Oraaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-lflaanderen.
No. 57.
Woensdag 24 Juli 1918.
Ie Jaargang.
Bedenkelijk ziek.
FEUILLETON.
OMHOOG!
De afschaffing der Kermis.
ABONNEMENT:
1 u- t n T N S D A G en VRIJDAGAVOND, uitgezonderd op Feestdagen,
TOg.t?D. HLmOOIJ A, te TER NEUZEN. - TELEFOOS Nr. 20.
Per drie maanden bij bezorging f 1-, Franco per post voor Nederland 1.10.
ADVERTENTIE N.
Van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. - Handelsadvertentiën over twee
kolom 6 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie
wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract.
Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen.
Er was iemand, die sprak van het
stervend liberalisme.
Nu, zoo erg is het stellig nog niet.
Maar dat de liberale partij ik bedoel
dan de samenvatting van vrij liberalen,
unie-liberalen en vrijzinnig democraten
bedenkelijk ziek is, kan toch niemand
tegenspreken.
Men merkt het trouwens ook uit de
troostwoorden, die van liberale zijde
liaar worden toegesproken, en uit de
overleggingen van de liberale „dokters"
in do pers.
Al volgt men nu niet heelemaal de
les uit Van Alphens kinderversje
Schrijven moet men, zegt papaatje,
Eveneens alsof men praat,
toch nierkt, wie geregeld en aandachtig
de liberale pers feest, dat men daar den
toestand van den patient donker inziet.
Onder de „doVters", die den zieke raad
zullen schaffen, merken we tweeërlei
soort op.
Er zijn er, die van oordeel zijn, dat
men bij een zieke steeds een vroolijk
gezicht moet zetten. Opgewekt staan
ze aan het ziekbed, waarop de patient
zuchtend en klagend ter neer ligt, en
doen, alsof 't niets te beteekenen heeft.
Trek er je niet te veel van aan,
zeggen ze.
Dat is nu eenmaal 't lot van een groote
partij, als wij vormen. Wij dragen de
verantwoordelijkheid van alles; wij zijn
de menschen in 't land.
Geen wönder dus, dat de domme
massa haar ontevredenheid allereerst en
allermeest aan ons wijdt.
Dat de partij zich niet lekker gevoelt,
komt van 't bruinbrood en van de con
senten, van de distributie-moeilijkheden
en 't gebrek, dat allerwegen geleden
wordt, 't Komt van 't ministerie Cort,
dat veel te lang aanbleef.
Maar dat betert wel weer.
Al is de partij ook nog zoo óp, de
liberale idee blijft er wel.
Dat de zieke aan dit soort „dokters
weinig heeft, spreekt vanzelf.
De tweede soort „geneesheeren" is
een geheel ander type.
Met. somber gelaat staan ze aan t
ziekbed.
Arme liberale partij, zeggen ze, daar
ben je in het stembusgedrang haast
doodgedrukt.
Je borstkas heeft een leelijke duw
gehad. Je bent vreeselijk bekneld ge
raakt tusschen rechts en rood. En je
had nog wel zooveel moete gedaan en
zooveel geld uitgegeven om een mooi
plaatsje, te veroveren.
Arme liberale partij, als je hier maar
ooit weer van opkomt. Als 't maar geen
sukkelen blijft.
Ook deze „dokters" weten weinig raad
te verschaffen, merkt ge wel.
Maarmaar, er is nog een bekend
„specialist".
Een jonge, doortastende, vooruitstre
vende „medicus".
Als die eens raad wist?
Hij wordt geroepen, komt en onder
zoekt de zieke.
Zie eens, zegt hij, uw lot is voorspeld.
Het is doodgedrukt te worden tusschen
rechts en rood. Daaraau is niet te
ontkomen.
Maar laten we ons die positie eens
even goed indenken.
Waarom kunt gij doodgedrukt worden
tusschen rechts en rood Alleen, omdat
ge anders zijt. Blauw, zegt men.
