Orgaan ter verspreiding der Ghristelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen. F U I L L ËToT" No. 105. Zaterdag 11 Januari 1919. 2e Jaargang. Uit de Schrift. Terechtgebracht. Uit het Buitenland. Uitgave van de Christelijke Persvereeniging „Zeeuwseh-Vlaanderen" te Ter Neuzen. Alle stukken, de redactie en administratie van dit blad betreffende, moeten worden ge zonden aan den redacteur, II. S. v. HOUTEN, Vlooswijkstraat 62, Ter Neuzen. ABONNEMENT: Bij bezorging f 1,15 per drie maanden. Franco per post voor Nederland f 1.25. ADVERTENTIËNVan 14 regels ƒ0.40. Elke regel meer ƒ0.10. HandeLsad verten tien over twee kolom 8 cent per regel. Abonnementen per contract. Crisistoeslag 15%. Inzending van adverteutiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen bij den drukker D. II. LITTOOIJ Az. te Ter Neuzen. Telefoon Nr. 20. OP DEN GOEDEN WEG „Want de Heere kent „den weg der rechtvaar digen maar de weg der „goddeloozen zal vergaan." Psalm l 6. Reeds in dezen eersten der Psalmen ligt de menschheid in tweeën voor ons. Er zijn, zegt de Schrift, rechtvaardigen en goddeloozen. Er zijn welgelukzaligen, en daar naast die niet bestaan zullen in 't gericht. Er zijn er die hun beeld hebben in boomen aan waterbeken, anderen daarentegen in 't ledige, lichte, niets waardige kaf, dat de wind henendrijft. Van de rechtvaardigen wordt gezegd dat de Ileere hun weg kent, van de goddeloozen dat hun weg zal vergaan. We hebben hier de ontzaggelijke tegen stelling tusschen zonde en genade, tusschen wat de mensch wist aan te brengen toen hij als God wilde zijn, en wat God dien mensch aanbrengt wanneer Zijn liefde en eeuwige ontfermingeu in Christus Zich tot hem heenbewegen. De tegenstelling tusschen beider be staan en weg, tusschen beider inhoud en waardij voor God, tusschen beider toekomst en hope, tusschen beider ge richt en einde. Eene tegenstelling die absoluut is. Half rechtvaardigen zijn er niet, zoo min als half goddeloozen. De mensch is in vollen zin van 't woord een recht vaardige, of hij is het niet en is dan volop een goddeiooze. Een rechtvaardige, niettegenstaande al zijne zwakheden en dagelijksche struikelingen en zonden, al is het dat hem zijn geweten aanklaagt dat hij tegen alle do geboden Gods zwaai lijk gezondigd heeft en geen derzelve gehouden, ja nog steeds tot alle boosheid geneigd is, óf een goddeiooze, niettegenstaande zijne manieren en fijne beschavingsvor men niettegenstaande zijn weldadigheid en minzaamheid, niettegenstaande zijue küischheid en ingetogenheid, niettegen staande zijne braafheid en deugd, zijne achting en roem bij de menschen, zijn ijver en trouwe plichtsbetrachting. De rechtvaardige is de man die den Heere vreest, de goddeiooze doet dit niet. De rechtvaardige is de man die in alles met zijn' God rekent, en om wien God iets doet of iets laat, de goddeiooze kent dit niet. De rechtvaardige wandelt in'sHeeren vreeze, omdat hij God waarlijk liefheeft in Jezus Christus, de goddeiooze jaagt de deugd na om de deugd zelve, of heeft daarbij zichzelf op 't oog, maar richt niet zijn leven over Christus op de eere Gods. Indien hij de deugd najaagt Onze psalm teekent ons óók den god deiooze, en wel als een publiek zondaar raad der boozen, 't pad der zondaren, 'tgestoelte der spotters zijn uitdrukkin gen die voor zichzelve spreken. Welk soort ge nu neemt, de deugdgoddelooze of de bandeloosgoddelooze die zelf in opspraak komt bij de wereld, beide zijn goddeloozen. En wat de rechtvaardigen aangaat, 't zij zo onbesproken van gedrag zijn, on- 5) SCHETS dook ZELANDIA. „Opoe, compliment van Pa, en of U niet zoo wil komen, want ze zijn allemaal ziek thuis, behalve ik. Ze stond verplet. Dat was het dan geweest. Allemaal waren ze ziek, behalve die kleine, blozende Jan, die daar zoo bedremmeld voor haar stond. Wat zei-d'ie? Compliment van Pa? Van Pa Was dat