Uit de Pers. Uit de Provincie. Misschien ontvangt hij over eenige jaren ook daarvan nog officieel bericht. Hij mocht het inmiddels ook eens ver geten zijn 1 Durf. Meu moet toegeven, dat de kanselier van de schatkist in Engeland den moed heeft om de waarheid onder de oogen te zien. Naast Amerika is Engeland thans het eenige der gewezen oorlogvoe rende landen, dat op een sluitend bud get cn schulddelging kan wijzen. Waar schijnlijk zullen niet al zijn plannen on gewijzigd tot, stand komen, maar zelfs al zou in den loop van het jaar de oor logswinstbelasting, stellig een der oorzaken van hooge prijzen wijziging ondergaan, dan zal toch het budget rond- loopen, al zal dan wellicht naar nieuwe middelen moeten worden omgezien om devoorgenomen schuldelging te verwezen lijken. Om tot dien gunstigen toestand te geraken gunstig voor een land, dat door den oorlog zich zulke geweldige lasten zag opgelegd moest evenwel onverschrokken worden toegetast, te meer waar inkomens tot zestigduizend gulden per jaar onder het nieuwe bud get nog iets minder zullen betalen dan onder de bestaande regeling het geval is en de grens van geheele vrijstelling niet onbelangrijk werd verhoogd en thans voor gehuwden f3600 bedraagt. Het meerdere komt uit de zeer hooge inkomens in Engeland naar verhou ding veel talrijker dan bij ons en uit indirecte heffingen, op genotmiddelen vooral. De heffing op wijn en sterken drank (invoerrechten en accijns) zal, bjj een totale opbrengst van reeds meer dan 1500 millioen gulden in het afgeloo- pen dienstjaar, in de meerdere opbrengst der middelen moeten bijdragen met een som van ten naastenbij 75 millioen pond sterling of nagenoeg 900 millioen gulden per jaar, bij een bevolking 6 a 7 maal grooter dan die van Nederland. De be lasting op tabak in alle vormen wordt eveneens verhoogd en voor het nieuwe dienstjaar geraamd op een opbrengst van ongeveer 750 millioen gulden. Wij meenen al dat we hoog gaan, indien we een twintig millioen uil onze tabak bin nenkrijgen. Ons tarief zou dus aan Engeland ongeveer 130 millioen bezorgen instede van de 750 die men daar laat betalen. Wie in dezen tijd geld heeft voor ge notmiddelen, moet er maar voor beta len, denkt Chamberlain. En hij heeft gelijk. Temeer waar het hem in staat stelt om de heffingen op suiker b.v. met ruim 100 millioen gulden te verlagen. (Stand.) De Schuldvraag. Steeds hebben we er voor gewaar schuwd, dat men voorzichtig zij met het beantwoorden der vraag, waar toch wel de schuld ligt voor 't uitbreken van den oorlog. Dat is nog niet uit te maken. We staan er nog te kort bij. Eerst later, als alles geschiedenis ge worden is en alle bescheiden in 't licht gekomen zijn, kan men daarover oordee- len. Sommigen meenden, na de onthullin gen uit de archieven te Weenen en te Berlijn men herinnert zich die nog wel 1 dat het n-u uitgemaakt was daar en daar alléén bij de machthebbers in de beide genoemde hoofdsteden was de schuld te zoek§n. We hebben in dertijd het niet ontveinsd, dat deze ont hullingen inderdaad een droevig licht wierpen op de voorgeschiedenis van den oorlog en zeer zeker die machthebbers leelijk blameerden. Maar tevens waarschuwden we. Om vooral niet ^enzijdig te zijn. Met een definitief oordeel te wachten, tot ook van andere zijde het verborge ne openbaar gemaakt zou zijn. En wat lazen we nu dezer dagen Poincaréde president van Frankrijk voor en tijdens den oorlog, die thans weer als gewoon journalist in de kran ten schrijft, liet in de „Matin" o.m. dit hoogst merkwaardige regeltje uit zijn pen vloeien „Wie weet of een duidelijk woord te rechter tijd door Engeland gespro ken de hand die den storm ging ontketenen niet zou hebben tegen gehouden." Zóó schrijft de man die van alles op de hoogte is. Het is zacht gezegd. Maar de zin er van is toch deze Engeland had m.i. waarschijnlijk den oorlog kunnen voorkomen, indien het tijdig Berlijn had laten weten, dat men