Goed, maar als ge nu een van beiden
werd, zwart of
Wat? schreeuwt de zieke en vliegt
bij het hooren van die woorden verschrikt
overeind, 't Oog rolt wild t angstzweet
parelt op 't voorhoofdzenuwachtig
woelen de lange, magere vingers door
de dekens.
Wat? Maar dan ben ik er immers
niet meer?
Nu ja, zegt de dokter, 't is maar bij
wijze van spreken. Ge wordt zwart of
rood. Als ge een van beiden wordt,
kunt ge tusschen beiden niet meer dood
gedrukt worden. Dan ben je er wel
niet meer dat wil zeggen dan ben
je anders geworden. Maar geheel ver
dwijnen? Weineen, dat kón je niet. De
vrijzinnigheid is immers onsterfelijk.
'k Bedoel alleen, dat je den weg der
evolutie moet volgen.
Je wordt niet ineens rood, maar rose.
Je noemt je democratisch.
Meer en meer sluit je je bij den volks
wil aan, die van rood begint te houden.
Je wordt iets soepeldergeeft wat
meer toe. Blijkt het, dat de massa iets
wil, dan neem je dat over. Je belooft
het te zullen doen.
Daardoor maakt je het verschil tus
schen je zelf en rood minder groot, en
kleurt rood langzamerhand paars. Dan
ben je door je verandering tenslotte één
geworden met het óók verkleurde rood.
Een schrale troost voor de zieke partij,
die om herstel zucht. Maar er zal anders
wel niet opzitten.
Of weet iemand een beter geneesmiddel
voor de kranke vrijzinnigheid
Wie een afdoend middel weet, zal
ruim beloond worden. Want de patient
„kan het doen", en wil dolgraag beter
worden.
100
En dat, niettegenstaande hij werkte,
wérkte, schier boven zijn machtzich
inspande, om zich te handhaven, om zich
in te werken in de zaak, niettegenstaande
hij ook inderdaad met den dag er meer
in kwam. Want zijn onbuigzame wil was
thans gestaald om wat hij den laatsten
kamp achtte, te winnen, om niet voor
goed, (want zou ooit gunstiger kans hem
geboden worden?) ónder te gaan inden
strijd om 't bestaan, achter te blijven in
de jacht op succes, naar eer 1 Maar zijn
compagnon, die hem er uit wou werken,
omdat hij zich bedrogen zag in zijn ver
wachting, dat Randers zich als een on
noozele kip zou laten plukkenomdat
na de débacle met den ouden Bremer
er toch niet meer te halen viel, deed al
wat in zijn vermogen was, hem het leven
te vergallen. Oneerlijke practijken, knoeie
rijen in den handel, waarin Karei nooit
had willen toestemmen en waartoe hij
de hand niet leenen wilde, zou hij zon
II.
Heeft de Overheid (in ons geval de
plaatselijke Overheid de Raad) ten
opzichte van de in het adres genoemde
zaken eene roeping
Het antwoord daarop luidt verschillend.
Van vrijzinnige zijde, meest van den kant
\<an hen, die Staatsonthouding in elk
opzicht prediken, noemt men b.v. de Ker
mis nog gaarne „een volkskind, geboren
„op de straat, en daar tot groei gekomen
„een volkskind met alle gebreken van
„hare klasse, maar ook met al hare deug-
„den luidruchtig, ruw, soms losbandig,
„verkwistend, nu en dan bezwijkend voor
„verleiding, maar toch aan den anderen
„kant goedhartig, met weinig te vreden
„krachtig en vol levenslust, geen heilige
„of engel, maar ook geen monster, geen
„slang of zwijn". Al gaat deze teekening
ook gepaard 'met de erkënning, dat dron
kenschap, liederlijkheid en ontucht in
haar gevolg zijn. Bij voorkeur heet de
Kermis een Kinderfeestvoor hen is het
een groot en onschuldig amusement.
Het wandelen langs de kramen, liet eten
van wafelen en poffertjes, het zien van
al het moois, scheukt den kinderen een
genoegen, dat voor de ouderen een ge
noegen is om aan te zien.