mogelijk 'tWas hard voor haar het te moeten vragen en toch kón ze het niet nalaten. „Heeft Pa je gestuurd Jan Begreep Jan Opoe's verwondering, neen, Opoe's twijfel „Ja Opoe, pa heeft me gestuurd"en hij sloeg de oogen neer. Maar gauw sloeg hij ze ook weer op. Moest toch eens dat kleine, knusse kamertje rondkijken. Dat gezellige, kleine fornuis, waarboven langs de niet hooge houteu zoldering touwtjes gespannon waren, waaraan enkele stukken waschgoed hingen te berispelijk, 't zij ze uit zwakheid in de zonde vallen als David en Petrus, als ze met Petrus kunnen zeggen, de hand op 't hart, „Heere Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb" en ze na de zonde het boetekleed aantrek ken als David in Psalm 51, engeloovig pleiten op de toegezegde genade der schuldvergeving, dan zijn het recht vaardigen, al spieken de menschen er schande van. Te bejammeren is steeds de zonde der rechtvaardigen, en te prijzen is steeds de deugd der goddeloozen, maar dit beslist niet over hun' staat waarin ze rechtelijk verkeeren. En verder Hun staat moet in 't leven uitkomen. Daarvan gaat Psalm 1 uit. Vs. 1 en 2. Aan de vrucht kent men den boom. Nu heeft elk van die twee groepen een' .eigen weg, een eigen gang door 't leven, eene eigen levensrichting, een eigen levensdoel, een eigen levensinhoud, een eigen levenseinde. De mensch, zoo genomen, is één met den weg waarop hij gaat, Zijn weg is zijn leven, met al zijn doen en laten, met al wat hem daarop tegenkomt, voor spoed of tegenspoed, droefheid en blijd schap. Nu wordt van den weg der rechtvaar digen gezegd God kent dien weg. De bedoeling is, dat God in liefde Zelf dien weg beeft afgewogen, heeft bepaald, heeft gemaakt; 't is de weg Zijns Raads, met wijs heid en verstand, maar ook door liefde geleid heeft God van de rechtvaardigen hun weg van 't begin tot het einde af gebakend, zoodat alles wat op diens weg hun tegenkomt, 't zij goed of kwaad, droefheid of blijdschap, rijkdom of armoe, gezondheid of krankheid, kruis of rozen, strijd of vrede, alles hun ten goede moet gedijen. En wanneer de rechtvaardige dat ziet met verlicht oog, dan spreekt hij 't woord des geloofs Gij zult mij leiden door Uw Raad, en daarna in heerlijkheid opnemen. Daarna, - dat is de eindstreep van den weg der rechtvaardigen, door Gods liefde geleid, maar aan die eindstreep gekomen, volgt zeker het „opnemen in heerlijkheid." Niet opvaren', wél opnemen. Genade dus Der rechtvaardigen weg is nooit voor den Ileere verborgen, 't Is de eenige hemel weg. „Maar de weg der goddeloozen zal vergaan." Ook hier komt zeer duidelijk de éénheid uit tusschen den weg en hem die er op gaat. Hier is sprake van een weg die vergaan zal, In vs. 5 van de goddeloozen die niet zullen bestaan in 't gericht, 't Zelfde wordt bedoeld. Eeuwige ondergang en verderf zal het einde zijn van der goddeloozen weg. Als straks het gericht losbreekt als een storm en als de wateren van den zondvloed, dan zal naar dit Oostersch beeld, van de helling der bergen de aangelegde weg wegspoelen, en verzinken in de diepe afgronden, alles meesleurend wat zich op dien weg bevind. Welk een verschilDe weg der rechtvaardigen eindigt in een „opnemen in heerlijkheid." De weg der godde- drogen de ronde tafel, met onder aan de pooten de blinkend gepoetste koperen voetjesóp die tafel een ouderwetsch theeblad, met vreemde vogels beschil derd de groote vierkante stoof, waarop Opoe de voeten hield het kleine, glim mende latafeltje met de koperenhengsels aan de laden, die ook al zoo mooi deden, of ze van goud waren en óp dat kastje portretten in lijstjes hij nam het alles op met zulk een onverholen aan dacht en bewondering, dat grootje er schik in had. Die kleine vent, die flinke Jan, met z'n glir.steroogjes, zoo oprecht de wereld, ook haar wereldje hier, inkijkend met z'n blos van gezondheid èn van inspan ning op z'n bol