daar behalve Rusland en Frankrijk óók Engeland als vijand tegenover zich vin den zou. Zóó schrijft nu de vriend. Tevens de man. die 't weten kan. Is 't niet een duidelijk bewijs, dat men met de beantwoording der schuldvraag voorzichtig moet zijn en dat hoogstwaar schijnlijk velen elk naar hun eigen mate de schuld zullen te dragen hebben? (Fr. Dagbl.) Ongeneeslijk. Toen in November 1918 de revolutio naire aanslag in ons land van sociaal- democratischen kant dreigde een intimidatie, die sterk ondersteund werd door de gebeurtenissen in Duitschland zagen de vrijzinnigen over het algemeen bleek van schrik. Een van de voor naamste bladen uit dien kring maakte zich reeds gereed tot het buigen voor het nieuwe „bewind." Van grooten moed bleek toen in dien hoek zeer weinig. Velen dachten de zaak verloren en zagen niets anders voor zich dan een zich schikken in het onvermijdelijke. Dat menige angstige blik in de richting van de brandkast geslagen werd, spreekt wel van zelf. Nauwelijks echter had de bazuinstoot uit den rooden hoek geklonken of het Christelijk Nederland liet zijn krachtig „neen" hooren. Daar bezweek men niet voor de intimidatie van het gewelds- vertoon. Daar kwam men aanstonds op, om het wettig gezag te steunen. Calvi nistische en Roomsch-Katholieke jonge lingen stonden aanstonds gereed, om het geweld te keeren en hun leven voor de rechtszekerheid vau ons volk te stellen. Toen grepen ook de vrijzinnigen weer moed. Toen begon men van vrijliberaal tot vrijzinnig-democraat weer vertrouwen te krijgen in de kracht der regeering. En nog enkele dagen verder kon men zich zelfs gereed maken om felle rede voeringen te houden tegen den man, die de heeren ter linkerzijde zoo erg had doen schrikken. In die dagen hoorde men van liberalen kant tot toen ougekende verzekeringen. Men erkende de waarde der Christelijke beginselen voor het volksleven. Het scheen een oogenblik alsof men wilde terugkomen van de dwaling, dat de religie niets te maken heeft met het leven in staat en maatschappij. Christelijke arbeiders waren dan toch maar het best te vertrouwen. En als die Christelijke partijen er nu eens niet waren geweest Deze stemming duurde niet lang. Eukele weken daarna schaamde men zich over zijn vrees en over zijn vrien delijke blikken naar rechts. Misschien dat tijdens de onlusten in Duitschland vlak bij onze grens de stem ming van November '18 weer eeniger- mate herleefde, maar toen de roode legers waren ten ondergegaan, leefde men op nieuw in het heerlijk gevoel van veilig heid. Wij hebben thans vernomen, dat een groep vrijliberalen een oproep heeft gericht tot de vrijzinnige burgerij, om zich sterk te maken tegen het gevaar dat van uiterst links en van rechts dreigt. De vrijheid is in gevaar. Eu nu het wetsontwerp tot bestrijding van revolutionaire woelingen verschenen is, worden fijne pleidooien geleverd voor het gevaar, waarin de individueele rechts zekerheid verkeert. Het is alsof er niets is gebeurd. Het is alsof de tijden van rustige sociale en politieke zekerheid reeds weer zijn te ruggekeerd. Men komt voor de „rechts zekerheid" op. Tegen de pogingen der revolutionairen O neen, tegen de voor nemens der Regeering, om recht en orde en gezag te handhaven. En men schijnt gestreeld, als van re volutionaire zijde vriendelijk geknikt wordt en met instemming de verzeke ringen van liefde voor de vrijheid van het individu worden geciteerd. Het gaat precies als in 1903. Gelukkig, dat deze vrijzinnige vrijheids helden bij de overgroote meerderheid van ons volk geen steun vinden voor hun fraaie politiek. Als zij hun oor te luisteren wilden leggen, zouden zij dat al spoedig ontwaren. Maar wat zeggen wij Zij kunnen dat niet meer, omdat het wezenlijke contact ontbreekt. (Stand.) TER NEUZEN, II Mei 1920. Officieele Opening der Emailleer-, Nikkel- en Kachelfabriek te Ter Neuzen, 10 Mei 1920. Gistermiddag werd op eenigzins fees telijke