Dat zijn de Hudigs en de Zimmermans,
die zoo spreken 1 De menschen, die zich
zelf op andere wijze? veem aak verschaffen,
dank zij het hoo'ge beschavingspeil door
hen bereiktbovenal dank zij hun geld 1
Óf er zonden begaan worden, zielen in
gevaar komen van voor eeuwig onder
te gaan. 't Maalt hun niet. Het eenige
recept, hetwelk zij nog kunnen verstrek
ken, is dat van hun geestelijken voor
vader Opzoomer: „Hoe meer scholen
de Staat bouwt, hoe kleiner het aantal
gevangenissen zal worden". Voer de
menschheid op tot een hooger peil van
ontwikkeling. De Kermis zal van zelf ver
dwijnen. Ze wordt dan uit den tijd.
Zulke menschen zijn in tijden, als men
tegenwoordig beleeft, zelfs niet te vinden,
voor uitstel.
Daarnaast vinden wij onder de bewon
deraars van deze vermakelijkheid een
groep menschen, wier maatschappelijk
bedrijf, naar zij meenen, niet buiten het
feest' kan, omdat zij als neringdoen
den zooveel voordeel hebben van het
vreemdelingen bezoek bij dergelijke ge
legenheden juist zóó talrijk. Voor deze
menschen geassocieerd met het gilde
der kasteleins is het welvaren van
hun beurs hun eenig doel, waarvoor zij
leven. Aan alle hooger ideaal is hun
levenspraktijk gespeend. Het spreekt, van
zelf, dat indien vaststaat, dat Overheids
bemoeiing in den in de adressen ge
vraagden vorm zal plaats hebben, hun
particulier belang ondergeschikt moet
worden gemaakt aan het algemeen belang.
Toch sterft het geslacht dergenen, die
zóó redeneeren, uit. Wij wezen er reeds
op in ons vorig artikel, hoe zich meer
en meer onder de betergezinden ter
linkerzijde het streven openbaart om in
te gaan tegen wat het publieke leven
onteert. Wie herinnert zich niet de door
Ds. H. Pierson ingezette actie tegen de
publieke goedkeuring van bordeelen
door de gemeentelijke overheid en den
strijd voor het onderzoek naar het Vader
schap, waarin mannen en vrouwen van
gansch verschillende levensopvatting
schouder aan schouder stonden
Natuurlijk is in hun oogen het kwaad
geen zonde. Het gaat alleen tegen het
maatschappelijk belang en de maatschap
pelijke orde in, en daarom is men er
tegen. Wij denken hierbij aan een bekend
sociaal-democraat, wijlen den Heer Spiek
man, die in 1908 bij gelegenheid van het
Rotterdamsche kermisdebat getuigde:
dat hij voor afschaffing der kermis was,
omdat daarin zooveel slechts is, zooveel
weerzinwekkendsomdat het zooveel
afschuwelijks bevat, zooveel wat tegen
de borst stuit, dat hij er niet vóór kon
zijn. Wat tegen dc kermis in te brengen
is, is in het nadeel van alle burgers.
Hij stond, naar hij opmerkte, in zijn
gevoelen niet alleen, en toonde aan hoe
onjuist de redeneering van de gegoeden
is, dat de arbeiders van de kermis
houden. Natuurlijk blijven er werklui,
die op haar behoud prijs stellen, maar
dat komt, omdat het moreele peil van
het arbeidersvolk niet te hoog staat.
Adressanten stellen zich op solieder
basis. Zij willen het kwaad bestreden
zien, omdat het zonde is, en vragen
dat niet als een gevolg van bizondere
overheidsvergunning, de verleiding groo-
ter worde. Zij zijn wars van het „laisser
faire, laisser aller", het laat-maar-waaien-
stelsel en prediken in hun adres de
noodzakelijkheid van een krachtige over
heidsbemoeiing.
Wij staan in dit opzicht zonder eenige
reserve op den bodem van het adres.
