Ornaan ter versoreidinq der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen. ;r.cr. No. 84. Zaterdag 26 October 1918. Ie Jaargang. Uit de Schrift. F II I L]7kT 0 N. 11 uiteiilandsch Overzicht, ij f-m ADVERTENTIËN. ABONNEMENT: Een Dorpsvertelling Per drie maanden bij bezorging f 1Franco per post voor Nederland f 1.10. ADVERTENTIE N. Yan 1—4 regels f 0.40. Voor eiken régel meer ƒ0.10. Handelsadvertentiën over twee kolom 8 cent per regel. Abonnementen per contract. Inzending van advertentie» tot 12 uur 's middags op de verschijndagen. DE I1EERE ZAL U BEWAREN. Troostvol woord in onze dagen. Hebt gij dit woord wel eens meege geven aan iemand die op reis ging; die een onbekende toekomst tegenging; die zich aangordde tot den strijd Vele gevaren bedreigen ons van dag tot dag. Lijfs- en zielsgevaar. Gelukkig, wie in 't geloof kan zeggen „De Heere zal u bewaren" inzonderheid met de toevoeging: „uwe ziel zal IIij bewaren", en dan „van alle kwaad Wie gelooft in God kan 't zeggen. De Heere toch kan bewaren. Bewaren van alle kwaad kan alleen wie alle gevaren kent en ze af kan wenden; wie sterker is dan alle schepselen. Alwetendheid en almacht moeten de eigenschappon zijn van Hem die bewaren zal van alle kwaad. De gevaren zijn er door de zonden. De satan drong het Paradijs binnen. De mensch viel af van God. De harmonie in Gods schoone schepping is verbroken. De heerschappij ontviel den mensch. Zijn kennis ging verloren, zijn verstand werd verduisterd. Alle schepselen schenen nu met den heer der aarde te spotten. In 't zweet zjjns aanschijns moest hij zijn brood eten altijd worstelen om zich te wapenen tegen 'de gevolgen van de zonde en daartegen strijden. Zooveel zwaarder en moeilijker werd dit, omdat de verleider der wereld met 's menschen val ook Overste der wereld is geworden. Zoo staat alles in satans dienst. Denkt aan wat Job overkwam, en gij ziet iets van de beteekenis van deze heer schappij des duivels. In satans dienst staan de oorlogzuch tige Sabëerssatan laat 't vuur Gods uit den hemel neerdalen de op buit beluste Chaldüen wijst satan een vetten buit aan de winden des hemels weet hij zoo te richten, dat op een door hem gekozen moment, een huis dat hij treffen wil, daardoor instort. De mensch is nu onttroond, omdat hij God verliet. De duivel is de Overste der wereld, die onder toelating Gods aarde en zee, wind en wolken, het vuur des hemels en 't vuur der hartstochten van den mensch richten kan zoóals hij wil. De mensch-Koning slaaf eb slachtoffer van den satan. Alle uur in gevaar, bedreigd door alle kwaad, mogen wij dan wel uitroepen. Maar er is Eén die kan bewaren, Een die sterker is dan alle schepselen, ster ker dan de duivel. Die Een is God, die regeert; die bleef regeeren ook toen de mensch onttroond werd. De Heere, Israels Wachter, die mot sluimert en niet slaapt, kan bewaï en, ja meer zal bewaren van alle kwaad. Ge looft gij dit. Hoe troostvol dan dit woord in onze dagen van velerlei kwaad. Troostvol woord in onze dagen. Dagen van velerlei kwaad beleven wij. Dagen van oorlog, van hongersnood, van 18) door ZELAND1A. Deze van zijn kant deed, alsof hij het gramstorig gezicht van Brandsen in t geheel niet bemerkte en stapte recht op hem af, terwijl hij, bij wijze van vrede- teeken, de hand naar hem uitstak en hem vriendelijk groette. Brandsen deed, alsof hij de uitgestoken hand niet opmerkte en beantwoordde den groet met een soort van kwaadaar dig gebrom. Burgemeester liet zich echter niet uit het veld slaan door deze ver van vrien delijke bejegening. „Mooi weer, Brandsen, vandaag Een nieuw gegrom, dat als toestem mend bescheid moest, dienen. „Best weer voor 't land, man. Ik zag onderweg, je bent druk aan den arbeid je ligt bepaald een heel eind voor bij de