Orgaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwsch-Vlaanderen.
No. 71.
Woensdag 11 September 1918.
Ie Jaargang.
FEUILLETON.
Buitenlandsch Overzicht.
ABONNEMENT:
Een Dorpsvertelling
3 ADVF.RTF.NTIËN.
Dit blad verschijnt DINSDAG- en VRIJDAGAVOND, uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. - TELEFOON Nr. 20
Per drie maanden bij bezorging f 1,—, Franco per post voor Nederland 1.10.
ADVERTENTIE N.
Van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. Handelsadvertentiën over twee
kolom 6 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie
wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract.
Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen.
V Gods gerichten op aarde.
Aangrijpende gebeurtenissen zijn liet,
die we beleven.
Diep teleurstellend voor den ongeloo-
vige, wien het menschdom zoo bitter
tegenvalt. De vooruitgaande beschaving
waarborgde immers den vredezou ons
een edeler menschdom schenken.
Voor den Christen is het echter duide
lijk de gerichten Gods zijn op aarde
't is al om onzer zonden wil en om de
ongerechtigheid der volken. Wij weten
het, dat in deze oorlogsellende, hoezeer
door de boosheid en dwaasheid der
menschen bewerkt, de hand des Heeren,
die de roede bestelde, tot ons spreekt.
Deze christelijke beschouwing is een
vertroostendeis de eenig ware.
In haar alleen komt God tot Zijn recht
en eere. Wie niet erkent in dezen oorlog
het gericht Gods, tast de eere Gods aan.
Of hij houdt God er baiten, en ziet er
alleen in een boos menschenspel, waar
God zich niet mee bemoeit en waar Hij
zich blijkbaar niets van aantrekt.
Of wel, hij maakt God tot een mee-
doogenloos tiran, die geen reden heeft
deze ramp over de wereld te brengen
en door niets doen en werkeloos toe
schouwer haar toch over de wereld laat
komen.
Alleen bij de christelijke wereld- en
oorlogsbeschouwing wordt de hoogheid
Gods gehandhaafd.
Zijn hand is in alle deze dingen. Oók
in dezen schrikkelijken krijg. O zeker,
zondige menschen maken den oorlog,
maar niet buiten Hem. Hij bestelde
dezen krijg. Maar geen zwakke toelating,
doch goddelijk bestel hebben we er in
te erkennen.
We staan voor een daad Gods, een
rechterlijke daad. Veel in dit ingewikkeld
probleem vermogen we niet te door
gronden, maar wat we wél begrijpen
kunnen, is dit: dat God in dezen weg
de volken slaat vanwege hun zonde en
afval van Hem dat Hij een wel gewikt,
strikt rechtvaardig oordeel aan hen
voltrekt, en aan den één door den ander
laat voltrekken.
Met Da Costa belijden we
„Op den bodem aller vragen
Ligt des werelds zondeschuld."
En al kunnen wij nu niet alle bijzonder
heden doorzien, we weten: de hand des
Heeren is in deze dingen.
Daarom buigt de Christen ootmoedig
het hoofd, en aanbidt.
Onze christelijke beschouwing der
dingen schenkt ook alleen rust en vrede
aan het door dezen vreeselijken krijg
geroerde en geschokte menschenhart.
God regeert.
En Hij is de rechter der gansche aarde,
die geen onrecht doet.
„Hij kastijdt ouk ons, maar naar onze
zonden niet."
Wij weten dit door het geloof; niet
door ons vaak falend inzicht.
't Staat vast, omdat God rechtvaardig
en heilig is.
Hoe ver het zal gaanof dit vijfde
jaar het eindjaar wezen zalof de
worgende worsteling nog twee of meer
jaren zal moeten aanhouden of Europa
als een ruïne ineenzinken moet, eer het
einde er is, en het heidensch Oosten de
wereld zal moeten overvleugelen of we
niet zijn in het begin der laatste wereld
weeën, en een vredesperiode na dezen
krijg zelfs niet meer te wachten zij,
maar we van het ééne wee in het andere
zullen overgaan we weten het niet
God weet het, en Hij beschikt het!