De eenige opmerking, die wij niet willen
terughouden is deze, dat onzerzijds deze
actie niet mag verloopen louter in het
negatieve. Er is ook nog een positief
element in het geding. Dr. Kuyper
schreef daarover eens „dat met de af
schaffing der kermis de vraag aan de
„orde komt, of men niet op anderewijze
„enkele vrije feestdagen voor het volk
„zal moeten invoeren. Die breede klasse
„van het volk heeft een eentonig leven,
„van den vroegen morgen tot den laten
„avond altijd hetzelfde leven leiden, en
„onze menscbelijke natuur heeft na lange
„inspanning behoefte aan ontspanning
„en uitspanning, en die kan het volk
„niet vinden of er moet rust van den
„arbeid en ontslag van drukte zijn.
„Vandaar de reeds zoo dikwijls ter sprake
„gebrachte behoefte om eenige dagen
„van het jaar af te zonderen, waarop
„alle arbeid stilstaat en ieder vrijaf heeft.
„Wie op reis kan gaan en zijn arbeid
„opschorten, als het hem goeddunkt,
„heeft zulke dagen niet noodig, maar
„het volk heeft er behoefte aan en in
„die behoefte moet worden voorzien."
Op zich zelf zijn wij geen tegenstanders
van volksleesten, b.v. op onze nationale
feestdagen, mits deze zóó geregeld kun
nen worden, dat onze gevoelens, o. a.
omtrent Zondagsheiliging, geëerbiedigd
worden.
Een andere vraag is, of het voor zulke
feesten thans de tijd is. Dan meenen
wij een beslist ontkennend antwoord te
moeten geven. In een donkeren crisis
tijd gelijk wij nu doorleven, waarin God
met Zijn gerichten op de aarde is
past ons te volgen het goede voorbeeld
van onze geliefde Koningin, die nu reeds
vier maal achtereen heeft getoond op
Haren verjaardag geen prijs te stellen
op openbaar eerebetoon, als het land in
gevaar is.
Hoe heeft de Overheid op dit terrein
op te treden
Het staat onder ons vast, dat zij Gods
dienaresse is al is zij er om der zonde
wil. In dit laatste ligt het karakter der
Overheidsbemoeiing opgeslotei I t de
eerste plaats heeft zij tot taak de open
bare orde te handhaven en het /.wakke
te beschermen, maar ook heeft zij de
zonde tegen te gaan. Niet gebiedend,
doch eerbiedend. Haar handelen moet
zich richten tegen de openbaring der
zonde op het publieke erf. Wij spreken
dan ook liever van publieke eerbaarheid
dan van publieke zedelijkheid. Zedelijk
heid is een begrip, dat het hart raakt
het staat in rechtstreeksch verband met
het innerlijk bestaat] des menschen. (Dr.
Kuyper) Is de mensch hierbij van Gods
Wet afgedwaald, dan mist de Overheid
ten eenenmale het instrument, het talent,
de gave en dus ook de roeping om dien
mensch het zedelijk of geestelijk goed
in het hart te brengen. Dan is de Over
heid blind en kan de politie niet zien,
maar moet er een onwederstandelijke
werking des Heiligen Geestes plaats
hebben, die zich daartoe hoofdzakelijk
van het Woord en dus van de Kerk zal
bedienen.
Maar, wel heeft de Overheid een goed
voorbeeld te geven, waar zij handelend
optreedt. Aan de onderdanen moet de
overtuiging geschonken worden, dat zij
voorstaat recht en gerechtigheid, eerlijk
heid en goede trouw, zedelijkheid en
degelijkheid.
Zij heeft zich dus te keeren tegen
elke publieke aanrandingder eerbaarheid.
Tegen hetgeen gezien wordt van de
zonde tegen 'den vorm, de vertooning,
die onder het.bereik van elks oog valt.