anderen". Brandsen keek zijn „gast" eens even van ter zijdu aan. Hoe had hij liet 1 oen, met een kwalijk verholen trots, antwoord de hij pestilentie; dagen van aardbeving en zeebevingdagen van allerlei buitenge wone rampen zoo te land als te water. En al is het, dat ons land nog ver schoond bleef van den oorlog, en van allerlei hem verzeilend kwaad, wie telt de tranen ook in ons land reeds geschreid om de oorlogsweëen Duurte en schaarschte deden hier en daar metterdaad honger en gebrek de deur binnen komen. Gebrek deed kwijnenkwijnen hier een man, daar een vrouwhier een moe der, daal een kind; hier een jongeling, daar een jongedochter. Kwijnen, weg kwijnen, sterven. Ontzettend En toch er is een veel ontzettender kwaad. Te midden van alle wereldrampen woedt de wereld geest, en de geest des satans ten verderve. Zonen uit christelijke huisgezinnen zijn helaas door dien geest uit den afgrond meegesleurd. Drie jaren bij het leger, drie jaren bij de vloot, buiten oorlog, brengt onze zonen in veel grooter gevaar dan de oorlog zelf. Het kwaad, het gevaar der verzoeking brengt tot ongeloof en zedeloosheid. Ook van onze jonge dochters zijn er op dat zelfde pad meegelokt. Lijfs- en zielsgevaar door oorlog, hon gersnood en pestilentie is erg. Zielsgevaar door verzoeking die doet bezwijken is erger. Hoé. troost nu juist in deze dagen van velerlei kwaad, dit woord, inzonderheid dat slot: „Hij zal uwe ziel bewaren." Maar daarom weer de vraag, hebt gij dat woord wel eens aan iemand mee gegeven op reis? Nu inzonderheid is 't noodig dit woord biddend mee te geven aan onze zonen en onze dochters, wan neer zij 't ouderlijk huis verlaten een onbekende wereld ingaan, een wereld waarin zij bedreigd worden met zoo velerlei kwaad. Hoe troostrijk bij elk ontmoeten van het kwaad zich veilig te weten in de armen des Almachtigen, zich aanbevolen te weten aan den Heere, die bewaren zal van alle kwaad. in de hoogste aanvechting, gelooven en betrouwen. De Heere zal bewaren, ook van het tegenwoordig kwaad. De Heere zal bewaren van alle kwaad. In duren tijd, in hongersnood, bij oorlog en pestilentie, bij krankheid en dood. Krankheid mag onze krachten sloopen moeite en verdriet mogen ons leven verterengebrek en kommer mogen onze woning binnentreden doodsgevaren mogen dreigen, niets hebben vvij te vreezen, als de Heere met ous is, en ons bewaart. Geen kwaad zal dan genaken. De Heere toch zal bewaken. Menigwerf, zoo overlegt dan 't geloof, heeft God, de Heere, uitgered, als de nood op 't hoogste was. Uc God van Elia leeft nog. En komt na allen nood zelfs de dood, dan nog zegt 't geloof„De Heere zal onze ziel bewaren". Betrouwt u dan toe aan diep God. Beveelt ook uwe kindereu Hem aan en leert ze Hem achteraan te kleven. Kunt gij uw kinderen, al uw geliefden en dierbaren dit troostvol schriftwoord toeroepen bij elk scheiden Kunt gij 't gelooven voor u zeiven Dan kent gij den eenigen troost in leven en in sterven beide. onderdanen voor den honger te bewaren. Tot zoolang zijn echter de vluchtelingen onze gasten en deelen we't schamel stuk brood, dat we op onze bonnetjes halen, met hen. En daarvoor vragen we geen belooning. Al zou 't heel mooi zijn, dat de entente- regeeringen .uit dankbaarheid ons nu eens toestemming gaven vet te halen uit onze overzeesche gewesten en graan uit Amerika. Of ze dat zullen doen We rekenen er voorloopig nog maar niet op. Dan valt het nooit tegen. V Laffe praatjes. 