En die wetenschap, dat Gods hand in
deze is en dat Hij staat boven het woeden
der volkendat Hij de maat en de
grenzen bepaalt, en niets bij geval ons
overkomt, dat is in dezen bange dagen
ten slotte het rustpunt van den Christen.
Zóó geeft de christelijke wereld- en
levensbeschouwing alleen rust voor het
hart.
5)
Het kleine groepje der afgescheidenen
voelde zich wel eenigszins gestreeld bij
de gedachte, dat een man van de positie
als boer Donker zich bij hen gevoegd
had. 't Waren ook op het dorp waarvan
wij verhalen, „niet vele edelen, niet vele
machtigen", en, ofschoon men er zich
niet op verhoovaardigen wilde, men vond
het toch niet onaangenaam, dat althans
éen nu tot die „machtigen" behoorde
Zoo is het menschelijk hart.
Zonder het te weten, had Donker zich
reeds van het oogenblik, dat hij „De
Kastanjehof" kocht, een vijand gemaakt
Die vijand was boer Brandsen, de rijke
Brandsen, zooals men hem in de wande
ling noemde. Brandsen hoorde zich gaarne
zoo betitelenhij ging graag voor den
vermogendsten boer uit den omtrek door
en droeg het hoofd dan ook hoog genoeg.
Hij had er zijn zinnen op gezet, reeds
toen de vorige eigenaar van „De Kas
tanjehof', een bejaard man, nog leefde,
V Zonderlinge manieren.
We beleven in ons goede landje zoo
zoetjes aan vreemde dingen.
Zoo bestreden b.v. in één ministerie
twee ministers elkaar.
Nu is er weer iets anders, dat zonder
ling aandoet.
De burgemeester van Rotterdam heeft
een klacht doen publiceeren, gericht aan
den minister van Landbouw, over fouten
in de distributie-regeling. Of het publi
ceeren van deze klacht, zelfs in onzen
tijd, nu alles publiek wordt gemaakt,
juist was, laten we daar.
Maar dat de minister daarop een uit
voerig antwoord de wereld inzond en in
dat antwoord niet zuiver zakelijk bleef,
maar zelfs persoonlijk, werd, mag be
treurd. 't Heeft er zoo allen schijn van,
dat minister Posthuma, fel geplaagd en
dikwijls onverdiend belasterd, nu nog
eens op 't laatste oogenblik een paar
trappen heeft willen toedienen aan zijn
bestrijders Dat eert hem niet.
Of liet ook verstandig was
Als nu de burgemeesters van andere
plaatsen óók open brieven aan den
minister van Landbouw gaan schrijven,
krijgen die dan óók zoo'n uitvoerig
antwoord terug Dat kan dan wat
worden.
Er mag dan wel weer een nieuwe
afdeeling aan het departement van Land
bouw worden toegevoegd, en wel voor:
perscorrespondentie.
Een paar ambtenaren meer of minder,
doet er, nu er bijna evenwel ambtenaren
van den Nederlandschen Staat eten, als
ons leger soldaten telt, weinig toe.
De burgemeester van.Rotterdam heeft
trouwens al een tweede brief laten
publiceeren. En de burgemeester van
Ambt-Doetinchem heeft ook al een stuk
met bezwaren gepubliceerd.
Ons dunkt, dat we deze openbare
discussie tusschen de verschillende
regeerders van Staat en Gemeenten heel
best kunnen missen. Dat geharrewar
brengt ons niets verder. En het is ook
allerminst in het belang van het gezag
van minister en burgemeester, om zoo,
ten aanschouwe van heel het volk, een
soort hanengevecht te houden.
Ze kunnen hun tijd nuttiger besteden.