wijze de fabriek van de N. V. Lak- en Nikkelinrichting alhier geopend. In het nette gebouw, achter het Schuttershof, waren de aandeelhouders en enkele genoodigden bijeengekomen. De heer J. J. de Jager opende, als voorzitter van het college van commis sarissen ('t welk bestaat uit de heeren J. J. de Jager, L. de Feijter en G. Meer- tens) de bijeenkomst, door 't uitspreken van de volgende rede Mijne Heeren Aandeelhouders, mede-commissarissen, Burgemeester en Wethoudors, Bestuur van de Kamer van Koophandel en Fa brieken, Architecten, aannemer, bouw lieden, Directeur en personeel, in deze oogenblikken heet ik u allen hartelijk welkom aan deze plaats. Uwe tegenwoordigheid aan deze plaats en op dit uur is mij een bewjjs van uwe belangstelling in deze zaak. Ik breng u dan ook namens commis sarissen mijnen dank voor uwe tegen woordigheid. Ge zult met mij overtuigd zijn dat dit oogenblik voor ons en ook voor u allen een gewichtige aangelegenheid is. Immers we staan thans gereed over te gaan tot het ingebruiknemen van de eerste email-, nikkelinrichting en kachel- fabriek in Zeeuwsch-Vlaanderen, en niet alleen in Zeeuwsch-Vlaanderen, doch ook in Zeeland. We mogen het ons niet ontveinzen dat de tijden zeer gewichtig zijn en we beleven, op economisch gebied zeer zorgvolle dagen. Niet zonder schroom is dan ook door ons het initiatief genomen over te gaan tot de stichting dezer fabriek. Na onderzoek en ontvangen inlichtin gen besloten commissarissen na rijp beraad over te gaan tot het ontwerpen der plannen en het daar stellen der inrichting. We hebben thans echter het volle vertrouwen dat de zaak een toe komst heeft, voornamelijk om deze redenen, dat een dergelijke zaak in geheel Zeeland nog niet bestaat, en er zeer zeker aan een bedrijf als dit is, behoefte wordt gevoeld. We hopen dat de directeur, in wien we het volste vertrouwen hebben, moge slagen in de uitvoering, en we wenschen hem toe dat hij krachten en gaven moge ontvangen om de leiding naar behooren te vervullen. Onwillekeurig voeren mij mijne ge dachten terug naar een dertig, veertig jaren her, en ik denk dan onwillekeurig aan den grootvader van den directeur, de heer N. Harte, in de wandeling ge noemd de Blacksmid. In een eenvoudige werkplaats op zeer primitieve wijze oefende deze het eerzame bedrijf uit van kachelsmid, en hij heeft op dat terrein zijn sporen wel verdiend. Voor dien tijd was hij de vakman, en naar we weten een bekwaam vakman. Onder diens leiding heeft dan ook do tegenwoordigen directeur zijn opleiding genoten, en we twijfelen niet of hij heeft veel van dezen man geleerd. Mocht hij nog leven, hij zou gewis zijn oogen uit kijken over een dergelijke zaak, als hier is verrezen. Doch de tijden veranderen en wij met hen. Mochten we nog verder terug gaan en U in herinnering brengen de dagen toen de gilden in ons land den toon aangaven, gewis we zouden nog heel wat te voor schijn kunuen brengen. Toch acht ik het niet ongunstig hierbij een oogenblik stil te staan, al kunnen we uit den aard der zaak in deze ure dit gildewezen niet in zijn vollen omvang -behandelen. We willen het toch even aanstippen. De bloeitijd onzer vaderlandsche his torie stond in het teeken der gilden. In de 17e eeuw voornamelijk hadden deze gilden een grooten invloed op maatschap pelijk en burgerlijk leven. Reeds in de middeleeuwen waren er menschen die hetzelfde vak beoefenden en zich aan eensloten, hetzij om uiting te geven aan een gevoel vau gemeenschap, of om in het algemeen bijeen te behooren. De Romeinen hadden reeds hunne vereeni- gingen van handwerkslieden, hadden reeds hunne vorecnigingshuizen, hunne statuten, hunne gemeenschappelijke kas sen, hunne gemeenschappelijke offers. In de 9e eeuw is daar ook reeds sprake van. In de 11e eeuw was in ons land reeds sprake van een gilde te Tielte Utrecht en in onze Ilollandsche. Sticht- sche, Geldersche en Overijselsche steden in de 13e, 14e en 