1 Hoe troostrijk is dit woord. De Heere zal u bewaren. De Heere, de trouwe Bonds-Godde God van Abraham, Izak en Jacob. De Heere, die van oude dagen af Zijn volk geleid en bewaard heeft. De Heere, die Zijn verbond heeft opgericht met Abraham en zijn zaad, en daarom ook onze kinderen wil bewaren. De Heere, die ons al/.oo bewaart, dat zonder zijn wil geen haaf van ons hoofd kan vallen. Troost biedt dit echter alleen voor den geloovige, ja voor wie werkelijk geloolt. De geloovige ontmoet ook kwaad, zelfs velerlei kwaad. En geen wonder. De satan gebruikt zijn macht juist tegen de qeloovigen. Zoo komt de geloovige dik werf meer in de moeite dan de ongc- loovige. Denkt aan Job, aan Asaph (Psalm 73), aan Paulus- 't Kwaad behoeft echter geen smart aan te brengen. Denkt aan Kalebs gebed „Indien Gij 't met het kwade alzoo maakt, dat het mij niet smarte!" (1 Kron. 4 10). Zoo triuin- pheert het geloof over alle kwaad. Te midden van het kwaad, onder 's levens kruis, onder alle aanvechting satans, tot V De vluchtelingen. Andermaal worden onze grenzen over stroomd door scharen van vluchtelingen, die van huis en hof verdreven, rust zoeken in ons gastvrij land. Medelijden met die ongelukkigon moeten we hebben, en we juichen 't dan ook toe, dat onze regeering niet aarzelde die stroom van ellende andermaal op de vaderlandsche erve toe te laten. Een krans van onverwelkelijke eere, schooner dan de glorie van overwinningen op 't slagveld vlecht zich ons volk door zijn onbaatzuchtige gastvrijheid. Toch moet, hoezeer 't gemoed ook ontroerd wordt bij 't zien dier van uit putting schier bezwijkenden, het hulp betoon met wijsheid geschieden. Zoo spoedig mogelijk moeten de vluch telingen naar 't binnenland worden ver voerd, om opeenhoopingen aan de grenzen te voorkomen. Wie lijden aan besmette lijke ziekten moeten direct worden afge zonderd. En vooral brenge men de stroom der vluchtelingen niet onder in onze particuliere huizen. De besmetting moet zooveel mogelijk geweerd worden. Maar eveneens behoort de regeering zich reeds uü bezig te houden met de vraag, hoe de vluchtelingen zoo spoedig mogelijk weer naar hun eigen land (Noord-Frankrijk) te transporteeren. Hun woonplaatsen, waarvan ze verdreven zijn, liggen nu al weer achter de linie s. Waar door toedoen van de entente de nood hier zoo nijpend is, mag van ons niet worden gevergd, de vluchtelingen hier duurzaam te verzorgen, vooral niet, waar hun eigen land er goed toe in staat is. Frankrijk zende eten naar ons land, of haaste'zich, zijn landskinderen terug te halen naar hun eigen steden en dorpen. Indien noodig, daaftip de aandacht te vestigen, is plicht van onze regeering, die moeite genoeg heeft haar eigen Bij de behandeling van zijn interpellatie over de levensmiddelenvoorziening zei de heer Schaper, die er zijn gewoonte van maakt, om op de hoeren te schelden zoo hard hij kan, in de Tweede Kamer op 15 October j 1., volgens het Kort Verslag „Spreker herinnert aan het geval van den boer, die uit wraak, dat de distri- buticboonen tegen lageren prijs moesten worden geleverd, in den wagon zijn behoeften deed om de waar te bevuilen. Dat is de mentaliteit van den boer. Men moet dus niet speculeeren op het gevoel van de boeren, maar zorgen voor voortdurende controle." Wij weten niet, of inderdaad een boer zich heeft misdragen op de wijze als de heer Schaper hier vertelt. Het is mogelijk. Onder alle standen der bevolking treffen we laagstaande individuen aan. Doch indien we dit als vaststaand aannemen, dan vragen we, gaat het nu aan, zulk een verhaaltje in de Kamer te 'gebruiken als een argument tegen den boerenstand in 'talgemeen? Heeft de heer Schaper met een dergelijk laf praatje want meer is 't. niet nu bewezen, dat alle boeren knoeiers zijn, oubetrouwbare schavuiten, die voort durend gecontroleerd moeten worden Immers neen, maar dan is 'took schan delijk onbillijk van hem, om nu maar alle boeren over één kam te scheren. Zoo doet de man van de straat, die bjj de zinken toonbank z'n glas „brandy" naar binnen slaat. Maar van een Kamerlid verwachten we zoo