gezichtjedat oolijke manneke, dat daar zoo half schuchter, half vrijmoedig,! wat vreemd en toch vertrouwelijk parmantig met deihanden op den rug vóór haar stond, kijk, dat was toch eigenlijk haar, eigen, échte, jongen. En vóór dat ze 't wist, had ze hem naar zich toe getrokken, en drukte hem tegen zich aan en gaf hem een kus. En terwijl ze 't deed en Jan haar zonder evenwel te weerstreven, met 'n zweempje verwondering aankeek, voelde loozen in de diepe afgronden van eeuwigen jammer. We zullen onzen weg hebben voortte- zetten. Een nieuw jaar brak voor ons aan. God was lankmoedig. Zijn we op den goeden weg? Laat toch de vreeze des Heeren ons richten en leiden. Zijn goede Geest bestier' onze schreden, en leide ons in een effen land. Zaamslag. de Walle. V Naar den afgrond In Rusland' wordt de toestand steeds verwarder. Wie wil weten wat revolutie is, zie niet meer naar Rusland. Nog een wijle tijds, dan is daar eigenlijk niets meer te zien en is 't een grijze, nare, troosteloos doodsche ellendigheid. Zie liever naar Duitschland. En leer er wat revolutie is. 't Is geen zaak van het verstand. Niet 't eene stelsel wordt overboord geworpen, om 't andere in te voeren. De leiders stellen 't wel voor, alsof geleidelijk, zonder schokken, de trein van het staatkundig leven, over de wissel moet glijden op andere rails 't gewone leven zal zachtjes aan worden omgebogen naar de socialistische lijn. Maar de werkelijkheid is anders. De revolutie tast het hart aan Niet wat de leiders in hun koel be rekend hoofd uitdenken, wordt straks werkelijkheid, maar wat de massa in haar hart doorvoelt, dat zal ze willen realiseeren. Hoe de massa de revolutie voelt? Als den gewonnen klassenstrijd. En daarom wil- ze ook direct, onmiddellijk de vruchten van den strijd binnenhalen, want de massa is ongeduldig als een kind. „Zooals een schrijver het zeer juist uitdrukte „De revolutiedat is de honge rende hebzucht van honderdduizenden tuchteloos geworden arbeiders, die zoo Snel mogelijk de revolutie in zooveel mogelijk contanten trachten om te zetten". Denken we 'tons maar eens even in. Vele jaren lang is aan die arbeiders gepredikt het evangelie- der- ontevre denheid, en al hadden ze het met na me in Duitschland beter dan in vele an dere landen der wereld, toch ging dat „evangelie" er in en hield heel hun ge- dachtengang gevangen. Zij, de arbeiders werden feitelijk „be stolen." De vruchten van hnn arbeid werden door het kapitalisme opgeslokt. Zóó werd hun voorgepraat in de pers en op de meetings. Maar nu is het dan revolutie. Nu heeft hun klasse alleen de macht. Nu hebben zij 't alleen voor't zeggen. Welaan dan moeten nu allereerst de rollen omgekeerd, dan moeten het kapi talisme zijn onrechtvaardig gemaakte reuzenwinsten worden afgenomen. De weg is immers aangewezen dooi de leiders! Zij stellen, als arbeiders, eenvoudig hun eischen. Helpt dat niet, dan stakenDesnoods bedreiging, sabotage, vernieling! Tenslotte neemt de Staat het bedrijf wel over, en willigt alle eischen der ar beiders in. In Duitschland doet men zoo reeds. ze 't warmer worden vanbinnen. En haar oude hart sloeg snellerze voelde een blos kleuren op haar oud gerimpeld gelaat'n blos van weelde-genot, zoo lang ontbeerd. Zóó had ze vaak Hanna, haar Hanna naar zich toe getrokken en gekust; vroeger, in dien gouden tijd, toen ze met haar beidjes saam leefden en liefhadden. En dit was Hanna's jongen Het was haar, of die diepe kloof van jaren ineens was gedempt of ze haar kind wéér had. „Moet je niet een kopje koffie, m'n joegen?" drong ze aan, want ze wou hem weldoen, hem géven. „Toe, hier ze had al tegelijk ingeschonken, deed er twee schepjes suiker in van haar karig rantsoen schoof het hem toe met aanmoedigende gebaren. En Jan, wat beduusd, vatte het kopje, blies op den lieeten drank en dronk met kleine, voorzichtige teugjes. Grootje