En waar er zeer zeker burgemeesters
zijn, die zich terecht beklagen over allerlei
maatregelen, waardoor hun gemeenten
in druk komen, daar zijn er andere
wegen om met den minister te spreken.
Eerst als onwil of plagerij in het spel
is, kan openbaarmaking helpen.
Maar verschil van inzicht zal er blijven,
ook al debatteeren minister en burge
meester nog zoo veel en zoo heftig.
Die zonderlijke manieren moeten maar
hoe eer hoe liever verdwijnen.
die stêe tot zijn eigendom te maken. En
wie zou hem daar trouwens voor in den
weg staan Wie kon tegen hem op in
de buurt Zoo had hij zich reeds zeker
gewaand van zijn zaak, toen Donker zich,
onbewust, op zijn weg, had geplaatst.
Misschien had hij zijn zin toch nog door
gezet, maar hij was uitermate gierig, en
zijn vrekkigheid won het nog van zijn
eerzucht. Hij had van te voren naarstig
berekend, hoe hoog hij met zijn bod kon
gaan, maar Donker was hem de baas
gebleven. Werkelijk had deze een zeer
duren koop gesloten, maar, daar hij op
zijn huurhoeve door verandering van
eigenaar, niet kon blijven, had hij zich
dien getroost, daar hij anders zonder zou
zijn geweest. Voor Brandsen was dat dus
een ontzettende tegenslagbovendien
bemerkte hij wel, dat sommigen met leed
vermaak hadden gezien, hoe de vervul
ling zijner wenschen, die hij niet voor
vreemden verborgen had gehouden, hem
was ontgaan. Hij voelde zich eenigermate
in de schaduw gesteld, en kon dat in 't
geheel niet verdragen, evenals alle klein
zielige menschen. Hij leefde zoo wat op
zich zelf, voelde zich totaal onafhankelijk
en stelde er min of meer een eere in,
den burgemeester in alles te dwarsboo-
Kamerclub van neutralen.
Zooals men weet, zijn ettelijke kleine
partijtjes bij de laatste verkiezingen self-
standig opgetreden, omdat ze hun be
langen bij geen der bestaande partijen,
groote nóch kleine, veilig waanden.
Door schier heel de pers is toen op
het onmogelijke van zulk drijven gewezen.
Er is voldoende bewezen, dat de gevol
gen zouden zijnontwrichting van ons
parlementair leven en teleurstelling voor
de partijtjes zelve.
Beide gevolgen doen zich reeds nü
voelen.
De Kamer staat op 't doode punt. Er
is geen regeerkrachtige meerderheid.
Vandaar ook de moeite om een kabinet
te vormen.
Maar ook de vertegenwoordigers der
kleine partijtjes voeleu reeds nu, nu de
I Kamer nog geen enkele maal bijeen
kwam, hoe zwak hun isolement hen doet
staan.
Dit deed een deel hunner besluiten,
een Kamerclub van neutralen te vormen.
Deze bestaat uit vertegenwoordigers
van de Neutrale Partij, van den Platte-
landersbond, van den Economischen
Bond, van de Middenstandspartij en van
het Verbond tot democratiseering van
de weermacht.
Allereerst merken we op, dat ook hier
de oude antithese weer doorwerkt. Het
zijn uitsluitend heeren, die wat betreft
hun politieke overtuiging, links zijn. Een
verloochening alzoo van het zoo druk
gepropageerde neutrale standpunt.
In tegenstelling met de „verpolitiekte"
groote partijen zou men enkel en alleen
belangenvertegenwoordiger zijn.
Ook treft het ons, welk een bont ge
zelschap hier in de politieke arena sa
menhokt.
De nieuwe Kamerclub zal moeten op
komen voor de belangen van al de ver
schillende groepen, uit welker vertegen
woordigers ze is samengesteld. Ook hier
dus een verlaten van het enge zaken- en
belangenstandpunt.
We hadden het niet anders verwacht.
De heer Treub is voorzitter van deze
club van 7 leden geworden.
