Oroaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen.
No. 68.
Zaterdag 31 Augustus 19x8.
Ie Jaargang.
Uit de Schrift.
F E U I L L E T 0 N.~
ABONNEMENT:
Een Dorpsvertelling
A nVF.RTENTIËN.
Dit blad verschiint DINSDAG- en VRIJDAGAVOND, uitgezonderd op Feestdagen,
S den uitgever DH. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. - TELEFOON Nr. 20
Per drie maanden bij bezorging f 1,—, Franco per post voor Nederland f 1.10.
ADVERTENTIE N.
Van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. - Handelsadvertentiën over twee
kolom 6 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie
wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract.
Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen.
DE KRACHT VAN HET GEBED.
„Doch bidt, dat uwe
„vlucht uiet geschiede des
„winters." Mare. 18:18.
De Heiland voorzegt de verwoesting
van den tempel en van de heilige stad
Jeruzalem.
Een gruwel der verwoesting zal los
breken. Onverwachts zal de vreeselijke
roede des Ileeren nederdalen.
„Als dan die in Judéa zijn, dat zij
„vlieden op de bergen.
„En die op het dak is kome niet af
„in bet huis, en ga niet in om iets uit
„zijn huis weg te nemen.
„En die op den akker is keere niet
„weder terug, om zijn kleed te nemen.
„Maar wee de bevruchte en de zogende
„vrouwen in die dagen I"
„Doch bidt, dat uwe vlucht niet ge
„schiede des winters."
Ze worden vooraf met het gericht be
kend gemaakt.
De Heere raadt zelfs aan tijdig te
vluchten, om de groote ellende te ont
komen. Als ze zouden zien datJezuza
lem met heirlegers zou worden omringd,
dan moesten ze niet langer wachten,
maar zich reppen, haasten bergen het
veege lijf.
Het oordeel was dus ten volle over
't volk besloten.
Niets kon dit meer afwenden.
„Doch bidt, dat uwe vlucht niet ge
schiede des winters."
Wat wordt in dit woord van den
Heiland toch een groote macht toege
kend aan het gebed.
Des winters. Dan was het verkeer
in Palestina zoo uiterst moeilijk, hoeveel
te meer eene vlucht, eene wilde vlucht.
Met bijna tropisch geweld vallen dan
in Palestina de regens neder vergezeld
van sneeuwstormen. Die sneeuw smelt
evenwel zeer spoedig. In eene enkele
ure zijn de velden doortrokken van het
water, het stroomt steeds wilder neder
van de hoogten en bergen, de dalen
worden gevuld, de ravijnen worden
watergangen, de beekjes rivieren, en
overal schuimt en brnist, kookt en woelt
het, zoodat de dunne teelaarde van de
berghellingen loslaat en afglijdt naar
beneden, en zelfs in de dalen tenten en
kudden worden meegevoerd en wegge
spoeld.
Geen denkbeeld kunnen we ons vor
men van het geweld der waterstroomen
tijdens winterregens en winterstormen.
Matth. 7 27.
Houdt er voorts rekening mede dat
in dien tijd eene biug een uitzondering
was. Men moest de rivieren in gunsti-
gen tijd doortrekken aan de veren te
voet óf te paard. En dikwijls was de
bodem dan modderig en verraderlijk,
en dus het doortrekken gevaarlijk.
Zóó verstaan we de uitlating des dich
ters in Ps. 124
„Toen zouden ons de wateren over
„loopen hebbeneen stroom zou over
„onze ziel gegaan zijn. Toen zouden de
„stoute wateren over onze ziel gegaan
„zijn".
David heeft dit ook doorleefd in 't
Jordaangebergte
„De afgrond roept tot den afgrond, hij
„het gedruisch uwer watergoten al uwe
2)
Zie je, als hij no. één was, had hij zoo
schoon de gelegenheid eens een woordje
te wisselen met den burgemeester, zoo
alléén zie-jedat streelde zijn brave
kruideniersiiart ongemeen en het was
hem een weelde als hij, achter de toon
bank staande, in een gesprek met de
klanten zoo langs zijn neus weg mocht
zeggen „ja, 't is net zooals ik gisteren
tegen den burgemeester zei", of iets derge
lijks. Te meer haast had onze kruidenier
om er vroeg te zijn, omdat hij in den
molenaar een geduchten concurrent had
naar de gunst van den burgervader, 't
Was tusschen die twee als 't ware altijd
een wedloop, wie 't eerst 's Woensdags
avonds in „Het gouden Paard" zou zijn
en zagen de menschen den één gaan,
dan wisten ze, dat 't niet lang zou duren
of de ander verscheen ook.