genoot. Haar oogen lachten hem aan. Haar verdriet was ze een oogenblik kwijt;ze had haar geluk teruggevonden Maar opeens veranderde haar gelaat. Ziek waren ze daar bij Hannaziek, allemaalhad Jan dat niet gezegd De arbeiders zijn revolutie-dronken. Voelen zich de koningen des lands. Maar hun eersten koningsplicht, om dan ook door naarstigen, noesten arbeid het maatschappelijk leven in stand te houden en weer op de been te brengen dien kenneu zij niet. De welvaart van een volk hangt af van de voortbrenging. Als een volk niet produceert, is er ook voor den werkman geen brood. Dan gaan de arbeiders, zelfs met tienvoudige loonen, den afgrond in. „Wie met werkt, zal niet eten." Dat geldt óók voor een volk De leiders zien dat wel in. Maar ze zijn 't stuur over de massa kwijt. Onte vredenheid hebben ze gezaaid, de storm van opstand die ze maaien is hun te machtig. Dat blijkt onder anderen uit het mani fest der Duitsche regeering, waarin deze verleden week, als met tranen in de oogen bezwoer, om toch niet te staken, om toch hard te werken, opdat de ondergang des vaderlands nog mocht worden afgewend. Maar een groot deel der massa luistert al niet meer. Wat baat hun de revolutie, als ze nog even hard moeten werken als te voren, als ze niet met een mini mum van inspanning een maximum van levensgenot kunnen verkrijgen Zijn zij nu niet de heeren Om theorieën geeft die massa niet. Ze is totaal redeloos. Denkt niet meer. Maakt slechts revolutie en vertikt het om te werken. Als ze straks zelf niet meer te eten heeft, welnu! „dan zal ze 't halen, waar het zit". Er is nog genoeg. Als men 't maar weet te vinden Hebben hun lei ders hun 't zoo niet voorgepraat? En is ten slotte alles op Wie dan leeft, wie dan zorgt! En zoo warrelen volk en revolutie rond in den draaikolk, die leidt naar den vol slagen ondergang. Zal 't zoo ook in Duitschland gaan 't Gevaar is groot. Want een wettige regeering is er niet. Door een staatsgreep, door bruut ge weld heeft een socialistische minderheid de macht aan zich getrokken. Een rechts grond waarop ze steunt is niet aan te wijzen. En nu betwist een nog kleinere groep van anarchisten hen de heerschap pij. Feitelijk worstelen twee revolutio naire groepen om de macht, en is er geen regeering. Eerst als de Nationale Vergadering bijeenkomt, kunnen we van een wettelijke regeering spreken. Hopen we dat tot zoolang de socia listen de baas blijven over de anar chisten, die nóg schrikkelijker toestanden willen. En dat dan het Duitsche volk in overweldigende meerderheid kieze vooi orde en regel en het aangematigde gezag van 'een socialistische minderheid af schudde. Opdat rust en welvaart weer- keere. En opdat Duitschland bewaard worde voor een afglijden naar den af grond. Een oproep der Duitsche regeering. BERLIJN. (Wollï'J. De regeering vaardigt den volgenden oproep uit Ziek? Hanna en Riemstra en de kinde ren En zoo als vaak over het lachend land schap in eens de zwarte schaduw vaart van donkere wolken die zeilen vóór de zon henen, zoo gleed over haar gezicht de schaduw van de wolk van dreigend gevaar, die de zon van haar geluk ver duisterde. „Is Moe erg ziek vroeg ze en haar stem beefde, toen ze 't zei. „Moe niet 't ergste", antwoordde Jan, die de verandering bij opoe wel bemerkte, „maar Lena is heel erg". Hij zette het kopje, dat hij leeggedron ken had, behoedzaam neer op het mooie blad. „Wat scheelt er aan?" vroeg ze weer. Én kleine Jan, die al't gewicht voelde van zijn woorden, (was hij niet de eenig- ste, die 't opoe kon vertellen deelde mee, wat de dokter had verklaard en hij eindigde met te vmgen „Gaat u nou mee, opoe Ze kwam haastig overeind. Natuurlijk ging ze mee. Ja, 't bleef wel een zware gang, maar de band des bloeds trok en de stem des bloeds riep „Ja, ja, m'n kind, zeker", en ze repte zich, om gauw klaar te zijn. Ze moest Medeburgers. Spartacus vecht