Lettende op de vogels van diverse
pluimage die de club vormen, verwach
ten we, dat ons land ook hier de zon
derlinge manieren wel eens zal kunnen
„bewonderen", die we in het optreden
van het nu scheidende ministerie een
en andermaal hebben opgemerkt.
Of zou de heer Treub het als lid van
de Kamerclub van neutralen beter met
z'n collega's kunnen vinden, dan als mi
nister met z'n medeleden van het kabinet?
We vreezen.
De grondslag van de nieuwe club lijkt
ons niet al te soliede.
De tegenspoed der Duitschers
op het Westfront houdt aan.
Ze moeten nog maar steeds terug.
Zonder verpoozen hamert Foch op hun
linie's, en drijft hij ze verder terug.
Als een der voornaamste oorzaken van
de nederlagen der Duitschers noemt de
Weensche Arbeiterzeiiung, de onbetwist
bare overmacht der geallieerden op het
stuk van hel oorlogsmateriaal.
Toen de oorlog uitbrak, aldus leest
men daar, hadden de Duitschers een
voorsprong wat de hoeveelheid zwaar
geschut aangaat. Thans echter is de ver
houding van de artillerie in de beide
kampen evenwel verschoven. De gealli
eerden hebben de beschikking over alle
hulpbronnen voor grondstoffen en arbeids
kracht van vier groote nijverheidslanden.
Dag en nacht werken de duizenden fa
brieken van Amerika, Engeland, Frank
rijk en Italië door, om de ententelegers
van materiaal en ammunitie te voorzien.
Daartegen kan Duitschland op den duur
niet op. Vooral niet, waar het niet alleen
over minder fabrieken en arbeidskracht
beschikt, maar bovendien nog worstelt
met een steeds nijpender gebrek aan
grondstoffen. Eu dit zal nog erger worden,
als het uit het kolengebied van Noord-
Frankrijk wijken moet.
Ook kan Duitschland, hoe dapper diens
vliegers wezen mogen, niet verhinderen,
dat de vliegers der entente de overhand
krijgen.
L)e inspanning van Duitschland heeft
haar grenzen.
De duikbootoorlog, mag schade en over
last veroorzaken, ze werd tot mislukking
gedoemd op het oogenblik, dat Amerika
zijn schier onbeperkte hulpmiddelen in
het werk stelde tot den aanbouw van
nieuwe schepen. Amerika bouwt thans
een aantal schepen, als waarvan men
nooit gedroomd heeft. Zoo is het voor
gekomen, dat in 24 dagen een stalen
schip van 10.000 ton is gebouwd. Daar
tegenover staan de duikbooten machte
loos.
De tanks zijn een verschrikkelijk wapen,
als ze in zwermen worden losgelaten.
En de geallieerden bouwen aan
't Wordt bang voor de Duitschers
Ook wat betreft het aantal mannetjes,
overvleugelt de entente de Duitschers.
Tijdens den Amerikaanschen burger
oorlog zonden de Noordelijke Staten aan
president Abraham Lincoln de boodschap
„Vader Abraham, wij trekken met 5000
man op".
Heden zegt Amerika tot Groot-Brit-
tannië en diens bondgenooten„Wij
komen met 5 millioen man 1"
En reeds verluidt, dat er ettelijke mil-
boenen méér zullen komen.
Dat mogen al geen beroepssoldaten
zijn, Frankrijk levert de aanvoerders wel.
En het aantal zegt ook wel terdege iets
Er schijnt echter nog
een ernstiger oorzaak
te wezen, voor de tegenslagen der Duit
schers. Niemand minder dan Hindenburg
heeft het noodig geoordeeld, in een ma
nifest aan het Duitsche volk, te waar
schuwen tegen een verslapping van volk
èn leger.