iets niet. En immers, elk nummer der dagbladen bevat wel een verhaal van een arbeider of een middenstander, die zich ergerlijk misdraagt. Wat zou de heer Schaper er nu van zeggen, als een ander Kamerlid zulk een „geval" meedeelde in de volks vertegenwoordiging en er bijvoegde „Dat is de mentaliteit (geestesgesteldheid) van den arbeider, of van den middenstander. De heer Schaper zou terecht zeggen, dat dit laffe praatjes zijn, maar moet dan ook voor zichzelf bedenken, dat dergelijke praatjes in de Kamer niet op hun plaats zijn. Of, als wij het oppervlakkig en onrecht vaardig optreden van den heer Schaper tegen de boeren nu eens als „geval namen en dan gingen concludeeren „Dat is nu de mentaliteit van een Kamerlid", zou de Kamer zich niet schamen en vernederd gevoelen We hopen, dat de heer Schaper zich in 't vervolg zal wachten voor het te berde brengen van laffe praatjes als dit Het verbittert slechts, en werkt niets goeds uit. En een Kamerlid moest voor zooiets ook te hoog staan. De Rijksmiddelen. De maand September heeft zich goed gehouden. Er kwam ruim 4 millioeu méér binnen, dan in September 1917. Vooral de inkomstenbelasting maakte een mooi figuur met haar accres van bijna 3 millioen. Ook de personeele belasting kan op een meerdere opbrengst wijzen. Bijna 8 ton. Toch heeft de personeele belasting in de eerste 9 maanden van dit jaar nog f 822,000 minder opgébracht dan in dezelfde maanden van 1917. De tijds omstandigheden spelen hier een voorname rol. Er worden minder dienstboden gehouden het aantal auto's dat voor de belasting wordt aangegeven is in verband met het benzinegebrek, zeer gering en hier en daar zijn door den brandstoffen- nood minder schoorsteenen in gebruik. De indirecte belastingen brachten ruim 5 millioen op, of la/s millioen méér dan in September 1917. De registratierechten (de vele verhoogingen van vast goed) droegen daartoe het meeste bij. De suikeraccijns bracht ruim 4 millioen op bijna 1 millioen méér dan in dezelfde maand van 't vorig jaar. Deze vermeerde ring is een gevolg van het sterk toege nomen verbruik van suiker en suiker houdende voedingsmiddelen, nu boter en vet zoo schaarsch zijn. De accijns op het gedistilleerd heeft ruim VU' millioen minder opgebracht. In de eerste 9 maanden van dit jaar maar eventjes f 7,685,000 minder dan over denzeltden tijd van 1917. Eveneens daalde de bieraccijns. Slechts 105 mille tegen een half millioen in Sept. 1917. De waarborg op gouden en zilveren voorwerpen steeg weer, als gevolg van de weelde in sommige kringen. Over de eerste 9 maanden was de geheele opbrengst 187Va millioen, of 15 millioen méér dan over dezelfde maanden van 1917. Aan buitengewone belastingen ontving de schatkist sedert 1 Januari 1751 a millioen, tegen 158Ya millioen in de eerste 9 maanden van 't vorig jaar. Sedert de invoering van de oorlogs winstbelasting heef-t de schatkist er nu nagenoeg 300 millioen uitgetrokken, een bedrag, dat stellig de stoutste verwach tingen niet beschaamd heeft. Het Duitsche antwoord aan president Wilson heeft, als de tee kenen niet bedriegen, den vrede niet nader gebracht. Het is nauwelijks twijfelachtig meer, of de" entente zal de onvoorwaardelijke overgave van Duitschland eischen. Het tweede antwoord was reeds een stap in die richting. Een oogenblik heeft het mogelijk ge schenen, dat de entente den oorlog zou willen staken, nu zij, door de militaire ontwikkeling der zaken, den tegenstander bereid zag tot aanvaarding van het pro gram dat door Wilson was opgesteld. „Och kom 1" „Ja beslist. Wel, ik kwam gisteren nog voorbij de Kastanjehoeve, waar die nieu we bóer, Donker, op woontnu, wat daar van terecht moet komen die moest nog met alles beginnen". In Brandsens oogen flikkerde liet. Donker Hij vergaf