den directeur, do
heer N. J. Acke in werking werd gesteld.
'tVitd ons op, dat alles degelijk, ruim
en practisch gebouwd is. De zaak maakt
een zeer soliden indruk. Er is dan ook
alle reden om te verwachten, dat- voor
dit bedrijf een goede toekomst is weg
gelegd. Ter Neuzen bezit nagenoeg geen
industrie. Moge de opening van deze
industrieele inrichting profetie wezen
van een zich sterk uitzettende nijverheid.
Dat zal, gezien 't verval van onze havens,
in de toekomst voor Ter Neuzen een
levensbehoefte zijn.
In een zaak als deze, tot dusver de
eenige in gansch Zeeland, moet wei veel
arbeid te verrichten zijn. Als straks de
fabriek in volle werking is, zal ze vele
handen werk kunnen bieden. Uiteraard
zijn de arbeidsverhoudingen in een der
gelijke zaak beter, dan wanuoer in te
klein bedrijf moet worden gewerkt. Uit
sociaal oogpunt dient de oprichting van
deze inrichting toejuiching.
Onze wensch is, dat de ondernemers
niet teleurgesteld worden in hun ver
wachtingen, en dat hun ondernemings
geest beloond worde, opdat eerlang
meerdere fabrieks schoorsteeuen in Ter
Neuzen uiogen rooken.
Onder de leiding van commissarissen
en directeur, die alleszins voor hun taak
berekend zijn, moet het wel goed gaan,
dunkt ons. We gelooven, dat onder den
zegen des Heeren hun energie niet
beschaamd zal worden.
Naar we vernemen is het schip „De
Magdalena", kapitein Ruurd Visser uit
Ter Neuzen, behoudon in Louisburg
(Canada) aangekomen. Zooals de lezers
weten, maakte men zich over dit schip,
waarop meerdere Terneuzenaars als
opvarenden dienen, ongerust.
Dat op een verkooping van een
landbouwersinspan wel iets meer werd
meegenomen dan hetgeen daar te koop
wordt gepresenteerd, bleek Vrijdag j.l.
op do verkooping bij den heer Besien te
Aardenburg, want toen de landbouwer
L. M. de Bruijne te IJzendij.ke zijn paard
dat op de hofstede was gestald voor zijn
rijtuig wilde spannen, bleek het ver
dwenen en een ander minderwaardig
exemplaar was voor. hem blijven staan.
Blijkbaar een vergissing. Tevens was
van den lieer S. te Schoondijke een
fietslantaarn van zijn rijwiel (bij vergis
sing?) weggenomen zeker door iemand
die niet gaarne verbaliseerd werd voor
's avonds rijden zonder licht, en daarom
van twee kwaden het eene maar had
gekozen.
't Is oppassen