Daarom mag nimmer met toestemming
van de Overheid een kermis georgani
seerd worden. Wij weten nu eenmaal,
hoe wuft de zeden zijn in onze tijden
en hoe elke stand van ons volk vraagt
naar brood en spelen. Waarlijk niet de
paupers alleen. Daarom mag zij haar
zegel niet zetten op een feest, waarin
'smenschen ongebondenheid haar hoogste
triomfen viert en waar de verleiding de
kinderen van ons geheele volk omringt
en in hare netten vangt. Een Chris
telijke Overheid en die hebben wij in
ons land nog, zoolang de belijdenis dat
zij bij de Gratie Gods regeert, gehand
haafd wordt, mag geen inkomsten trek
ken uit de zonde en dat doet zij, wan
neer zij haar publiek terrein verpacht
voor een dergelijk doel.
En het is al niet minder erg met liet
dansen -op muziek. Ook dit mag niet
met sanctie van de gemeentelijke Over
heid plaats hebben in voor het publiek
toegankelijke gelegenheden. Zij heeft dit
te verbieden omdat de zonde der oneer
baarheid zich dan in den meest harts
tochtelijken en veelszins schandelijken
vorm openbaart.
Wij spreken den wensch uit, dat God
de harten van de leden van onzen Raad,
die a. s. Donderdag over deze zaak te
beslissen hebben, zóó neige, dat de volle
begeerte van adressanten verkregen wor
de. Laten wij bedenken, dat zoo deze
poort niet met één slag is geopend, de
weg ons is aangewezen, totdat de cons
ciëntie der Overheidspersonen ook hierin
aan de ordenantiën Gods gebonden zij.
Tot zoolang heeft én de Kerk èn de
Pers een roeping tol getuigen. Ook tegen
het kaarten op den publieken weg.
Voorts mag niet vergeten worden, dat
wij allereerst het kwaad in onze perso
nen en in onze gezinnen hebben tegen
te gaan dat de praktijk onzer opvoeding
beter moet zijn. Er zijn zooveel menschen,
die alles van anderen verwachten niets
zelf willen doen, onbewuste voorstandeis
op geestelijk terrein van wat het Staats
socialisme op maatschappelijk erf be
reiken wil. Die, indien het met hen
zelf of met hunne kinderen den verkeer
den weg opgaat, hun schuld zoo gemak
kelijk op anderen laden. Zoo mag het
onder ons niet zijn. Ook voor ons geldt
nog steeds het woord der Schrift: „Tot
„de wet en tot het getuigenis! Zoo zij
„niet spreken naar dit woord, het zal
„zijn, dat zij geenen dageraad zullen
„hebben".
Verbetering: In ons artikeltje
in no. 56 zijn enkele zinstorende fouten
der hem naar hartelust kunnen aanwen
den. Hij zou Randers „wegpesten", zoo-
ala de vakterm voor een dergelijke prac-
tijk luidde. Kareis prikkelbare aard re
ageerde maar al te sterk op de fijn
berekende kwellingen van zijn compag
non zoodat hij zich geestelijk en licha
melijk afgemat begon te gevoelen. Na
een scène, als den laatsten tijd niet zeld
zaam meer waren, had hij zich dan huis
waarts begeven, waar hem spoedig het
briefje, door Cato aan hem gericht, be
reikte. Het had zijn slechte stemming
nog verergerdhij had besloten, niet te
gaan, thuis te blijven. Maar eindelijk
was hij tóch gegaanmet wrevel in het
hartheimelijk zich, voornemend, hate
lijk en onredelijk te wezen
En zie, toen hij den drempel der ka
mer overschreed, toen hij zich zoo plot
seling zag geplaatst in het aangezicht
van den dood, toen Hermans stem dat
ijselijk woord jammerde, dat woord, dat
sinds dien oogenblik blééf na klinken in
zijn ziel, was een wonderlijke ommekeer
gekomen. Hoé, hij wist het zich niet te
verklarenmaar dat het zoo was, kón
hij niet ontkennen, al had liij 'took ge
wild.
Terwijl hij daar lag en woelde en
keerde, hield hem dat ééne, bange, ge
vangen. Hoe hij ook met zijn gedachten
een uitweg zocht, om ze te richten op
andere dingen, om te vergeten, wat zijn
ziel vervulde, om af te wentelen, dien
zwaren last van verschrikking en ont
zetting, het gelukte hem niet. Als een
ijzeren muur was opgetrokken om zijn
denken, een muur, die te hoog en te steil
was om verder te kunnen blikken, die
zijn gedachten afperkte tot den cirkel,
dien ze zoo gaarne ontvlucht waren.