't Liep werkelijk al heel druk dien
avond. De kastelein deed goede zaken
„baren en uwe golven zijn over mij be-
„nengegaan".
Ook de dichter van Ps. 69 spreekt er
van
„De wateren zijn gekomen tot aan de
„ziel. Ik ben gezonken in grondeloozen
„modder, waar men niet kan staan ik
„ben gekomen in de diepten der wateren,
„en de vloed overstroomt mij".
Stelt u voor, in zulk een land, onder
zulke omstandigheden, eene panische
vlucht voor de woeste heirlegers der vij
anden die in snel tempo op Aken, al
dichter naderen, van de m>. u reeds
zichtbaar zijn, dood en verwoesting zaai
ende.
Een vlucht in den winter dit maakte
de verwoesting en 't verderf dubbel gruw
zaam.
Wat 't zwaard ontkwam stierf in t
water.
„Doch bidt, dat uwe vlucht niet ge
.schiede des winters".
De Heiland stelt dus de vreeselijke
ramp als onafwendbaar voor oogen. 't
Oordeel Gods zal komen.
„Doch bidt dat dit alles afgewend
worde? Dat zegt de Heiland niet.
„Spreek mij niet meer over deze zaak
Komen zal het, wis en zeker.
God is rechtvaardig en waarachtig.
Hij is geen God dat Hem iets berouwen
zou. God is getrouw Hij kan ziclizelven
niet verloochenen, 't Gedreigde oordeel
zal worden uitgevoerd.
God is ook barmhartig. Daarop richt
Hij het gebed der ware geloovigen. Doet
een beroep op Gods barmhartigheid.
Bidt, dat Hij iets van Zijn barmhartigheid
menge in Zijn oordeel.
Bidt, dat Hij het allervreselijkste
voorkome, dat Hij den beker niet
bitterder make dan beslist noodig is.
„Bidt, dat uwe vlucht niet geschiede
des winters."
Ook de geloovigen zullen gebukt gaan
onder het Godsgericht. Ook zij zullen
moeten vluchten alles moeten ver
laten, van liet liefste en dierbaarste
gescheiden worden, niets bedenkende
dan levensbehoud, en toch
„Bidt, dat uwe vlucht niét geschiede
des winters." Een bevel dat met liefde
drang uit Jezus mond tot Zijne getrouwen
komt.
En wanneer Jezus dit beveelt, zou zulk
een gebed, wanneer liet uit oprechte
harten opklimt, dan niet worden ver
hoord
Wat is toch de beteekenis en macht
van het gebed groot. Dat leert ons hier
de Heiland.
„Op uw noodgeschrei deed Ik groote
wonderen.
't Gebed is macht, macht bij God, macht
die God overwint. Dat leert ons ook
Jakobs gehedsworstelicg aan de Jabbok.
Hoe dit kan God geeft Zelf het ge
bed. Uit Hem zijn alle dingen, ook het
ware bidden.
God stelt Zijn barmhartigheid en liefde
in dienst van het gebed der vroomen.
God geeft dus Zijn bestuur niet uit
handen. Dit zou zijn als Hij verhoorde,
terwijl ons gebed uit den akker van ons
eigen hart opbloeide.
Als Hij ons het gebed of de verzuch
ting in het binnenste geeftdan waar
borgt Hij ons Zijne verhooring, Zijne
barmhartigheid. God is getrouw, God is
waar.
En hier geeft Christus een gebed voor
en wreef zich af en toe van innerlijk
genoegen de handen.
't Gesprek liep al spoedig over de ge
houden verkooping.
„Duur verkocht", oordeelde de burge
meester. „Duur verkocht, die stee van
Draalsman".
„Wat zette Brandsen een ontevreden,
knorrig gezicht; maar 'thielp 'm niet;
tegen dien vreemde kon hij niet op
bracht de molenaar in 't midden.
„Komt de nieuwe eigenaar al gauw op
de plaats wonen?" informeerde eenderde.
„Deze week nog", verzekerde de bur
gemeester.
„Wat is het eigenlijk voor een man?"
„Hij komt nog al tamelijk wijd hier
vandaan en hij schijnt dik in de duiten
te zitten".
„Hoe heet hij
„Hola, kastelein, zeg, hoe heet de
nieuwe boer ook weer
„Donker, burgemeester!"
„Donker; ook geen vroolijke naam",
meende de kruidenierhij dacht, door
een tikje van zijn „geestigheid" de ge
zelligheid wat te moeten verhoogen.