De vijand, zoo betoogt Hindenburg,
strooit uit vliegtuigen een steeds toene
mend aantal blaadjes uit, waarin beweerd
wordt, dat de Duitschers het in entente-
gevangenschap goed hebben, en dat de
soldaten dus niets beters kunnen doen,
dan zich zoo spoedig mogelijk overgeven,
daar Duitschland toch verloren is, en
op handels- en industriegebied is lam
geslagen.
Die blaadjes worden ook in 't binnen
land uitgestrooid. Daar gaat het dan
van hand tot handaan de biertafel
wordt er over gesproken, in de families,
in de fabrieken en op straat. En arge
loos nemen duizenden het gif in.
Voor duizenden wordt de last, dien
de oorlog hun toch al oplegt, zwaarder,
en hun. wordt de wil en de hoop op
een zegevierend einde van den oorlog
ontnomen.
Dit gif werkt op de verlofgangers en
vloeit in brieven naar het front.
Wij moeten, zegt Hindenburg, dit plan
des vijands niet licht tellen.
Dit manifest van den Duitschen opper
bevelhebber versterkt ons in de meening
dat er iets niet in den haak is, in het
Duitsche leger.
Want Hindenburg mag dan alles toe
schrijven aan de werkzaamheid van den
vijand, geen vijandelijke propaganda is
in staat een wezenlijk hecht moreel te
schokken. Als het Duitsche volk den
moed verliest door het lezen van zulke
blaadjes, dan is die moed niet zoo heel
groot meer.
Hindenburg zegt, dat de vijand gelooft,
dat de Duitsche wapenen stomp zullen
worden, als de Duitsche geest wordt
aangevreten. Natuurlijk gelooft Hinden
burg dat zelf ook dat blijkt duidelijk
genoeg uit zijn betoog. En meer nog,
hij gelooft dat, die geest al aange
vreten is, bedorven is, want zijn heele
manifest dient, om daar tegen in te
gaan en geeft zelfs verscheiden bedenke
lijke feiten toe.
Hoe lang die stemming in Duitschland
en in het Duitsche leger zal voortduren
kan natuurlijk niemand van te voren
zeggen. Niets is zoo vatbaar voor plot
selinge verandering als een volksstem
ming. Dat heeft men gezien aan de
Fraivschen en Italianen, die dergelijke-
stemmingen te boven zijn gekomen, wat
den Russen echter niet is gelukt.
Merkwaardig klinkt te middeu van
deze gebeurtenissen de verklaring van
den Rijkskanselier tegen het Heerenhuis
waarin hij zegt, dat het gelijke, alge-
meene kiesrecht er in Pruisen komen
moet, (al vindt de kanselier het even
onpleizierig als het Huis zelf) omdat
het behoud van de kroon en het vorsten
huis er van afhangt. Er criselt dus wel
wat bij onze Oosterburen.
In Rusland
wordt de toestand hoe langer hoe ver
warder.
In 't Noorden rukken de Engelschen
het land van hun vroegeren bondgenoot
binnen, in naam van „recht en recht
vaardigheid".
In 't Oosten dringen de Tsjecho-Slo-
waken, versterkt met Japanners de
Bolsjewiki terug. En in't Westen houden
de Duitschers nog steeds een aanzienlijk
deel van 't oude Czarenrijk in bezit.
En in 't overig deel zijn dan zeker de
Bolsjewiki de baas
't Mocht wat
Daar heerscht de grootst mogelijke
verwarring. Men vecht, rooft, moordt en
kuipt er naar hartelust.
Twee Duitsche gezanten werden reeds
vermoord een volkscommissaris onder
ging eenzelfde lot. En thans werd een
aanval op Lenin, de leider der Bolsje-
wiki-republiek gedaan. Hij werd ernstig,
hoewel niet doodelijk gewond.