nu om de hoele macht in handen te krijgen. De regeering, die het volk over zijn eigen lot wil laten beslissen, zou met geweld ten val dienen te worden ge- bracht. Het volk mag niet sprekan. De uit werking daarvan hebt gij gemerkt. Waar Spartacus heerscht, is alle persoonlijke vrijheid zoek. De pers wordt onderdrukt, het volksleveu verlamd. Stukken van Berlijn zijn in terreinen van bloedigen strijd herschapen, andere zijn al van water en licht verstokeD. Proviandbureau's worden bestormd, de voeding van soldaten en burgers opgeschort. De regeering treft alle maatregelen om dit bewind te verbrijze len en vooral te verhinderen dat het ooit terugkeert. I n g r ij p e n d e daden zullen niet lang meer op zich laten wachten. Echter moet degelijk werk worden geleverd en dit maakt voorbe reiding noodig. Hebt nog even geduld, koestert ver trouwen zooals wij doen, kiest vastbe raden partij voor degenen, die u vrijheid en orde zullen brengen. Geweld kan alleen met geweld worden bestreden. De georganiseerde macht van het volk zal aan onderdrukking en anarchie een eind maken. De ure der afrekening genaakt. De rijksregeering Ebert, Scheidemann, Landsberg, Noske, Wissel. BERLIJN, 8 Januari. In Berlijn werd vanmiddag hevig geschoten. Voortdu rend wordt er om belangrijke punten gevochten, zelfs met geschut. Niettemin zijn er in de Friedrichstrasse duizenden nieuwsgierigen. BERLIJN, 8 Januari. Berlijn is op het oogenblik zonder water. De waterleiding is stil gezet. De oorzaak is nog niet bekend. Ook is een deel der stad van licht verstoken. Russische bolsjewiki in Berlijn. BERLIJN, 8 Januari. (Wolff.) Naar de Germania uit vertrouwbare bron verneemt zijn er duizend Russische bolsjewiki te Berlijn aangekomen, die zich hier in den uniform van Duitsche soldaten ophouden. Ook het Italiaansche opperbevel heeft thans de cijfers van de in den oorlog geleden verliezen bekend gemaakt. Deze cijfers zijn460.000 dooden en 947,000 gewonden. Daaronder zijn be grepen 16,362 gedoode en 33,347 gewonde officieren. Het aantal mannen, die door wonden of ziekten geheel of gedeeltelijk invaliede zijn geworden, wordt als meer dan 500,000 opgegeven. De Engelsche verliezen zijn officieel aldus bepaald 658,725 dooden, 359,144 vermisten of gevangenen, 2,032,122 ge wonden. Onder du reeds vermelde Fransche cijfers (1,385,000 dooden en vermisten en 674,000 geheel of gedeeltelijk invalie- den) blijken de koloniale troepen nog niet te zijn inbegrepen. Een „dikke Bertha" te Brussel. Men herinnert zich nog, dat de zware stukken die Duinkerken en Parijs be schoten den naam kregen van „Dikke Bertha". In hun overhaasten terugtocht hebben de Duitschers o.m. twee dier zich toch wat opknappen. Ze zou maar 'n schoone schort meenemenin een krant kon ze die wel pakken. En d'r mantel wou ze maar aandoen dat stond wat meer gekleed, want Riemstra zou dat wel beter vinden, dan dat ze zoo in d'r werkpakje kwam. Ze beredderde haar kalme huishouden tje wat. Schoof de stoelen op hun plaats doofde de kachel, haaide de gewichten van haar oude, trouwe klok, op welks wijzerplaat al wel veertig jaar een zee slag geleverd werd, nog eens opliet de jalousieën zakken. Ze rommelde zenuwachtig in het doosje, waarin ze de „bonnetjes" bewaarde. Zou ze de brood bonnen maar bij de buur vrouw geven? Als dan de bakker kwam.... Ze stond er mee in haar handen. „Moet u nog eeist naar den winkel. Wil ikbood Jan hulpvaardig aan. „Nee, nee, jongen 'k geef ze bij de buren als dan de bakker komt, nemen ze 't brood voor me aan, zie-jewant als ik van avond terug kom, is 't te laat voor me, om er nog om te gaan. En, ja, da's waar ook, de melk en ze had haar melkkan al in de hand om die ook bij de buren aan te reiken. (Wordt vervolgd). iunmhhh nznmfSMt&j&tmmcrwMi «ui ZEEUWSCH-VLAANDEREN

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1919 | | pagina 1