het dion nooit, dat hij hem, den rijken Brandsen, die schoone hóeve had afgesnoept. Maar wat had de burgemeester er mee voor, daar nu juist over te beginnen. Kwam hij soms om hem een beetje er mee te plagen en aan zijn nederlaag te herinneren? De burgemeester had de flikkering in Brandsens oogen wel opgemerkt, en merk te, dat hij een goede snaar had geraakt. Ilij zou nog wat duidelijker spreken. „Och ja", ging *hij voort, toen geen antwoord volgde, „en 't is geen wonder ook, dat die wat achteraan komt". „Hoe zoo?" kon Brandsen zich niet weerhouden te vragen. „Die man moest immers van de week een dag voorbij laten gaan om te bidden". „O ja, dat is zoo'n fijne kwezel hé Brandsen vergat een oogenblik heelemaal zijn afkeer van den burgemeester en grin nikte spottend. „Fijn Hij loopt de kerk plat. Anders een échte bluffer, geloof ik", was het antwoord. „Dat hoort er zoo bij". „Dat geloof ik ook. Je hebt wel ge^ boord, wat dat heerschap van plan is?" „Ik, nee, wat dan?" Het ijs was gebroken. Zijn haat tegen Donker' en de fijnen bracht de toenade ring. Hij had wel vast besloten in geen geval een gesprek aan te koopen, maar nu „Wel, dat hij een fijne school wil op richten". „Anders niet Laat hem doen. Ik trek me daar ten minste weinig van aan. Ik heb kind noch kraai en 't is me om t even, welke scholen op 't dorp worden gebouwd". „En meester Pennema dan. Moet die.... „Meester Pennema", viel Brandsen uit „meester Pennema nu voor hém steek ik vast geen hand uit. Die is immers zulke dikke vrinden met den burgemees ter t De burgervader begreep, dat hij een verkeerden zet had gedaan. Pennema had het immers eerst een poos met Brandsen gehouden, maar toen die com pagnieschap minder profijtelijk bleek de huik naar den wind gekeerd en hem alleen laten staan „Nu ja", hernam de bezoeker, nu meer recht op het doel afgaande, „maar ik dacht toch, dat jjj anders ook zoo'n groot vriend van die fijnen niet was". „Dat ben ik ook niet", verklaarde Brandsen. Nu dan". „Wat?" „Wel, je begrijpt toch, dat die lui zoo hoe langer hoe meer verbeelding zullen krijgen. Ze zullen het er nu bij de hin ders al gaan inkweeken, dat ze minstens 100 percent beter zijn dan de anderen en dat wij niet anders zijn dan een troep deugnieten". „Ja, dat kennen we", zei Brandsen, geprikkeld. „Die huichelaarsbende t is een mooi' spul ook. Maar wat kan ik daartegen doen „Nu", hervatte de ander, „maar ik had toch allerminst van je verwacht, dat je die lui nog zou stijven in hun kwaad „Ik?" vroeg Brandsen, ten hoogste verwonderd. „Ik „Ja zeker, jij". „Je mankeert het toch met hier luidde het weinig beleefde antwoord en hij tikte met den wijsvinger op het voor hoofd. ,,'k Zou het van jou haast denken an ders". Brandsen keek met een mengeling van boosheid en bevreemding den burgemees ter aan. „Natuurlijk", hervatte deze. „Je eigen arbeider is een van de grootste opruiers, die is zelfs secretaris van de zaak en helpt dapper mee". „Wat zeg-je. Wie?" „Wel, wie anders dan Kampman; die werkt toch bij je?" „Die? En is die secretaris, zeg-je? „Precies" De aderen zwollen op Brandsens voor hoofd. „Hij zal het niet lang meer wezen' „Denk je „Ik weet het". „Wat ben je van zins? Het hem ver bieden „Natuurlijk". „En als hij weigert?" „Dat zal lrij nietwant dat zou hem zijn brood kosten". ,,'t Zou heel verstandig van je wezen, Brandsen. Dat zal er bij de anderen ook den schrik wat in brengen. En als ze allemaal dien Donker alleen laten staan, wat zal die dan kunnen beginnen hé?" ,,'t Zal gebeuren, wis en zeker. Direct, op staanden voet". (Wordt vervolgd). ZEEUWSCH-VLAANDEREN De Heere zal u bewaren van alle kwaad; uwe ziel zal Hij bewaren. Ps. 121 7. S. Groenevei.d.

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1918 | | pagina 1