En achter dat alles schijnt als groote
stokebrand.... Engeland te staan. Het
strijdt immers voor het recht, en heeft
als aanstoker van samenzweringen een
schitterende reputatie.
men. Dat hij nooit op de „soos" kwam,
vloeide, behalve uit zijn grenzenlooze
gierigheid ook voort uit antipathie tegen
den burgervader, die hem in dezen niets
toegaf. Toen hij nu te weten kwam, dat
Donker bovendien nog tot de „nieuw
lichters" behoorde, groeide zijn haat te
meer. Van de fijnen moest Brandsen nu
in 't geheel niets hebben en hij zou nooit
nalaten, dit te laten blijken, waar het
maar eenigszins te pas kwam. Zijn ar
beiders behoorden alle tot de kudde van
Ds. Kleinstra, ten minste, hun namen
waren ingeschreven in het lidmatenboek,
maar voorts hadden ze er weinig van te
doen slechts éen, een man, wiens vader
reeds bij dien van Brandsen in dienst
was geweest, en die zelf reeds van jongsaf
bij den tegenwoordigen baas had gewerkt,
was lid van 't „kleine kerkje", en hoewel
dit den vijandigen boer een doorn in 't
oog was, had hij Kampman tot heden in
zijn dienst gehouden.
Zoo was de stand van zaken in het
dorp, tóen er iets gebeurde, dat groote
beroering gaf.
HOOFDSTUK V.
Een Ontmoeting en een Vergadering.
't Was Kerstmis geweestde tweede
feestdag, nog door een ochtendbeurt in
de afgescheiden kerk gewijd, begon ten
einde te loopen. De winter, die reeds
zoo vroeg was ingevallen, had onverpoosd
voortgeduurd en ook thans liet het zich
aanzien, dat het ferm zou vriezen. De
hemel was helder en reeds vertoonden
zich, het flikkerend, enkele sterren.
Niet verre van Brandsens boerderij,
niet oneigenaardig „De Pauwenhoeve"
gelieeten, ter zijde van den weg, die naar
het dorp leidde, stond een klein arbei
dershuisje, bewoond door het gezin van
Kampman, van wien we boven spraken.
Rondom de lange buiskachel vinden
we allen verzameld. Kampman zelf, zijn
ouden vader, die thans niet meer in staat
is te werken, zijn vrouw en een vijftal
kinderen. Moeder maakt het avondmaal
gereed, waarnaar de kinderen telkens
begeerige oogen slaan, want, mag men
het hier ook niet breed hebben, op een
feestdag als deze, wordt toch altijd iets
extra's opgedischt.
Als de maaltijd straks is afgeloopen,
staat Kampman op en zegt:
„Ik denk, dat het zoo ongeveer tijd
zal worden, om op te stappen".
De kinderen kijken hun vader verwon
derd aan. Opstappen Daar hebben ze
in 't geheel niet op gerekend't is ook
vaders gewoonte niet, met den avond
van huis te gaan en het valt ze eerlijk
gezegd wel wat tegen ze hadden op een
recht gezellig avondje gerekend, en ze
vinden 't jammer, dat vader nu juist
weg moet.
Ook de moeder schijnt zich niet dade
lijk te herinneren, wat haar man bedoelt
en kijkt hem vragend aan.
„Kom, je weet toch wel, dat we van
avond een vergadering hebben in de kerk.
Boer Donker heeft ons allen uitgenoodigd
te komen".
„Waar is 't voor?" vraagt de oude
Kampman.
„Ik weet er in 't geheel niets van en
ben er eigenlijk wel nieuwsgierig naar".
„Zou 't laat worden informeert zijn
vrouw.
„Nu, dat denk ik wel niet. 't Begint
zoo tegen zessen, dus ik reken om een
uur of acht wel weer thuis te wezen".
„En is er heeleinaal niets van bekend,
waarvoor de vergadering dient?" komt
grootvader nog eens.
„Niets. Van morgen, toen de kerk uit
ging, heb ik dezen en genen nog eens ge
vraagd, maar we waren allen even wijs".
(Wordt vervolgd).
ZEEUWSCH
DOOR ZELANDIA.