Maar wat was het dan toch, dat zulk
beslag op hem legde, dat hem zóó over
meesterd had, dat hij er zelfs niet aan
dacht tot ellendige drogredenen de toe
vlucht te nemen onder welke heerschap
pij lag hij geknecht, dat hem de lust
verging tot lichtzinnig wègspotten van
den ernst, die hem vastgreep, dat elke
poging daartoe hem een armzalig, arm
hartig, onwaardig gedoe leek
„Verdoemd!" Wie? Hij?
Hij Verdoemd Wie zei dat Wie
durfde het beweren? Verdoemd? Hij
voelde iets van het gewicht van dat ééne
woord hij zag het van angst vertrokken
gelaat van Herman, dat bleeke, bleeke
gelaat. Van Herman Was het dan geen
werkelijkheid? Kon hij van dién, zieke
lijke waanvoorstellingen verwacht heb
ben, van hem, die zoo welbewust ep
berekend den dood had gezocht En
moest die harde ontgoocheling óók niet
komen over hémzou straks dat ook
zijn vonnis wezenverdoemdZou
er voor hém ontkomen wezen, voor hém
En als werd plots een gordijn wegge
schoven, zag hij zijn verleden, één ver
leden van Godverzaking, van een bewust
God den rug toekeeren, van vijandschap
tegen Hém 1 En hij hoorde Moeders ver
maningen, Moeders dringend smeeken,
nóg op haar sterfbedEn
zijn bruut afwijzen, zijn hooghartig on
geloof het rees als een zwarte
aanklacht voor zijn zielWant
hij had, hij gevóelde liet, hij zag het, zoo
duidelijk nu, zoo helder en klaar, lnj
had tégen God gestredengestre
den, wèlbewusthij had gesmoord de
stem zijner consciëntie, die nu met te
meer kracht opklonk en zich niet tot
zwijgen liet brengenhij had zijn hart
verhard om gewins willehij had
het omschanst met drogredenen en stel
sels, wier voosheid hij innerlijk erkende
Hij had gemeend het tegen God te
kunnen volhouden, had Hém in zijn boos
aardig miskennen, zich tot een vijand
gesteld nu, nü trad Hij hém tégen,
met den vloek, dien hij getart, met de
verdoemenis, waarmee hij gelachen liad....
Bittere ontgoocheling omhóóg,
omhóógwas zijn streven geweest, nu
jaren aaneen, en hij had er het geloof
om verloochend, hij had daarvoor met
zijn ziel gespééld, en nu Niet omhoog,
omlaag, omlaag ging het met hem, om
laag, ter verdoemenis, ter hel
Angstzweet parelde koud op zijn voor
hoofd.
Was daar geen verschuiven mogelijk
van den looden last, die drukte, neen,
die plette, die dreigde te vermorzelen?
Klonk hem moeders stem niet alweder
in de ooren, haar laatste woorden, waarin
ze dankte, nadat ze gebeden had O God,
breng hem wéérbreng hem terecht
Terechtwas hij dan geen afgedwaalde
Neen, neen, geen afgedwaaldeéén, die
moedwillig God verliet, verloochende,
dié was hijEn toch, tóch had
ze gejubeld„ik zal je eenmaal weer
zien En toch, ook die profetie verlichtte
niet zijn angstverzwaarde dien veeleer
Hoe zou moeders hoop beschaamd wor
den Weerzien? Nooit, nimmerWas
daar geen kloof, onoverbrugbaar diep
tusschen de zaligen, als moeder en
de eeuwig verdoemdenEn daar was
immers zijn plaats
(Wordt vervolgd).
r, TT Tï A O A 17 OM n nn Feestdaeen. ADVERTENTIËN.
DOOR ZELANDIA.
Nadruk verboden