„Is hij al vertrokken vanmiddag?"
vroeg de molenaar.
'toprechte hart. Als gij dit bidt,zal God
u zekerlijk ter wille zijn.
Hoe moeten wij dan toezien, wat we
mogen en zelfs moeten bidden.
Hoe moeten wij dan waken, dat ons
gebed door twijfeling of 9ngeloof of door
onheilig léven dat immei'S de gebedsader
verstopt, niet verhinderd worde.
Hoe dringt ons der tijden nood en het
in onze dagen dreigend gericht veel te
zijn in het gebedsheiligdom, om een
beroep te doen op de barmhartigheden
Gods.
Maar wanneer dit opkomt uit een
opi echt hart dat God erkent in Zijn recht,
ook wanneer Zijne gerichten komendat
in de gestalte van den ootmoed verkeert,
maar wijl God er zelf toe aanspoort, zich
durft beroepen op de barmhartigheid
des Heeren,
laat zulk een hart dan ook hopen.
Dan zal de toekomst u de Godstem
doen vernemenGij hebt u vorstelijk
gedragen met God, én hebt overwonnen.
En al moeten we dan verder het leven
door met eene verwrikte heupe, wij gaan
met Hem onzen weg, en die weg loopt
uit op het hemelsche Jeruzalem.
De oordeelen komen, doch bidt
En laat de wereld die niet bidt ten
minste dankbaar zijn, dat God op aarde
bidders heeft, want de verhooring komt
ook nog in dit leven hun ten goede.
Zaamslag. De Walle.
31 Augustus.
Op 31 Augustus herdenkt het Neder-
landsche volk het voorrecht, dat God
onze geliefde vorstinne weer een jaar
spaarde.
't Is een moeilijke en bange tijd, die
koningin Wilhelmina met haar volk mee
doormaakt.
Tronen vallen en worden bedreigd
vorsten worden verjaagd uit hun land.
Gelukkig dat onze vorstin weet, bij
Wieu hulp en sterkte is.
Mét ons buigt ook zij haar knieën voor
Hem, voor Wieu allen, vorstin en volk,
gelijk zijn, en in Wiens hand het lot
van vaderland en vorstenhuis berust.
Dat God de Heere onze koningin in
't nieuwe levensjaar dat zij intreedt,
wijsheid moge geven, om zülke1 beslis
singen te nemen, als heilzaam zijn voor
land en volk. Dat Hij haar spare met
haar gemaal en 't kind, dat eenmaal
wellicht Neerlands kroon zal dragen.
En zij er bij de belijders op dezen dag
veel gebed tot den troon der genade
voor koningin Wilhelmina.
Want, „God, Neerland en Oranje
Is het schoon drievoudig snoer",
dat ook in de bange dagen, die we be
leven, bijoen moet blijven.
Dan zal het goed gaan.
wil vinden van het ouderlijk tehuis.
Daarna kwam de minister van Oorlog
aan het woord.
Deze verklaarde het als persoon èn
als minister toe te juichen, dat het
christelijk beginsel werd uitgedragen in
het jeugdige militaire gemoed. De gees
telijke verzorging van het leger is een
moeilijke vraag. Daarom verheugt het
den minister, dat thans weer een daad
van positief christelijke zijde is gekomen,
ten behoeve van de soldaten.
Minister De Jonge wees er p. dat
het dragen van den wapen niet
strijdig is met de leer van Jez- Het
blijkt dan ook, nu de dienstweigeraar
bij elkander zijn gebracht, dat zeer
weinigen van hen uit zedelijke overtuiging
tot het weigeren van den dienst zijn
gekomen. De minister hoopt dan ook,
dat dit tehuis meewerken zal tot het
verspreiden van juiste begrippen omtrent
het samengaan van christendom en
militairen dienst.
Voor veroveringen, voor het imperia
lisme zal ons leger nimmer worden
gebruikt.
Imperialisme is egoïsme, is hebzucht,
is grijpen naar wat eens anders is.
Daaraan doet Nederland niet mee.
Slechts als vreemde indringers den
vaderiandschen bodem betreden, zal ons
leger getrouw aan zijn plicht, het vader
land verdedigen.
Nadat de opperbevelhebber, generaal
Snijders, nog een kort woord had ge
sproken en enkele andere aanwezigen
eenige hartelijke woorden hadden ge
sproken, dankte Dr. De Visser.
We verheugen er ons over, dat minister
De Jonge de beteekenis van de christelijk
militaire tehuizen zoo goed inziet.