15e eeuw. In de middeleeuwen waren de gilden in onze steden vereenigingen van indus trieelen aard, die ten doel hadden de stoffelijke belangen hunner leden te be hartigen. In het gildeverband waren menigmaal verschillende bedrijven verbonden, men noemde zulke gilden vergaderde gilden. In den regel gold, dat verwante of oorspronkelijk verwante bedrijven wer den bijeen gevoegd, zoo waren de zadel makers te Utrecht verbonden met de schilders die oorspronkelijk de leeren overtrekken der schilden hadden ver sierd, min of meer artisten, bij wien be halve de gewone huisververs nu ook de beeldhouwers en boekbinders, later naast deze de boekdrukkers werden opgeno men de kistenmakers met de timmer lieden, kuipers, stoeldraaiers, manden makers enz.de vette slagers met de veel met vet werkende harnasvegers de smeden met alle metaalwerkers, de deftige wantsnijders met de minder def tige barbier, die ook het chirurgysvak uitoefende, en als mensch van meer dere kennis werd beschouwd. Alle gilden die bestonden hadden dit eigen, dat men in hun verband 3 soorten onderscheidde. Wie een ambacht wilde uitoefenen, moest als leerjongen beginnen. De leeftijd was 12 jaar. Men leerde gewoonlijk 2 soms 3 jaren bij uitzonde ring één jaar. In den regel woonde men in bij den meester. De meester ontving een leersom. Daar voor leerde de jongen, en moest bij zijn intrede in het gilde eene kleine som be talen. Hij kreeg geen loon. Hij moest kleine diensten bewijzen aan den mees ter en diens echtgenoote. Liep hij weg, dan mocht niemand hem aannemen, werd hij op zijn verzoek ontslagen, dan betaalde hij een som aan het gilde. Hij was aan zijn baas gebonden. Ook omdat na afloop van zijn leertijd den leer- brief of èen getuigschrift door hem werd ontvangen. Daarna werd hij gezel of knaap en kon zich bij een meester ver huren, dat bij mondeling of schriftelijk contract werd vastgesteld. Handelde hij tegen de gesloten overeenkomst dan kon de overtreding voor het gildebestuur ge bracht worden. De gezel was gedurende het contract aan zijn meester gebonden. Had hij eenigen tijd als gildebroeder ge werkt dan kon hij meester worden. Hij kon dit in de meeste steden niet worden zonder een gilde of meesterproef, nauw keurig omschreven, afgelegd ten over staan van een paar daartoe door het gilde aangewezen proefmeesters, of van het gilde bestuur zelf. Men kon geen lid worden van het gil de indien niet vooraf door leeerling ge zel of meester een zekere som was in gebracht als inleggeld. Een belangrijk deel van de inkomsten van het gilde werden besteed voor een waardig doelde armenbus, ften behoe ve van onvermogende zieken, gebrekkig- gen en ouden van dagen. Het loon was ook geregeld. In verschillende vakken werd onder scheid gemaakt tusschen de verschillen de jaargetijden. Het werd dikwijls door de overheden met medewerking der stadsregeering vastgesteld. Het ver schilde zeer van gilde tot gilde en van stad tot stad. In het midden der 17de eeuw werdt voor een gezel in den zo mer 20 stuivers betaald, in den winter 15 stuivers. Ook was een wettelijken werkdag be paald, die in het algemeon beperkt was tusschen zonsopgang en zonsondergang, uitzonderingen werden toegelaten voor bizondere omstandigheden. Het afwisselen van het loon ging sa men met dien werkdag, en soms werden goederen verstrekt voor bruiloft en rouwkleederen. De uurtijd waseen half uur rust om 8 uur, een middagrust van 12 tot U/s uur, een half uur om 4 uur, die in den winter op den middag wat verkort werden. De morgen en avondklok wa ren het begin en eindpunten van den arbeid zoo voor leerling als voor gezel. Loonkwesties kwamen ook wel voor voornamelijk onder de lakenwevers. Dit schijnt een van de rumoerigste gilden geweest te zijn. Daaruit sproten ten ook wel eens werkstakingen voort. Deze complotten werden evenwel streng gestraft. Als men de oproerlingen te pakken kreeg werden dezen vaak gestraft met