Wie soldaat geweest is, of nog is,
weet, welk een zegen de tehuizen vau
christelijke beginselen zijn voor onze
soldaten, die ver van 't ouderlijk huis,
aan velerlei verleidingen ten prooi, zoo
licht worden meegesleurd in den maal
stroom der zonde.
Worde er veel belangstelling èn offer
vaardigheid gevonden onder ens, voor
den zoo uoodigen geestelijken arbeid,
onder de mannen in leger en op vloot.
Christelijk Militaire
Tehuizen.
In tegenwoordigheid van verschillende
autoriteiten is dezer dagen het nieuwe
Christelijk militair tehuis in het kamp
te Waalsdorp geopend.
Nadat Dr. J. Th. de Visser, veldpredi
ker in algemeenen dienst, een kort gebed
had uitgesproken, de aanwezigen een
psalmvers had laten zingen en eenige
verz«n uit den Bijbel had gelezen, hield
hij een rede, waarin hij er op wees, dat
dé soldaat in het tehuis een afschaduwing
Meehelpen aan een feest, dat enkel
en alleen propaganda voor den Bond
voor Lichamelijke Opvoeding beoogde,
terwijl die Bond feesten op Zondag
organiseert, mag een Christen niet.
Van zoodanigen Bond kunnen we geen
lid zijn daarvoor gaan we niet werken.
En waar het kinderfeest deel zou zijn
van het geheel, dat op Zondag z'n
hoogtepunt zal bereiken, konden de
christelijke onderwijzers daaraan hun
medewerking niet verleenen.
Al ging het hun aan het hart, dat de
kinderen door hun weigeren hun feest
moesten missen, ze konden niet anders.
Hun woordvoerder wees er zelfs op,
dat het strijdt tegen de wetten der
wellevendheid, om een zekere categorie
van personen uit te noodigeu, door hun
steun een onderdeel van de groote feesten
te doen slagen, terwijl men het geheel
zóó inricht, dat deze personen dat niet
kunnen bijwonen, noch er deel aan
nemen.
We zijn voorstanders van samenwer
king voorzoover dit kan. Maar als men
het ons onmogelijk maakt, door met de
ons heilige beginselen niet te rekenen,
dan behooren we ook kloek te weigeren.
Op het stuk van beginselen schipperen
we niet. Dan staan we vast op ons
stuk.
't Is dezer dagen méér noodig dan
ooit 1
Dan geen samenwerking.
De afdeeling „Wageningen" van den
Bond voor Lichamelijke Opvoeding heeft
gioote sportfeesten georganiseerd op 31
Aug. en 1 Sept.
Het zou beginnen met een kinderfeest
op Zaterdagmorgen.
Den onderwijzers der verschillende
scholen is om medewerking gevraagd.
Het personeel der openbare scholen
bedankte, omdater voor zeer roode
neuzen een militairistisch reukje aan den
Bond is.
De onderwijzers der bijzondere schelen
woonden een voorbereidende vergadering
bij en vroegen daar, bij monde van één
hunner, of het kinderfeest was bedoeld
als iets zelfstandigs, als een verschaffen
van een blijden dag aan de jeugd op
koniDginne-verjaardag.
Toen de voorzitter pertinent verklaar
de, dat het kinderfeest met 31 Aug.
niets had uitstaande en een deel was
van het geheel, onttrokken ook de
bijzondere onderwijzers hun medewer
king.
En terecht.
V De Rijksmiddelen.
De verwachting, dat de opzienbarende
stijging, die de opbrengst der rijksmidde
len geruimen tijd achter elkaar vertoond
had een stijging nochtans, die bij
lange na geen gelijken tred hield met
de geweldige toeneming der uitgaven
onder de tegenwoordige abnormale om
standigheden eerlang een einde zou
nemen, schijnt zich in den allerlaatsten
tijd te verwezenlijken.
De loop der inkomsten is ongeveer
gelijk als in de vorige maand. Dezelfde
middelen, die toen een daling in de
opbrengst aanwezen, deden dit weer.
En dezelfde inkomsten, die de vorige
maand door een stijging zich kenmerkten,
kwamen ook nu weer met een vermeer
dering voor den dag.
De suikeraccijns steeg weer. Geen
wonder, als men denkt aan liet grootere
suiker verbruik hier te lande, nu boter
en vet niet in voldoende mate verkrijg
baar zijn.
De registratierechten brachten bijna
1 millioen méér op. Ook de grondbe
lasting bracht meer op, n.l. ruim 2 ton.
De inkomstenbelasting ruim 4 tonende
vermogensbelasting 80,000 gulden.
Van beteekenis is ook de klimming
van den zoutaccijns. Deze bracht thans
ruim 350,000 gulden, tegen bijna 170,000
gld! in Juli 1914. Dus ruim de helft
meerHet op groote schaal inzouten
van levensmiddelen voor de komende
moeilijke tijden, en een groote opslag
uit vrees voor distributie van zout,
verklaren dit verschijnsel.
Bij den waarborg op gouden en zilveren
voorwerpen was eveneens een stijging
te constateeren. Een bewijs, dat in
sommige kringen veel geld verdiend is
en wordt, en dat men dat zien laat óók.
Als een gevolg van de weelde in zekere
kringen steeg ook de opbrengst uit de
post jachtacten. Beide posten brachten
„Nee, 't werd te laat voor den trein",
verklaarde de waard, „hij blijft vannacht
liier logeeren".
„Hé, kastelein", kwam de burgemees
ter op wat zachter toon, „is hij hier in
huis en zit hij misschien hier boven ons
op zijn kamer dat had je ons dan wel
wat eer kunnen zeggen".
Sommigen, de kruidenier niet 't laatst,
vonden, dat de burgemeester hierin vol
komen gelijk had. Je kon nooit weten.
Maar de kastelein kon de heeren ge
rust stellen.
„Nee, burgemeester, pardon, hij is een
half uurtje geleden, zoo tegen zessen de
deur uit gegaan".
„De deur uit? Wat moet de man in
vredesnaam in zulk een kou op een
vreemd dorp gaan uitvoeren. Had hem
gevraagd, van avond op onze club te
komen".
„'k Wist natuurlijk niet", verontschul
digde zich de waard, „of het goed zou
zijn en bovendien merkte ik wel, dat hij
toch waarschijnlijk niet van de partij
zou geweest zijn".
„Wel? hoezoo?"
„Ja", verklaarde de kastelein, die nu
opeens aller oor had, „hij vroeg me zoo
een en ander over ons dorp en zoo kwam
het ook over de kerk. Toen hij hoorde,
dat er hier ook een afgescheidene was,
informeerde hij al verder en zoo vertelde
ik hem, op zijn vragen, of er in de week
ook dienst werd gehouden, dat dit juist
van avond het geval was. En
„Je wilt toch niet zeggen, dat hij daar
heen is?" viel de notaris op een extra-
ongeloovigen toon in.
„Zoo is het juist", luidde het antwoord
van den herbergier.
Groote verbazing op de soos.
't Leek ongelooflijk. Maar een der aan
wezigen had zelf den bewuste het kerkje
zien binnenstappen en dus viel aan de
waarheid van des kasteleins beweringen
niet te twijfelen.
Aan spottende opmerkingen en schim
pende uitroepen scheen nu geen einde
te komen.
Niemand van de toonaangevers op het
moderne dorp kon het begrijpen, hoe
iemand, die toch waarlijk geld genoeg
bezat, 't in zijn hoofd kon krijgen zijn
leven te gaan verkniezen.
,,'k Vat het niet", verklaarde nogmaals
de notaris.
„'tls donker, dat is 't", viel de krui
denier uit met een zegepralenden blik
op 't gezelschap, dat, met uitzondering
van den molenaar, deze nieuwe geestig
heid met hartelijk gelach waardeerde.
„'t Is toch ook mogelijk", meende
iemand, „dat die baas Donker alleen uit
verveling er heen gegaan is. Had hn
geweten, dat hij zich hier vanavond had
kunnen amuseeren, dan was hij stellig
wel niet uitgegaan".
Nu, dat was een onderstelling, daar
de burgemeester zich ook wel mee kon
vereenigen en het bezorgde den kastelein
opnieuw een bedekte toespeling op zijn
onhandigheid. De moed behoefde dus
nog niet geheel opgegeven te worden,
wie weet, werd Donker nog niet een
flink lid van de sooszulk een aanwinst
zou niet te versmaden zijn. De burge
meester peinsde er al over, of de nieuwe
boer misschien ook zoo'n dwarskijker
zou zijn als Brandsen en in dat geval
mocht hij zich wel schrap zetten tegen
die twee. De burgemeester had goede
redenen, om zulke overwegingen reeds
bij voorbaat te doen gelden, meer dan
zijn dorpelingen konden vermoeden.
(Wordt vervolgd).
ZEEUWSCH-VLAANDEREN
DOOR ZELANDIA.