openbare geeseling, tuchthuis en geldboeten. Het gildelidmaatschap beschermde den gildebroeder tegen de mededinging van vreemdelingen. Ten gevolge van het toenemende we reldverkeer hadden vraag en aanbod zich zeer gewijzigd, en werden andere wegen gezocht voor het bestaansleven. Vandaar dat de gilden van lieverlede wegvielen en verdwenen. Toch was er veel goeds in cn is de vraag wel eens opgekomen, of het niet goed zou wezen het gildewezen, zij het ook in gewijzigden vorm, weer in te voerenen we meenen wel te mogen verklaren dat in de vakvereenigingen de herleving van het oude gilde weer naar voren treedt. Wel een bewijs dat de behoefte in den menschelijken aard, waarvan de middeleeuwen het bewijs hebben gele verd, in hun vorm dan ook nog van kracht is. Meer van uw geduld vragen durl ik thans niet. Ik heb gemeend met de openstelling en ingebruikneming dezer inrichting een stukje uit de oude doos in uw midden te moeten neerleggen. Deze inrichting is door eendracht van kapitaal en arbeid tot stand gekomen. Meerhoofdig bedrijf is hier aanwezig. We staan op het standpunt geen een zijdigheid te willen, nóch van de zijde van het kapitaal, nóch van die van arbeid. Laat ons elkander de hand geven en het zal wel gaan. Deze inrichting is in hoofdzaak aan gelegd op den handel. Grossiers en kooplui kunnen hier terecht. Aan hun zal het liggen of het bedrijf zal goed gaan. De directeur zal al wat in zijn vermogen is doen om de zaak zoo goed, solied en voordeelig mogelijk te bewerken. We wachten dan ook eene uitgebreide cliënteele. Mij rest thans nog eenige dankbetui gingen uit te brengen. Een woord van dank aan het Edel achtbare bestuur der gemeente. We stellen het op hoogen prijs dat ge aan de uitnoodiging hebt willen voldoen om de ingebruikneming bij te wonen. Waar we reeds met u in aanraking kwamen krachtens de bouwverordening en de Hinderwet, brengen we u onzen dank voor de hulp aan ous bewezen. We spreken het uit dat we ons willen onderwerpen aan de wetten en verorde ningen uwer gemeente, doch we bevelen ons bij den voortduur in uwe welwillend heid- aan. Waar we raad of hulp be hoeven. vertrouwen we niet bij u tever geefs aan te kloppen. Edelachtbare heeren van het bestuur van de Kamer van Koophandel en Fa brieken ook U danken we voor Uwe tegenwoordigheid. Waar de Kamer ook is ingericht op het behartigen van het fabriekswezen wenschen we ook een welwillend oor te zullen ontvangen bij de behartiging onzer belangen. Heeren architecten Feij en Galle, we betuigen U ook onzen dank voor het ontwerpen der plannen, het maken der teekeningen en bestek en 'voor de uitvoe ring. We spreken het uit: het werk is eenvoudig en net. Waren de middelen meer geweest het zort mooier geweest zijn; doch commissarissen getuigen het: we zijn tevreden met het geleverde werk. De fabriek is voldoende om ruim werk te kunnen maken. Bovendien wanneer blijken mocht dat ze te klein wordt, we weten het de fun deering is aangelegd om hooger te bou wen. We brengen U onzen dank. Heer Castelijn, ook U mogen we niet vergeten. Dank voor de welwillendheid dat ge aan ons uwe werkplaats met motor hebt willen afstaan, doch ook onzen dank voor de goede afwerking der zaak voor zooverre deze gereed is, We waren wei eens ongeduldig doch ten slotte moes ten we toch zeggen alles moet zijn tijd hebben. Ge stond ook voor overmacht. Ge hebt dan ook het werk voor zoo verre het gereed is goed klaar gemaakt naar de ordeningen u gegeven. Ambachtslui en opperlui zonder u ware van het werk niets terecht gekomen. Wanneer gij geen zand en specie had aangedragen, wanneer gij metselaars de steenen die aangebracht zijn niet geor dend had en gij timmerlieden het hout niet had gezaagd, geploegd engeschaaft en gespijkerd, gewis we zouden nog op een kalen bodem staan. We brengen U mitgaders schilders en loodwerker dan ook voor de vlijt en de nauwgezetheid waarmede gij het werk deed onzen hartgroudigen dank. Directeur en personeel ge staat thans voor eene gewichtige en veel omvattende taak. Uwen arbeid neemt een aanvang. Hij zij U echter niet onbekend. Gij zijl naar we hopen allen bekwame vaklui. Betracht Uw plicht, wees ge trouw, levert voortreffelijk werk en de toekomst is de Uwe. Zorgt dat deze Emailleer-, Nikkel- en Kachelfabriek een flinken naam krijgt in gansch de Provincie en daarbuiten. Het zal dan U en ons allen die er bij betrok ken zijn wel gaan. Komen er geschillen, wat we hopen dat niet het geval zal zijn tracht dezelve langs vriendschappelijken weg op te lossen, en maakt geen oneenigheid. Zorgt dat de oude leuze „Eendracht maakt Macht" U beheersche. We wenschen U allen geluk, dat ge dit bedrijf thans betreedt. Sómmigen Uwer hebben zeer primitief gearbeid, voor hun is het zeer zeker een uitkomst zich vrijer te kunnen bewegen. Vrienden van de pers, we danken U ook voor Uwe tegenwoordigheid. Gij dienaars van de koningiu der aarde wil met Uw pen vermelden wat hier heden gebeurd is, opdat Imp strekke tot aanbeveling dezer zaak. Waar alle goede gaven van boven zijn afdalende, spreek ik ten slotte den wensch uit dat de zegen des Heeren ook op dit bedrijf moge rusten, en verwachten we ook van Hem ons heil. Ik heb gezegd. Hierna werden wijn en sigaren ge presenteerd, terwijl de burgemeester een woord van dank bracht voor de uitnoo diging en zijn beste wenschen voor den bloei der onderneming uitsprak. Archi tect Feij wees er op, dat alles nog niet volledig was afgewerkt. Daarna bezichtigden de aanwezigen de fabriek, die door den directeur, do heer N. J. Acke in werking werd gesteld. 'tVitd ons op, dat alles degelijk, ruim en practisch gebouwd is. De zaak maakt een zeer soliden indruk. Er is dan ook alle reden om te verwachten, dat- voor dit bedrijf een goede toekomst is weg gelegd. Ter Neuzen bezit nagenoeg geen industrie. Moge de opening van deze industrieele inrichting profetie wezen van een zich sterk uitzettende nijverheid. Dat zal, gezien 't verval van onze havens, in de toekomst voor Ter Neuzen een levensbehoefte zijn. In een zaak als deze, tot dusver de eenige in gansch Zeeland, moet wei veel arbeid te verrichten zijn. Als straks de fabriek in volle werking is, zal ze vele handen werk kunnen bieden. Uiteraard zijn de arbeidsverhoudingen in een der gelijke zaak beter, dan wanuoer in te klein bedrijf moet worden gewerkt. Uit sociaal oogpunt dient de oprichting van deze inrichting toejuiching. Onze wensch is, dat de ondernemers niet teleurgesteld worden in hun ver wachtingen, en dat hun ondernemings geest beloond worde, opdat eerlang meerdere fabrieks schoorsteeuen in Ter Neuzen uiogen rooken. Onder de leiding van commissarissen en directeur, die alleszins voor hun taak berekend zijn, moet het wel goed gaan, dunkt ons. We gelooven, dat onder den zegen des Heeren hun energie niet beschaamd zal worden. Naar we vernemen is het schip „De Magdalena", kapitein Ruurd Visser uit Ter Neuzen, behoudon in Louisburg (Canada) aangekomen. Zooals de lezers weten, maakte men zich over dit schip, waarop meerdere Terneuzenaars als opvarenden dienen, ongerust. Dat op een verkooping van een landbouwersinspan wel iets meer werd meegenomen dan hetgeen daar te koop wordt gepresenteerd, bleek Vrijdag j.l. op do verkooping bij den heer Besien te Aardenburg, want toen de landbouwer L. M. de Bruijne te IJzendij.ke zijn paard dat op de hofstede was gestald voor zijn rijtuig wilde spannen, bleek het ver dwenen en een ander minderwaardig exemplaar was voor. hem blijven staan. Blijkbaar een vergissing. Tevens was van den lieer S. te Schoondijke een fietslantaarn van zijn rijwiel (bij vergis sing?) weggenomen zeker door iemand die niet gaarne verbaliseerd werd voor 's avonds rijden zonder licht, en daarom van twee kwaden het eene maar had gekozen. 't Is oppassen

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1920 | | pagina 2